Besluit beheer sociale-huursector

[Regeling vervallen per 01-07-2015.]
Geraadpleegd op 05-05-2024.
Geldend van 01-01-2006 t/m 22-02-2006

Besluit van 9 oktober 1992, houdende regels betreffende instellingen, werkzaam in het belang van de volkshuisvesting

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 28 april 1992, nr. MJZ28492056, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 70, 71, 81 en 82 van de Woningwet (Stb. 1991, 439) en artikel 9 van de Huurprijzenwet woonruimte (Stb. 1986, 331);

Gehoord de Raad voor de Volkshuisvesting (advies van 6 maart 1992, nr. 197);

De Raad van State gehoord (advies van 28 augustus 1992, nr. W08.92.0192);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 7 oktober 1992, nr. MJZ08092001, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

    • a. Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting: Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting, bedoeld in artikel 71 van de Woningwet;

    • b. woongelegenheid: woning, standplaats, woonwagen, en instelling waarin aan ten minste vijf personen van 65 jaar of ouder duurzaam verblijf en verzorging wordt verschaft;

    • c. voorziening: bouwkundige of bouwtechnische maatregel aan een woongelegenheid die strekt tot verbetering van de indeling of het woongerief, waaronder begrepen de daarbij noodzakelijke opheffing van technische gebreken, of tot bouwkundige splitsing of samenvoeging;

    • d. huurprijs: prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woongelegenheid, uitgedrukt in een bedrag per maand;

    • e. onrendabele investeringen: investeringen tegenover welke geen opbrengsten staan of opbrengsten staan die blijkens de raming daarvan niet kostendekkend zijn.

  • 3 Voor de toepassing van dit besluit wordt onder de bewoner, naast de huurder, verstaan degene die met instemming van de huurder zijn hoofdverblijf in de gehuurde woongelegenheid heeft.

  • 4 Voor de toepassing van dit besluit valt het verslagjaar in de zin van dit besluit samen met het kalenderjaar.

Artikel 2a

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Voor de toepassing van dit besluit verbindt een toegelaten instelling zich met een andere rechtspersoon of vennootschap, indien:

  • a. die andere rechtspersoon of vennootschap een dochtermaatschappij als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van haar wordt;

  • b. zij in die andere rechtspersoon deelneemt in de zin van artikel 24c van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of;

  • c. zij anderszins financiële of bestuurlijke banden met een bestaande andere rechtspersoon of vennootschap aangaat, stemrechten in de algemene vergadering van een bestaande andere rechtspersoon verwerft of een andere rechtspersoon of vennootschap opricht of doet oprichten, op een zodanige wijze dat daardoor een duurzame band met die rechtspersoon of vennootschap ontstaat.

Hoofdstuk II. Toelating, wijziging van de statuten en fusies

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Afdeling 1. De toelating

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

§ 1. De procedure

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 2 De aanvraag omvat:

    • a. de gronden waarop deze rust;

    • b. een authentiek afschrift van de akte van oprichting van de vereniging of de stichting of van de notariële akte waarin de statuten van de vereniging na haar oprichting zijn opgenomen, en van de notariële akten waarin statutenwijzigingen zijn opgenomen;

    • c. het bewijs, dat de vereniging of de stichting is ingeschreven in een openbaar register, gehouden door de Kamer van Koophandel en Fabrieken binnen welker gebied zij haar woonplaats heeft;

    • d. het bewijs, dat een authentiek afschrift van de akte van oprichting of van de notariële akte waarin de statuten zijn opgenomen, dan wel een authentiek uittreksel van die akte, authentieke afschriften van de notariële akten waarin statutenwijzigingen zijn opgenomen en de statuten als laatstelijk gewijzigd ten kantore van die Kamer zijn neergelegd, en

    • e. zodanige bescheiden, dat Onze Minister een juist en volledig inzicht verkrijgt in de financiële situatie van de vereniging of de stichting.

