voeding van het JCO
9.1 intake vindt plaats met behulp van het LOF; de politie registreert elk LOF dat
in het casusoverleg wordt ingebracht in de fase vóór de Compasregistratie;
9.2 het LOF wordt ingevuld en ingezonden door de behandelende politiefuntionaris;
9.3 het LOF wordt door de politie ingezonden – bij voorkeur digitaal – aan het parket
en aan de Raad voor de Kinderbescherming, en eventueel aan andere deelnemende partners,
zodanig, dat het LOF binnen 7 (kalender-) dagen na het eerste verhoor door de JCO-partners
wordt ontvangen;
9.4 zaken die ten opzichte van het eerste verhoor ouder zijn dan 3 maanden, worden
niet meer door het parket in behandeling genomen, anders dan na uitdrukkelijke toestemming
van de officier van justitie
ten behoeve van de beoordeling
9.5 iedere jeugdzaak, niet zijnde een HALT-feit, wordt bij LOF ingezonden aan de deelnemers
aan het casusoverleg;
9.6 twee categorieën zaken passeren het JCO: de te bespreken zaken (i) en de ter kennis
te brengen zaken, die geen bespreking behoeven (ii); categorie (ii) wordt slechts
geagendeerd;
9.7 ook voorgeleidingszaken worden besproken in het JCO; de uitkomsten van die bespreking
worden desgewenst ingebracht in het voorlopige hechteniscircuit (bijvoorbeeld ter
gelegenheid van een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis);
9.8 HALT-afdoeningen worden slechts in het JCO bekend gemaakt voor completering van
de informatie over een jongere; zij worden niet in het JCO besproken;
9.9 mislukte HALT-afdoeningen worden in het JCO besproken (oorzaak mislukking; alternatief,
taakstraf of dagvaarding); het oorspronkelijke (HALT-)LOF is, met de aanduiding ‘mislukte
HALT-zaak’ de informatiedrager voor het JCO;
9.10 mislukte taakstraffen worden in het JCO besproken (oorzaak mislukking; dagvaarding);
9.11 bij mislukte HALT-zaken of mislukte taakstraffen wordt in het JCO in beginsel
geen herkansing geboden; uitgangspunt is dat bij het HALT-bureau respectievelijk de
Raad voor de Kinderbescherming in de interne procedure reeds (al dan niet met een
gele en rode kaartenwerkwijze) herkansingen zijn geboden;
9.12 12-minners met een problematische achtergrond, die zware strafbare feiten plegen
– dus níet de STOP-klanten – worden aan het JCO gemeld; zie ook de Aanwijzing 12-minners (2004A14);
9.13 iedere zaak wordt voorafgaand aan de behandeling in het JCO door of vanwege het
OM voorzien van een ‘voorgenomen afdoeningsbeslissing’; deze beslissing kan bij de
bespreking in het JCO worden gewijzigd op basis van de voorhanden zijnde gegevens,
dan wel worden bevestigd; de afdoeningsbeslissing door de officier van justitie kan
voor een termijn van ten hoogste 6 weken worden aangehouden voor nadere (basis)rapportage
of nader proces-verbaal;
9.14 van de gevraagde rapportage wordt aangegeven op welke termijn deze gereed moet
zijn, op welke datum de zaak opnieuw in het JCO wordt gebracht;
informatie ten behoeve van de afdoeningsbeslissing
9.15 de informatie die in het JCO wordt ingebracht kan bestaan in
-
d. de delictsinformatie in het LOF (politieregistraties, mutaties, sepots)
-
e. informatie uit de dossiers van de RvdK (rapportages straf/civiel, beschermingsmaatregelen)
-
f. justitiële documentatie (straflijst, CVS-JC, JCO-supportsysteem)
9.16 nader in te winnen informatie:
-
– niet: indien sprake is van een licht strafbaar feit en geen zorgelijke omstandigheden
a priori;
-
– snel opvraagbare informatie: ingeval van strafbare feiten van relatieve ernst, of
wanneer de beschikbare informatie aanleiding geeft tot nazoeken;
-
– volledig basisonderzoek door de RvdK (BARO): indien sprake is van een ernstig strafbaar
feit of bij gebleken zorgelijke omstandigheden;
9.17 de keuze voor mindere of meerdere rapportage van de RvdK zal eerder worden ingegeven
door de uitkomst van een taxatie van zorgelijke omstandigheden (risicofactoren: eerdere
politie- of justitiecontacten, justitiële documentatie, middelengebruik, strafbare
feiten op jonge leeftijd, spijbelgedrag, slechte schoolresultaten, delinquente vrienden,
leeftijdgenoten of familieleden, agressieproblematiek) dan door de aard van het strafbare
feit alleen;
9.18 ingeval van gewenste nadere rapportage door (tussenkomst van) de RvdK wordt op
de uitkomst ervan gewacht met het nemen van een afdoeningsbeslissing;
beslissingen in het JCO
9.19 de afdoeningsbeslissing wordt genomen in het casusoverleg, maar door de officier;
9.20 de bedoeling is dat het merendeel van de te bespreken zaken tot een OM-afdoening
zal leiden; er wordt naar gestreefd, de categorie ‘loopzaken’ – te dagvaarden zaken
zonder voorlopige hechtenis – zoveel mogelijk te beperken;
9.21 indien in het casusoverleg besloten wordt tot dagvaarding, wordt ter plaatse
(of direct erop volgend) een zittingsdatum vastgesteld op een termijn van ten hoogste
4 maanden, opdat de doorlooptijd onder controle kan worden gehouden, en wordt een
dagvaarding aangemaakt tegen die zitting (met oproeping van ouders, indien van toepassing).
