Vanaf 1945
Voor de zorgdragers:
Minister van Algemene Zaken (AZ)
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)
Minister van Justitie
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Concept/versie november 2006
Pim Fijnheer
PWAA/Rotterdam
1. Afkortingen
AZ: Algemene Zaken
BSD: Basis Selectiedocument
BZK: Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
CVSE: Conferentie over veiligheid en Samenwerking in Europa
EU: Europese Unie
KB: Koninklijk Besluit
IAEA: International Atomic Energy Agency
KL: Koninklijke Landmacht
KNHG: Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap
LNV: Landbouw, Natuurbeheer & Voedselkwaliteit
NAVO: Noord Atlantische Verdrags Organisatie
OCW: Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
PCDIN: Permanente Commissie Documentatie Informatieverzorging
PIVOT: Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn
RIO: Rapport Institutioneel Onderzoek
Stb.: Staatsblad
Stcrt.: Staatscourant
SZW: Sociale Zaken en Werkgelegenheid
VN: Verenigde Naties
2. Definitie van het BSD
Een Basis Selectiedocument (BSD) is de vorm waarin een of meerdere selectielijst(en),
bedoeld in artikel 5 van de Archiefwet 1995 (Stb. 277), worden vastgesteld. Een selectielijst biedt de grondslag voor het vernietigen
dan wel het ter blijvende bewaring overbrengen van de neerslag van handelingen van
een zorgdrager en de onder hem ressorterende actoren. Een BSD kan bestaan uit één
of meer selectielijsten.
Een BSD is gebaseerd op een vastgesteld Rapport Institutioneel Onderzoek (RIO) en
bestrijkt dezelfde periode als dit rapport. Eventuele afwijkingen hiervan worden in
het verslag van het driehoeksoverleg verantwoord.
Een BSD bevat in principe dezelfde handelingen als het RIO dat aan het BSD ten grondslag
ligt. Eventuele afwijkingen hierop worden in het verslag van het gevoerde driehoeksoverleg
verantwoord. Indien het RIO een begin- en eindperiode vermeldt wordt de eindperiode
niet overgenomen in het BSD, omdat dit ten onrechte zou suggereren dat alle handelingen
afgesloten zijn. Een dergelijke wijziging heeft een praktisch nut en betekent geen
nader institutioneel onderzoek.
Het handelingenblok wijkt in zoverre af van dat van het RIO dat een veld voor de waardering
wordt toegevoegd.
In het veld ‘waardering’ wordt aangegeven of de administratieve neerslag hiervan bewaard
dan wel vernietigd moet worden, en welk bewaarcriterium of vernietigingstermijn gehanteerd
wordt. De waardering B (= bewaren) betekent dat de neerslag voor permanente bewaring wordt overgebracht
naar de Rijksarchiefbewaarplaatsen. De waardering V (= vernietiging) betekent dat de neerslag wordt vernietigd. Op welke termijn dat
gebeurt, wordt bij de waardering vermeld. Bij voorkeur wordt ook het ingangsmoment
vastgelegd (bijv. 3 jaar na vaststelling nieuwe regeling). Zonder nadere aanduiding gaat de vernietigingstermijn in met het verstrijken van
het jaar van afsluiting.
Anders dan in het RIO worden in het BSD de handelingen per zorgdrager geordend, en
daarbinnen naar actor. Hiermee wordt uitdrukking gegeven aan het uitgangspunt dat
een selectielijst een eenheid is, bevattende handelingen van een zorgdrager en de
onder hem ressorterende actoren. Anders gezegd: een selectielijst kan opgebouwd zijn
uit (deel)lijsten voor verschillende actoren die onder dezelfde zorgdrager ressorteren.