  • 3 Indien de oprichting van de vereniging of de stichting, al dan niet gezamenlijk met de oprichting van een of meer andere verenigingen of stichtingen, is geschied met het oogmerk om de werkzaamheden te gaan verrichten die ter plaatse worden verricht door een afzonderlijk organisatie-onderdeel van de gemeente dat is belast met de exploitatie van van gemeentewege gebouwde of verworven woongelegenheden en om daartoe die woongelegenheden in eigendom te verkrijgen, omvat de aanvraag voorts een rapport van bevindingen omtrent de financiële transacties tussen dat organisatie-onderdeel enerzijds en de algemene dienst en andere organisatie-onderdelen van de gemeente anderzijds, uitgebracht door een als openbaar accountant optredende accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of door een organisatie waarin zodanige accountants samenwerken. Het rapport omvat alle zodanige transacties over het tijdvak dat loopt vanaf 1 januari 1991 tot een dag die ten hoogste een maand ligt voor het tijdstip waarop de aanvraag wordt ingediend, die naar het oordeel van de accountant mogelijk niet in het belang van de volkshuisvesting zijn verricht, en die over het genoemde tijdvak afzonderlijk of gezamenlijk meer dan 1 procent van de financiële middelen van het in de eerste volzin eerstgenoemde organisatie-onderdeel per 31 december 1990, en afzonderlijk of gezamenlijk ten minste € 25 000 bedragen.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag om een toelating als bedoeld in artikel 70, eerste lid, van de Woningwet stelt Onze Minister de gemeente waar de vereniging of de stichting haar woonplaats heeft, alsmede elke gemeente waar zij bij toelating naar verwachting feitelijk werkzaam zal zijn, in de gelegenheid haar zienswijze over de gevolgen van de toelating voor de volkshuisvesting ter plaatse aan hem kenbaar te maken. Die gemeenten kunnen binnen acht weken nadien hun zienswijzen aan Onze Minister doen toekomen.

  • 2 Binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag om een toelating als bedoeld in artikel 70, eerste lid, van de Woningwet stelt Onze Minister voorts het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting in de gelegenheid zijn zienswijze over de financiële aspecten van de toelating aan hem kenbaar te maken. Het fonds kan binnen acht weken nadien zijn zienswijze aan Onze Minister doen toekomen.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Onze Minister doet binnen acht weken na ontvangst van de zienswijzen, bedoeld in artikel 5, een voordracht voor een koninklijk besluit tot toelating of tot weigering van de toelating. Hij betrekt die zienswijzen bij zijn voordracht.

  • 2 Indien een gemeente haar zienswijze of het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting zijn zienswijze niet of niet tijdig aan Onze Minister heeft doen toekomen, doet Onze Minister een voordracht als bedoeld in het eerste lid binnen acht weken na het verstrijken van de termijnen, bedoeld in artikel 5, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, tweede volzin.

  • 3 Het koninklijk besluit wordt in de Staatscourant geplaatst.

§ 2. De voorwaarden

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Buiten het geval, bedoeld in artikel 70, tweede lid, tweede volzin, van de Woningwet wordt de toelating geweigerd, indien de statuten van de vereniging of de stichting niet voorzien in:

    • a. de vermelding van de gemeente of een aanduiding van de gemeenten waar zij werkzaam is;

    • b. de instelling van een orgaan waaraan het toezicht op het bestuur is opgedragen, welk orgaan:

      • 1°. in staat is dat toezicht voortdurend uit te oefenen;

      • 2°. bevoegd is tot het nemen van maatregelen die voor uitoefening van dat toezicht nodig zijn, en daartoe de uitvoering van besluiten van het bestuur kan schorsen, en

      • 3°. niet is gehouden over zijn handelingen verantwoording aan het bestuur af te leggen;

    • c. de bepaling dat met personen die zitting hebben in het orgaan, bedoeld in onderdeel b , geen arbeidsovereenkomsten als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bestaan;

    • d. de bepaling dat het zitting hebben in het bestuur of in het orgaan, bedoeld in onderdeel b, onverenigbaar is met het lidmaatschap van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente of van het college van gedeputeerde staten van de provincie waar de vereniging of de stichting haar woonplaats heeft, of van een gemeente of een provincie waar zij feitelijk werkzaam is, of van een orgaan van een organisatie die zich ten doel heeft gesteld de belangen van gemeenten of provincies te behartigen;