Ter gelegenheid van het ‘onderhoud ten parkette’ (OTP, zie paragraaf 9.22 e.v.) wordt
zo mogelijk de dagvaarding in persoon aan de verdachte uitgereikt;
onderhoud ten parkette (OTP)
9.22 na de beslissing in het JCO wordt een onderhoud ten parkette gehouden, waarvoor
verdachte en advocaat worden uitgenodigd; bij die gelegenheid wordt in geval van een officiersmodel taakstraf
(transactie) besproken of een taakstraf kans van slagen heeft; de advocaat voert verdediging
(wel of geen bewijs, hoogte transactievoorstel);
9.23 voor een schikkingsvoorstel met geldboete behoeft géén OTP te worden gehouden;
9.24 indien bij het OTP geen overeenstemming wordt bereikt over taakstraf, wordt er
in beginsel gedagvaard;
procesbewaking (OM)
9.25 in het JCO worden de termijnen van inzending LOF en behandeling/(nadere) rapportage,
informatie-inwinning/afdoeningsbeslissing (zie doorlooptijden paragraaf 10) bewaakt
door het OM, ondersteund door een geautomatiseerd systeem (JCO-supportsysteem, of
een casusoverleg-ondersteunend systeem);
individuele casusregie (RvdK)
9.26 De Raad voor de Kinderbescherming ziet onder de noemer van casusregie toe op
het verloop van de individuele casus in de jeugdstrafrechtsketen; het doel ervan is
zodanig de inhoudelijke samenhang te bevorderen tussen de (effecten van) verschillende
activiteiten van de ketenpartners, dat zij gezamenlijk komen tot een adequate reactie
op strafbaar gedrag van de jeugdige. Het traject van de casusregie strekt zich uit
vanaf de melding aan de Raad door middel van het LOF, tot en met de nazorg;
9.27 Kernactiviteiten in het kader van casusregie zijn informeren (informatie geven
aan en krijgen van bij de individuele casus betrokken ketenpartners), bewaken (van
afspraken van ketenpartners) en afstemmen van de op de individuele jeugdige gerichte
activiteiten, ook ten aanzien van de samenhang tussen eerdere strafrechtelijke afdoening
en toekomstige activiteiten, dan wel ten aanzien van kinderbeschermingsmaatregelen
en jeugdhulpverlening.
De drie kernactiviteiten zijn verwerkt in deelprocessen binnen de casusregie, zoals
het casusoverleg, zittingvertegenwoordiging, de vraagbaakfunctie, regie bij de maatregel
Hulp en Steun en ITB, bij detentie/PIJ, bij scholings- en trainingsprogramma’s (STP)/proefverlof
en bij nazorg. De casusregie omvat een signaleringsfunctie, die betrekking heeft op
al het voorgaande.
9.28 Indien in het JCO tot de conclusie wordt gekomen dat hulpverlening moet worden
geïnitieerd, of dat een jeugdreclasseringstraject moet worden ingegaan, rekent de
Raad voor de Kinderbescherming het tot zijn taak de verwijzing naar het Bureau Jeugdzorg
te regelen.
vrijwillige hulpverlening (Bureau Jeugdzorg)
9.29 Het Bureau Jeugdzorg verzorgt de vrijwillige hulpverlening.
9.30 Het is de verantwoordelijkheid van het Bureau Jeugdzorg om, in het geval dat
een vrijwillige hulpverlening niet tot stand komt, daarover een melding te doen aan
de Raad voor de Kinderbescherming.