3. Functies van het BSD
Het BSD heeft de volgende functies:
-
– de selectielijsten in het BSD bieden de grondslag voor de vernietiging en overbrenging
van archiefbescheiden waarvoor een zorgdrager verantwoordelijk is (Archiefwet 1995, art. 5, eerste lid);
-
– voor de zorgdrager is het BSD bovendien van belang voor de bedrijfsvoering en als
mogelijke basis voor archiefordening volgens bedrijfsprocessen;
-
– voor de zorgdrager dient het BSD als verantwoording tegenover de recht- en bewijszoekende
burger, die de mogelijkheid heeft tijdens de terinzagelegging invloed uit te oefenen
op het bewaar- en vernietigingsbeleid (Archiefbesluit 1995, art. 2, eerste lid, onder d);
-
– voor de Minister belast met het cultuurbeleid (vertegenwoordigd door de Algemeen Rijksarchivaris)
is het BSD de verantwoording inzake het bewaar- en vernietigingsbeleid vanuit cultureel-historisch
belang (Archiefbesluit 1995, art. 2, eerste lid, onder c);
-
– voor het Nationaal Archief is het BSD (tezamen met het RIO) het uitgangspunt voor
de Institutionele Toegangen.
4. Verantwoording
4.1.
Het beleidsterrein
Dit BSD is gebaseerd op het institutioneel onderzoek naar taken en handelingen op
het beleidsterrein militaire operatiën van het Ministerie van Defensie en voorgangers,
dat in 1998 verscheen als PIVOT-rapport nummer 50, getiteld ‘Te land, ter zee en in
de lucht’. Dit rapport behandelt de periode 1945–1993. De selectielijsten die zijn
gebaseerd op dit rapport werden vastgesteld bij beschikking van 26 april 2002 (Stcrt.
2002/114, voor de zorgdager Minister van Defensie) en van 14 juni 2002 (Stcrt. 2002/200,
voor de zorgdragers Minister van Buitenlandse Zaken, Minister van Justitie en Minister
van Verkeer en Waterstaat). Voor de overige zorgdragers is dit BSD nooit vastgesteld.
In de periode mei-augustus 2002 werd door het Ministerie van Defensie aanvullend onderzoek
verricht over de periode 1994–2002. Het RIO werd aanzienlijk uitgebreid. Bij beschikking
van 3 mei 2005 (Stcrt. 2005/113) werd op basis van dit aanvullende onderzoek een BSD
voor de periode vanaf 1945 vastgesteld voor de zorgdragers Minister van Defensie,
Minister van Buitenlandse Zaken, Minister van Economische Zaken, Minister van Financiën,
Minister van Onderwijs, Cultuur & Wetenschap, Minister van Volksgezondheid, Welzijn
& Sport, Minister van Verkeer & Waterstaat, Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieu.
Het aanvullende onderzoek heeft ook betrekking op het handelen van actoren die vallen
onder de zorgdragers Minister van Algemene Zaken, Minister van Binnenlandse Zaken,
Minister van Justitie, Minister van Landbouw, Natuur & Voedselkwaliteit en Minister
van Sociale Zaken & Werkgelegenheid.
Deze aanvulling beoogt voor deze zorgdragers selectielijsten vast te stellen. De aanvulling
bevat geen nieuwe actoren en geen nieuwe handelingen, dat wil zeggen er zijn geen
nieuwe handelingen uit het aanvullende onderzoek van na 1993 voortgekomen. De nummers
van de handelingen zijn de nummers van het vastgestelde BSD (en het RIO).
De selectielijst die in 2002 voor de zorgdrager Minister van Justitie werd vastgesteld
(Stcrt. 2002/200), wordt ingetrokken.
4.2.
Het taakgebied Defensie en het beleidsterrein militaire operatiën
De grondslag voor de overheidstaken op het gebied van de Nederlandse defensie is gelegen
in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, waarin onder meer wordt verklaard
dat ‘de handhaving van de onafhankelijkheid en de verdediging van het Koninkrijk’
een aangelegenheid van het Koninkrijk is. De Grondwet stelt vervolgens: ‘tot bescherming der belangen van de staat is er een krijgsmacht,
bestaande uit vrijwillig dienenden en dienstplichtigen’ en ‘de regering heeft het
oppergezag over de krijgsmacht.’ De feitelijke afschaffing van de opkomstplicht noopte tot een herziening van de Grondwet die in 1995 haar beslag kreeg. Artikel 98, eerste lid luidde voortaan: Tot bescherming van de belangen van de staat is er een krijgsmacht
die bestaat uit vrijwillig dienenden en mede kan bestaan uit dienstplichtigen.