    • e. regels inzake de wijze waarop de huurders van de woongelegenheden van de vereniging of de stichting en in het belang van die huurders werkzame organisaties invloed kunnen uitoefenen op de samenstelling van het bestuur van die vereniging of stichting of van het orgaan, bedoeld in onderdeel b , welke regels in elk geval inhouden, dat het bestuur die huurders en zodanige organisaties in de gelegenheid stelt om, ten aanzien van ten minste twee vrijkomende plaatsen in het bestuur of orgaan, een bindende voordracht uit te brengen voor benoeming in dat bestuur of orgaan van een persoon uit hun kring, waarbij, in geval van een vereniging, wordt bepaald op welke wijze de betrokken benoeming tot stand komt ingeval aan de voordracht het bindende karakter is ontnomen;

    • f. de bepaling dat de algemene vergadering van een vereniging slechts een besluit kan nemen om aan een voordracht als bedoeld in onderdeel e het bindende karakter te ontnemen, indien op die vergadering een aantal stemmen kan worden uitgebracht dat ten minste de helft bedraagt van het aantal stemmen dat door de stemgerechtigden gezamenlijk kan worden uitgebracht;

    • g. de bepaling dat het orgaan, bedoeld in onderdeel b , de opdracht verleent tot het onderzoek, bedoeld in artikel 27, eerste lid, eerste volzin, en dat, indien het orgaan niet daartoe overgaat, dit geschiedt door de algemene vergadering of, indien deze niet daartoe overgaat, het bestuur van de vereniging, dan wel door het bestuur van de stichting;

    • h. de bepaling dat de opdracht, bedoeld in onderdeel g , kan worden ingetrokken door het orgaan dat deze heeft verleend, en dat een zodanige door het bestuur verleende opdracht tevens kan worden ingetrokken door het orgaan, bedoeld in onderdeel b ;

    • i. de bepaling dat de vereniging of de stichting voor wijziging van de statuten de voorafgaande instemming van Onze Minister behoeft, en daartoe iedere voorgenomen wijziging daarvan aan hem voorlegt, en

    • j. bepalingen omtrent de ontbinding van de vereniging of de stichting, welke inhouden, dat:

      • 1°. het bestuur de ontbinding onverwijld aan Onze Minister meedeelt;

      • 2°. na ontbinding de vereffening geschiedt door een of meer vereffenaars, te benoemen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de ontbonden vereniging of stichting haar woonplaats had, op welke vereffenaars dat college toezicht houdt en welke vereffenaars door dat college kunnen worden geschorst of ontslagen, in welk laatste geval het een of meer nieuwe vereffenaars benoemt;

      • 3°. indien de onroerende zaken gelegen zijn binnen het werkgebied van een of meer toegelaten instellingen, de vereffenaar de goederen en de schulden van de ontbonden vereniging of stichting bij voorrang aan die toegelaten instellingen aanbiedt ter gehele of gedeeltelijke overneming, en, voor zover die toegelaten instellingen die goederen of schulden niet overnemen, hij die goederen of schulden ter gehele of gedeeltelijke overneming aanbiedt aan de gemeente waar de onroerende zaken gelegen zijn, en, voor zover de gemeente die goederen of schulden niet overneemt, hij de huurders van de tot die zaken behorende woongelegenheden in de gelegenheid stelt deze in eigendom te verkrijgen;

      • 4°. indien de ontbonden vereniging of stichting op het tijdstip van ontbinding geen onroerende zaken bezat, de vereffenaar de goederen en de schulden van die vereniging of stichting ter overneming aanbiedt aan de gemeente waar die vereniging of stichting haar woonplaats had;

      • 5°. voor zover wegens het niet aanvaarden van de aanbiedingen, bedoeld onder 3° en 4°, de goederen en de schulden niet zijn overgenomen, de vereffenaar de goederen van de ontbonden vereniging of stichting te gelde maakt en haar schulden voldoet en

      • 6°. de vereffenaar de middelen die zijn overgebleven na het overeenkomstig onderdeel 3°, 4° of 5° te gelde maken van de goederen van de ontbonden vereniging of stichting, en na het voldoen van haar schulden, stort in het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting.

