1. Kernbepalingen met betrekking tot de uitgebreide identificatieplicht
[Regeling vervallen per 31-12-2009]
Als documenten waarmee de identiteit kan worden aangetoond, gelden sinds 1 januari
2005 op basis van het gewijzigde art. 1 WID: een geldig Nederlands reisdocument, een document waarover een vreemdeling ingevolge
de Vreemdelingenwet 2000 kan beschikken, een geldig rijbewijs of voor personen afkomstig uit de landen van
de EU of de EER een geldig nationaal, diplomatiek of dienstpaspoort of rijbewijs.
Het tweede artikel van de WID omschrijft de toonplicht: ‘Een ieder die de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt
is verplicht op de eerste vordering van een ambtenaar als bedoeld in artikel 8a van de Politiewet 1993, een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 ter inzage aan te bieden. Deze verplichting geldt ook wanneer de vordering wordt
gedaan door een toezichthouder.’
De corresponderende strafbaarstelling is terug te vinden in artikel 447e Wetboek van Strafrecht (WvSr): ‘Hij die niet voldoet aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage
aan te bieden, hem opgelegd bij artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.’
Artikel 8a Politiewet 1993 regelt de bevoegdheid inzage te vorderen:
‘1. Een ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is
bevoegd tot het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van personen, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van
de politietaak.
2. Gelijke bevoegdheid komt toe aan de buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld
in artikel 142, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn taak.
3. (…)’.
In de Algemene wet bestuursrecht is een nieuw artikel 5:16a ingevoegd, dat als volgt luidt:
‘Een toezichthouder is bevoegd personen inzage te vorderen van een identiteitsbewijs
als bedoeld in artikel 1 van de WID.’