Op grond van de in het Statuut en de Grondwet neergelegde bepalingen kan de hoofddoelstelling op het taakgebied defensie geformuleerd
worden als het met militaire middelen handhaven van de in- en uitwendige veiligheid
van het Koninkrijk der Nederlanden. Om deze hoofddoelstelling en de daaruit voortvloeiende
taken uit te kunnen voeren oefenen namens de regering tot 1959 de Ministers van Marine
en van Oorlog het gezag uit over de krijgsmacht; sinds 1959 is dit de Minister van
Defensie. Het Ministerie van Defensie beschikt over een krijgsmacht, die bestaat uit
drie (krijgsmacht)delen: de Koninklijke Marine, de Koninklijke Landmacht en de Koninklijke
Luchtmacht (alsmede de Koninklijke Marechaussee). Deze organisatie schept het kader
voor militair personeel om effectief gebruik te maken van militair materieel.
De opbouw en instandhouding van militair personeel en materieel is echter geen doel
op zich, maar vormt een randvoorwaarde om tot de uitvoering van de hoofddoelstelling
te komen. Het beleidsterrein militaire operatiën behelst de daadwerkelijke uitvoering
van de handhaving van de in- en uitwendige veiligheid van het Koninkrijk der Nederlanden,
en een deel van de voorbereiding daarvan. Het wordt onderverdeeld in vier subdoelstellingen,
de zogenaamde taakvelden:
-
1. Het zorgdragen voor de territoriale verdediging van het Koninkrijk der Nederlanden.
-
2. Het in bondgenootschappelijk verband leveren van een bijdrage aan de verdediging van
het bondgenootschappelijk verdragsgebied.
-
3. Het in internationaal verband leveren van een bijdrage aan internationale vrede en
veiligheid.
-
4. Het verlenen van militaire bijstand en steun in het openbaar belang.
4.3.
Actoren op het beleidsterrein
Het BSD wordt thans ter vaststelling voor de handelingen van onderstaande actoren
voor de periode na 1945 aangeboden:
Minister van Algemene Zaken (AZ)
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)
-
– Minister van Binnenlandse Zaken
-
– Minister van Overzeese Gebiedsdelen en taakopvolgers, zoals de Minister voor Nederlands-Antilliaanse
(en Arubaanse) Zaken en de Minister van Koninkrijksrelaties
-
– vakMinister
Minister van Justitie
-
– Minister van Justitie
-
– vakMinister
Minister van Landbouw, Natuur & Voedingsbeleid (LNV)
– vakMinister
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
– vakMinister
5. Selectiedoelstelling
De doelstelling van het Nationaal Archief bij de selectie van overheidsarchieven is
dat de belangrijkste bronnen van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig worden
gesteld voor blijvende bewaring. Met het te bewaren materiaal moet het mogelijk zijn
om een reconstructie te maken van de hoofdlijnen van het handelen van de rijksoverheid
ten opzichte van haar omgeving, maar ook van de belangrijkste historisch-maatschappelijke
gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor zover deze zijn te reconstrueren uit overheidsarchieven.
Deze selectiedoelstelling wordt in het BSD toegepast op het betreffende beleidsterrein.
6. Selectiecriteria
Om de selectiedoelstelling te bereiken worden de handelingen in het BSD gewaardeerd
aan de hand van de onderstaande algemene selectiecriteria. Deze criteria zijn in 1997 door het Convent van Rijksarchivarissen
vastgesteld en geaccordeerd door PC DIN en KNHG.
Selectiecriteria
Handelingen die gewaardeerd worden met B(ewaren)
Algemeen selectiecriterium
1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen
Toelichting: Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren
van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen
van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling
van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.
2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces
of de effecten van beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals
bij terugkoppeling van beleid.
3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren
Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere
actoren of ter publicatie.
4. Handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties
of onderdelen daarvan.
5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt
Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen
doeleinden te bereiken.
6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het
Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten
Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de Ministeriele verantwoordelijkheid is opgeheven en/of
wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.
Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende
personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van
vernietiging worden uitgezonderd.
7. Vaststellingsprocedure
In 2006 is het ontwerp-BSD door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
de Minister van Justitie, de Minister van Sociale Zaken en de Minister van Algemene
Zaken aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangeboden, waarna deze
het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC).
Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag
gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd.
Vanaf 1 december 2006 lag de selectielijst gedurende acht weken ter publieke inzage
bij de registratiebalie van het Nationaal Archief evenals in de bibliotheken van genoemde
Ministeries en bij de rijksarchieven in de provincie/regionaal historische centra,
hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.