  • 2 De toelating wordt voorts geweigerd, indien de statuten een bepaling bevatten waaraan:

    • a. personen waarop het eerste lid, onderdeel d, van toepassing is het recht kunnen ontlenen om personen te benoemen in het bestuur van de vereniging of de stichting, of in het orgaan, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of om personen voor een zodanige benoeming voor te dragen, of

    • b. het recht kan worden ontleend tot het verkrijgen van de eigendom van onroerende zaken van de vereniging of de stichting op een andere wijze dan die, bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, onder 3° en 4°.

  • 3 Het eerste lid, onderdeel d, en het tweede lid, onderdeel a, zijn, voorzover het betreft het lidmaatschap van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente of van het college van gedeputeerde staten van de provincie waar de vereniging of de stichting haar woonplaats heeft, of van een gemeente of een provincie waar zij feitelijk werkzaam is, niet van toepassing op een vereniging of stichting als bedoeld in artikel 4, derde lid, eerste volzin, indien door die vereniging of stichting op of na 1 januari 1993 en voor 1 mei 1996 een aanvraag om toelating bij Onze Minister is ingediend.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toelating wordt bovendien geweigerd, indien naar het oordeel van Onze Minister de vereniging of de stichting niet voldoende financieel draagkrachtig is of de financiële continuïteit van die vereniging of stichting niet voldoende is gewaarborgd.

  • 2 De toelating van een vereniging of stichting als bedoeld in artikel 4, derde lid, eerste volzin, wordt bovendien geweigerd, indien het rapport van bevindingen, bedoeld in die volzin, daar naar het oordeel van Onze Minister aanleiding toe geeft, of indien transacties als bedoeld in die volzin die hebben plaatsgevonden op of na de dag waarop dat rapport is uitgebracht daar naar zijn oordeel aanleiding toe geven.

  • 3 De toelating kan voorts worden geweigerd op grond van gebreken in de akte van oprichting.

Afdeling 2. Wijziging van de statuten

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Onze Minister stemt slechts in met een voorgenomen wijziging van de statuten van de toegelaten instelling, indien die wijziging voldoet aan artikel 7, er niet toe leidt dat de toegelaten instelling niet voldoet aan artikel 8, eerste lid, en ook overigens naar zijn oordeel het belang van de volkshuisvesting zich niet daartegen verzet.

  • 2 Indien de voorgenomen wijziging van de statuten van de toegelaten instelling gevolgen heeft voor haar financiële situatie, stelt Onze Minister binnen acht weken na ontvangst van die wijziging het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting in de gelegenheid zijn zienswijze over de financiële aspecten van die wijziging aan hem kenbaar te maken. Het fonds kan binnen vier weken nadien zijn zienswijze aan Onze Minister doen toekomen.

  • 3 Indien de voorgenomen wijziging van de statuten van de toegelaten instelling betrekking heeft op haar werkgebied, kan Onze Minister, binnen acht weken na ontvangst van die wijziging, de gemeenten waar zij na die wijziging naar verwachting feitelijk werkzaam zal zijn in de gelegenheid stellen hun zienswijzen over de gevolgen van die wijziging voor de volkshuisvesting ter plaatse aan hem kenbaar te maken. Die gemeenten kunnen binnen vier weken nadien hun zienswijzen aan Onze Minister doen toekomen.

  • 4 Onze Minister kan instemmen met een voorgenomen wijziging van statuten van een toegelaten instelling zonder toepassing van een of meer van de ingevolge het eerste lid aan die instemming verbonden vereisten, indien die wijziging uitsluitend een uitbreiding van haar werkgebied inhoudt.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Indien de voorgenomen wijziging van de statuten van de toegelaten instelling geen gevolgen heeft voor haar financiële situatie en voorts hetzij geen betrekking heeft op haar werkgebied, hetzij geen aanleiding heeft gegeven tot toepassing van artikel 9, derde lid, neemt Onze Minister binnen acht weken na ontvangst van die wijziging een beslissing omtrent instemming daarmee.