Op 18 januari 2007 bracht de RvC advies uit (arc-2006.03456/4), hetwelk geen aanleiding
heeft gegeven tot wijzigingen in de ontwerp-selectielijst.
De ‘selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Justitie
en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Militaire Operatiën over
de periode 1945–1993’, vastgesteld bij beschikking van de Minister van Justitie en
de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, nr. R&B/OSA/2002/1551
d.d. 14 juni 2002 (gepubliceerd in de Staatscourant nr. 200 d.d. 17 oktober 2002)
wordt ingetrokken.
8. Leeswijzer
De leeswijzer is in het BSD opgenomen teneinde duidelijk te maken, welke informatie
in een handelingenblok te vinden is. Dit kan met behulp van het onderstaande voorbeeld
:
(X)
Dit is het volgnummer van de handeling.
Dit nummer is overgenomen uit het RIO. Als het volgnummer van één of meerdere handelingen
in het BSD afwijkt van het oorspronkelijke RIO-nummer, dan wordt deze vermeld in een
concordans.
Handeling
Dit is een complex van activiteiten die een actor verricht ter vervulling van een
taak of op grond van een bevoegdheid.
In de praktijk komt een handeling meestal overeen met een procedure of een werkproces.
Bijvoorbeeld:
Het voorbereiden, coördineren en bepalen van het beleid inzake geluidshinder.
Periode
Hier staat het tijdvak vermeld gedurende welke jaren de handeling is verricht. Is
geen specifiek beginjaar bekend dan wordt een beginjaar geschat, of 1945– genoemd.
Wanneer er geen eindjaar staat vermeld wordt de handeling nog steeds uitgevoerd.
Grondslag
Dit is de wettelijke basis op grond waarvan de actor de handeling verricht, indien
bekend,.
kan op twee manieren worden vermeld.
(1)
-
– de naam (citeertitel) van de wet, de Algemene Maatregel van Bestuur, het Koninklijk
Besluit of de Ministeriële regeling;
-
– het betreffende artikel en lid daarvan;
-
– de vindplaats of bron;
-
– wijzigingen in de grondslag en het vervallen hiervan.
Bijvoorbeeld:
Reclasseringsregeling 1947, art. 9, lid 2 (Stb. 1947, H 423), Reclasseringsregeling
1970, art. 8, lid, lid 3 (Stb. 1969, 598), gewijzigd 1978 (Stb. 1978, 254), vervallen
in 1986 (Stb. 1986, 1)
(2)
-
– naam van de wet, de algemene Maatregel van bestuur, het Koninklijk Besluit of Ministeriële
regeling;
-
– het betreffende artikel en het lid daarvan.
De overige gegevens (vindplaats, wijzigingen of vervallen kunnen worden vermeld in
een overzicht van geraadpleegde wetten)
Bijvoorbeeld:
Reclasseringsregeling 1947, art. 9, lid 2, Reclasseringsregeling 1970, art. 8, lid
3
NB: Met vindplaats wordt de vermelding in het staatsblad of staatscourant bedoeld. Het verdient de voorkeur
de vindplaats van de grondslag op te nemen in het handelingenblok. Een andere mogelijkheid
is de vindplaats in het overzicht van wet- en regelgeving te vermelden. Duidelijk
moet zijn op welke versie van een wet- of regeling een handeling gebaseerd is.
Wanneer er geen wettelijke grondslag voor een handeling bestaat, kan de bron (interne regelgeving, beleidsnota’s) worden genoemd waarin de betreffende handeling
staat vermeld.
Product
Hier achter staat het product vermeld waarin de handeling resulteert of zou moeten
resulteren.
Opsommingen geven een indicatie van de producten en zijn niet altijd uitputtend. Vaak
wordt volstaan met een algemeen omschreven eindproduct Toepassing is afhankelijk van
de zorgdrager.
Opmerking
Deze aanvullende informatie wordt slechts vermeld wanneer (een onderdeel van) het
handelingenblok toelichting behoeft.
Waardering
Waardering van de handeling in B (bewaren) of V (vernietigen).
Indien vernietigen, dan vermelding van de vernietigingstermijn, zonodig aangevuld
met een bewerkingsinstructie, bijvoorbeeld: ‘v 5 jaar na voltooiing project’.