  • 2 Indien de voorgenomen wijziging van de statuten van de toegelaten instelling gevolgen heeft voor haar financiële situatie, neemt Onze Minister binnen acht weken na ontvangst van de zienswijze, bedoeld in artikel 9, tweede lid, een beslissing omtrent instemming met die wijziging. Hij betrekt die zienswijze bij zijn beslissing. Indien het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting zijn zienswijze niet of niet tijdig aan Onze Minister heeft doen toekomen, neemt hij een beslissing als bedoeld in de eerste volzin binnen acht weken na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 9, tweede lid, tweede volzin.

  • 3 Indien de voorgenomen wijziging van de statuten van de toegelaten instelling betrekking heeft op haar werkgebied en aanleiding heeft gegeven tot toepassing van artikel 9, derde lid, neemt Onze Minister binnen acht weken na ontvangst van de zienswijzen, bedoeld in dat lid, een beslissing omtrent instemming met die wijziging. Hij betrekt die zienswijzen bij zijn beslissing. Indien een gemeente haar zienswijze niet of niet tijdig aan Onze Minister heeft doen toekomen, neemt hij een beslissing als bedoeld in de eerste volzin binnen acht weken na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 9, derde lid, tweede volzin.

Afdeling 3. Fusies

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 10a

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Indien bij een fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek hetzij een rechtspersoon die geen toegelaten instelling is het vermogen van een toegelaten instelling onder algemene titel verkrijgt, hetzij door twee toegelaten instellingen of mede door een toegelaten instelling een nieuwe rechtspersoon wordt opgericht, stemt Onze Minister slechts in met die fusie, indien die rechtspersoon toepassing heeft gegeven aan artikel 4, eerste lid, en toetsing van de in dat artikellid bedoelde aanvraag aan de artikelen 4, tweede lid, en 5 tot en met 8 heeft geleid tot een toelating van die rechtspersoon, als bedoeld in artikel 70, eerste lid, van de Woningwet.

Artikel 10b

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Indien bij een fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek een toegelaten instelling het vermogen van een andere rechtspersoon onder algemene titel verkrijgt, zijn de artikelen 9, eerste, tweede en derde lid, en 10 van overeenkomstige toepassing op die fusie.

Hoofdstuk III. De werkzaamheden van toegelaten instellingen

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

§ 1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instelling is uitsluitend werkzaam op het gebied van de volkshuisvesting. Zij neemt bij haar werkzaamheden het bepaalde in de paragrafen 2 tot en met 6 in acht.

  • 2 Het gebied van de volkshuisvesting omvat, behoudens de artikelen 12a, tweede lid, en 12b, tweede lid, uitsluitend:

    • a. het bouwen, verwerven, bezwaren en slopen van woongelegenheden en onroerende aanhorigheden;

    • b. het in stand houden van en het treffen van voorzieningen aan haar woongelegenheden en onroerende aanhorigheden, en aan woongelegenheden en onroerende aanhorigheden van derden;

    • c. het in stand houden en verbeteren van de direct aan de woongelegenheden en aanhorigheden, bedoeld in onderdeel b , grenzende omgeving;

    • d. het beheren, toewijzen en verhuren van woongelegenheden en onroerende aanhorigheden;

    • e. het vervreemden van woongelegenheden en onroerende aanhorigheden;

    • f. het aan bewoners van bij de toegelaten instelling in beheer zijnde woongelegenheden verlenen van diensten die rechtstreeks verband houden met de bewoning, alsmede het, aan personen die te kennen geven een zodanige woongelegenheid te willen betrekken, verlenen van diensten die rechtstreeks verband houden met het huisvesten van die personen, en

    • g. de werkzaamheden die noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het verrichten van de werkzaamheden, genoemd in de onderdelen a tot en met f .

Artikel 11a

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De werkzaamheden van de toegelaten instelling dragen bij aan de uitvoering van de artikelen 12 tot en met 22 overeenkomstig dit besluit.

  • 2 De toegelaten instelling verbindt zich slechts met een andere rechtspersoon of vennootschap, indien dit noodzakelijk is om te voldoen aan het eerste lid.