Indien bewaren, dan vermelding van het gehanteerde selectiecriterium.
Eventueel een nadere toelichting op de waardering.
9. Actorenoverzicht
Actoren onder de zorg van de Minister van Algemene Zaken
Minister President/Minister van Algemene Zaken (1953–)
Sinds 1953 is de Minister van Algemene Zaken belast met het bij algemene maatregel
van bestuur van toepassing verklaren van de bepalingen uit hoofdstuk III van de Inkwartieringswet ten behoeve van militaire oefeningen. Dit hoofdstuk betreft de voorziening in behoeften
van inkwartiering, onderhoud, transporten en leverantiën in geval van oorlog, oorlogsgevaar
of andere buitengewode omstandigheden.
Actoren onder de zorg van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister van Binnenlandse Zaken (1945–)
Sinds 1945 is de Minister van BZK mede belast met de territoriale verdediging van
het Koninkrijk der Nederlanden. Dit houdt onder andere het voorbereiden van regelgeving
op het gebied van inkwartiering en ander vorderingen in.
Ten aanzien van militaire steunverlening is het de taak van de Minister van BZK regelgeving
voor explosievenopruiming voor te bereiden en vast te stellen. Ook speelt de Minister
een rol bij het zorgdragen van het onschadelijk maken van bommen.
Minister van Overzeese Gebiedsdelen en taakopvolgers, zoals Minister voor Nederlands-Antilliaanse
(en Arubaanse) Zaken, en Minister van Koninkrijksrelaties (1945–)
Deze Minister is sinds 1945 verantwoordelijk voor het voorbereiden en vaststellen
van wet- en regelgeving aangaande militair operationele aangelegenheden in het Caraïbisch
gebied. Het zorgdragerschap van de archieven van deze actor berust bij de Minister
van BZK.
Actoren onder de zorg van de Minister van Justitie
Minister van Justitie (1945–)
De Minister van Justitie is sinds 1945 belast met het voorbereiden en vaststellen
van regelgeving betreffende het ruimen van conventionele explosieven en geïmproviseerde
explosieven, in overleg met de Ministers van Defensie en BZK.
VakMinister (1945–)
De actor vakMinister (dit kunnen in principe alle Ministers zijn) speelt een rol bij
het in samenwerking met de Minister van Defensie vaststellen en uitvoeren van het
defensiebeleid alsmede het mede voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking
van wetgeving op het beleidsterrein militaire operatiën. Zo kan de vakMinister bijvoorbeeld
de Minister van Defensie verzoeken tot het verlenen van incidentele steun en militaire
bijstand. Ook kan deze functionaris samen met de Minister van Defensie plannen voorbereiden
en vaststellen ter constructie van strategische militaire verdedigingswerken.
(N.B. Voor dit BSD betreft de vakMinister de zorgdragers Minister van AZ, BZK, Justitie,
LNV en SZW).
Selectielijsten
10. Handelingen van actoren onder de zorg van de Minister van Algemene Zaken
10.1.
Actor : Minister-President/Minister van Algemene Zaken
(69)
handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur van toepassing verklaren van de
bepalingen van Hoofdstuk III van de Inkwartieringswet ten behoeve van militaire oefeningen
periode: 1953–
product: bijvoorbeeld. het KB van 23-7-1953 (Stb. 354), houdende aanwijzing van de
militaire oefening ‘Drietand’ als militaire oefening in de zin van artikel 61 van
de Inkwartieringswet.
waardering: B (5)
11. Handelingen van actoren onder de zorg van de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties (BZK)
11.1.
Actor: Minister van Binnenlandse Zaken
11.1.1.
Territoriale verdediging van het Koninkrijk der Nederlanden
Inkwartiering en andere vorderingen
(62)
handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wetgeving
inzake de vordering van inkwartieringen en onderhoud van het krijgsvolk en de transporten
en leverantiën voor de legers of verdedigingswerken van het Rijk, in overleg met de
Minister van Defensie
periode: 1953–
waardering: B (1)
(64)
handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur mede voorbereiden van de totstandkoming,
wijziging en intrekking van wetgeving inzake de uitvoering van bepalingen uit de Inkwartieringswet,
in overleg met de Minister van Defensie.
periode: 1946–
waardering: B (5)
11.1.2.
Militaire steunverlening
11.1.2.1.
Explosievenopruiming
(181)
handeling: Het voorbereiden en vaststellen van regelgeving betreffende het ruimen
van conventionele explosieven en geïmproviseerde explosieven, zo nodig in overleg
met de Ministers van Defensie en Justitie
periode: 1945–
waardering: B (1)
(184)
handeling: Het zorgdragen voor ruiming (onschadelijk maken en afvoeren, dan wel doen
springen) van aangetroffen ongesprongen explosieven en het op een aanvraag van overheid
of particulieren zorgdragen voor onderzoek naar niet-gesprongen explosieven
periode: 1948–1972
waardering: V 10 jaar
(185)
handeling: Het verzorgen van opleidingen aan niet-militairen tot bomverkenner
periode: 1976–
waardering: V 10 jaar
11.2.
Actor: Minister van Overzeese Gebiedsdelen en taakopvolgers, zoals Minister voor Nederlands-Antilliaanse
(en Arubaanse) Zaken, en Minister van Koninkrijksrelaties
(135)
handeling: Het voorbereiden en vaststellen van wet- en regelgeving aangaande militair
operationele aangelegenheden in het Caraïbisch gebied, zo nodig in overleg met de
Minister van Defensie
periode: 1945–
waardering: B (1)
12. Handelingen van actoren onder de zorg van de Minister van Justitie
12.1.
Minister van Justitie
(182)
handeling: Het voorbereiden en vaststellen van regelgeving betreffende het ruimen
van conventionele explosieven en geïmproviseerde explosieven, in overleg met de Ministers
van Defensie en Binnenlandse Zaken
periode: 1945–
waardering: B (1)
13. VakMinister
13.1.1.
Beleidsontwikkeling en evaluatie van het defensiebeleid
(2)
handeling: Het leveren van bijdragen aan het (mede)vaststellen en uitvoeren van het
Defensiebeleid inzake militaire operationele aangelegenheden, in samenwerking met
de Minister van Defensie
periode: 1945–
opmerking: het betreft hier de bijdrage van de vakMinister aan beleidsontwikkeling
en evaluatie van het Defensiebeleid, de voorbereiding van de uitvoering van operaties
en de verantwoording van het beleid en de uitvoering daarvan, in zoverre die bijdrage
betrekking heeft op één of meerdere algemene handelingen. Dit betreft in ieder geval
de algemene handelingen 1 (bv. de medewerking van de Minister van Buitenlandse Zaken
bij het opstellen van sommige defensienota’s of de adviezen van de Minister van Verkeer
en Waterstaat over het herstellen van infrastructuur in oorlogstijd), 3–10, 16–24,
27–28 en 33. Deze handelingen zijn te vinden in het BSD Militaire Operatiën 1945–1993,
Stcrt. 2002/114. De bijdrage van de vakMinister in zoverre die niet betrekking heeft
op een of meerdere algemene handelingen is opgenomen in aparte handelingen in hst.
4, hst. 6 en hst. 7 van het RIO ‘Te Land, ter zee en in de lucht. Een institutioneel
onderzoek naar taken en handelingen op het beleidsterrein militaire operatiën van
het minsterie van Defensie en voorgangers, 1945–1993’ (RIO-nummer 50).
waardering: B (1)
13.1.2.
De Staat van Oorlog en Staat van Beleg en het militaire gezag
(48)
handeling: Het mede voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van
een kaderwet met betrekking tot de Staat van Oorlog, Staat van Beleg of een andere
(militaire) uitzonderingstoestand in Nederland, in overleg met de Minister van Defensie
periode: 1946–
opmerking: de Oorlogswet voor Nederland noemt de Vice-Minister-President (tevens Minister
van Algemene Zaken) als hoofdondertekenaar van de wet, en de Ministers van Defensie,
Binnenlandse Zaken, Justitie en Financiën als mede-ondertekenaars. In de Wet tot aanpassing
van de bestaande wetgeving aan de Oorlogswet voor Nederland 1964 is de Minister van
Defensie hoofdondertekenaar, en zijn de Ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie
mede-ondertekenaars. Het gaat hier om aanpassingen van o.a. de Wet buitengewone bevoegdheden
burgerlijk gezag, het Burgerlijk Wetboek en de Politiewet.
waardering: B (1)
13.1.3.
Inkwartiering en andere vorderingen
(66)
handeling: Het in overleg met de Minister van Defensie mede voorbereiden en vaststellen
van nadere regels, richtlijnen en voorschriften ter uitvoering van bepalingen uit
de Inkwartieringswet en daarop gebaseerde wet- en regelgeving
periode: 1946–
opmerking: bijvoorbeeld de Ministers van Binnenlandse Zaken en Financiën met betrekking
tot het Inkwartieringsbesluit en de Ministers van Economische Zaken en Binnenlandse
Zaken met betrekking tot het Besluit uit 1954 houdende instelling en aanwijzing van
commissies, bedoeld in de artikelen 47 en 48 van de Inkwartieringswet, dat gedeeltelijk
is gebaseerd op het civiele Algemene Vorderingsbesluit 1940.
waardering: B (5)
(68)
handeling: Het nemen van maatregelen tot het voorzien in en bekend maken van roerende
en onroerende goederen waarvan is te voorzien dat deze in geval van oorlog, oorlogsgevaar
of andere buitengewone omstandigheden ter voorziening in de behoeften aan inkwartiering
en onderhoud gevorderd zullen worden, in overleg met de Minister van Defensie
periode: 1953–
waardering: B (5)
13.1.4.
Het KB-Oorlogsgevaar 1939
(75)
handeling: Het in overleg met de Minister van Defensie bij wet mede voorbereiden van
de totstandkoming, wijziging en intrekking van (voorlopige) wettelijke voorzieningen
in verband met de (voorgenomen intrekking van de) wet waarin wordt verklaard dat er
oorlogsgevaar is in de zin waarin dat woord in ’s Lands wetten voorkomt
periode: 1946–
opmerking: voor de besproken periode zijn de vakMinisters de Ministers van Binnenlandse
Zaken en Verkeer en Waterstaat.
waardering: B (1)
13.1.5.
Het voorbereiden van de territoriale verdediging
(81)
handeling: Het voorbereiden en vaststellen van wet- en regelgeving met betrekking
tot het gebruik van eigendom voor het voorbereiden en het stellen van militaire inundatiën,
in overleg met de Minister van Defensie
periode: 1945–
waardering: B (1)
(84)
handeling: Het nemen van maatregelen ter uitvoering van de reglementen zoals vastgelegd
in de Belemmeringswet Landsverdediging, in overleg met de Minister van Defensie
periode: 1945–
waardering: V 10 jaar na verval van maatregel of vergoeding
13.1.6.
Militaire infrastructuur
(87)
handeling: Het aan de hand van de militaire behoeften voorbereiden en vaststellen
van plannen ter constructie van strategische militaire verdedigingswerken, in overleg
met de Minister van Defensie
periode: 1945–1963
opmerking:
waardering: B (5)
13.1.7.
Ceremonie, protocol en traditie
(94)
handeling: Het mede voorbereiden en vaststellen van wet- en regelgeving inzake nationaliteits-
en inschrijvingskenmerken aan militaire voer-, vlieg- en vaartuigen, in overleg met
de Minister van Defensie
periode: 1945–
opmerking: het betreft hier de Minister van Overzeese Gebiedsdelen
waardering: B (1)
13.1.8.
Bedrijfsveiligheid en schadevergoeding
(131)
handeling: Het voorbereiden en vaststellen van wet- en regelgeving ter bepaling van
de te doorlopen procedures en reglementen in geval van schade of ongevallen waarbij
de krijgsmacht is betrokken, in overleg met de Minister van Defensie
periode: 1945–
opmerking: het betreft hier de Ministers van Justitie en van Buitenlandse Zaken wat
betreft de Wet tot vergoeding van door NAVO-motorrijtuigen veroorzaakte schade.
waardering: B (5)
13.1.9.
Incidentele en internationale steunverlening
(227)
handeling: Het aan de Minister van Defensie verzoeken tot het verlenen van incidentele
militaire steun in het kader van het openbaar belang
periode: 1945–
waardering: B (5)
(229)
handeling: Het aan de Minister van Defensie verzoeken tot het verlenen van militaire
bijstand ter bestrijding van calamiteiten buiten het Nederlandse territoir
periode: 1945–
waardering: B (5)