Artikel 11c

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instelling vervreemdt haar woongelegenheden, indien de verkrijger daarvan geen toegelaten instelling is, slechts tegen een prijs van ten minste 90 procent van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van die woongelegenheden, met uitzondering van de gevallen, genoemd in het tweede, derde en vierde lid.

  • 2 Indien een woning in de zin van de Wet bevordering eigenwoningbezit wordt verkocht aan een eigenaar-bewoner in de zin van die wet die een eigenwoningbijdrage in de zin van die wet zal ontvangen en in die woning zijn hoofdverblijf zal hebben, vervreemdt de toegelaten instelling die woning tegen een prijs van ten minste 80 procent van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van die woning.

  • 3 Indien een bestaande woning in de zin van de Wet bevordering eigenwoningbezit wordt verkocht aan een eigenaar-bewoner in de zin van die wet die een eigenwoningbijdrage in de zin van die wet zal ontvangen en in die woning voor de verkoop reeds zijn hoofdverblijf had, vervreemdt de toegelaten instelling die woning tegen een prijs van ten minste 70 procent van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van die woning.

  • 4 Onze Minister kan op een daartoe strekkende aanvraag van een toegelaten instelling afwijking van het eerste lid toestaan in andere gevallen dan die, genoemd in het tweede en derde lid, indien het belang van de volkshuisvesting zich naar zijn oordeel niet tegen die afwijking verzet.

Artikel 11d

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instelling meldt aan Onze Minister haar voornemens tot het vervreemden van onroerende zaken aan en het op onroerende zaken vestigen van een recht van erfpacht, van opstal of van vruchtgebruik ten behoeve van:

    • a. natuurlijke personen en

    • b. rechtspersonen of vennootschappen die geen toegelaten instelling zijn.

  • 2 Een melding als bedoeld in het eerste lid geschiedt bij een afzonderlijke schriftelijke mededeling, welke de gegevens bevat die door Onze Minister noodzakelijk worden geacht om het betrokken voornemen te kunnen beoordelen.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen beperkingen op de in het eerste lid bedoelde meldingsplicht worden aangebracht, indien naar het oordeel van Onze Minister voldoende vast is komen te staan dat de daardoor niet meer te melden voornemens zullen passen in het volkshuisvestingsbeleid en dat voldoende invloed van de gemeente op die voornemens zal zijn gewaarborgd.

Artikel 11e

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Onze Minister bevestigt binnen twee weken de ontvangst van een melding als bedoeld in artikel 11d, eerste lid. Hij stelt voorts, binnen twee weken na ontvangst van een melding van een voornemen als bedoeld in artikel 11d, eerste lid, tot het vervreemden van onroerende zaken, elke gemeente waar die zaken gelegen zijn in de gelegenheid haar zienswijze over de gevolgen van dat voornemen voor de volkshuisvesting ter plaatse aan hem kenbaar te maken, indien dat voornemen niet is opgenomen in afspraken als bedoeld in artikel 25f, tweede lid. Hij kan voorts, binnen twee weken na ontvangst van een melding van een voornemen als bedoeld in artikel 11d, eerste lid, tot het vestigen van rechten als bedoeld in dat lid, toepassing geven aan de tweede volzin. De gemeenten kunnen binnen drie weken nadien hun zienswijzen aan Onze Minister doen toekomen. Onze Minister doet onverwijld mededeling aan de betrokken toegelaten instelling van de ontvangst van die zienswijzen.

  • 2 Indien de zienswijzen van de in het eerste lid bedoelde gemeenten niet binnen drie weken nadat Onze Minister hen tot het geven daarvan in de gelegenheid heeft gesteld in zijn bezit zijn, stelt hij onverwijld een termijn van ten hoogste drie weken binnen welke die gemeenten hun zienswijzen alsnog aan hem kunnen doen toekomen en doet daarvan, en van de ontvangst van die zienswijzen, onverwijld mededeling aan de betrokken toegelaten instelling.

  • 3 De toegelaten instelling kan het betrokken voornemen uitvoeren, indien:

    • a. Onze Minister niet binnen drie weken na ontvangst van de zienswijzen, bedoeld in het eerste lid, aan de toegelaten instelling een aanwijzing als bedoeld in artikel 41, eerste lid, heeft gegeven die de uitvoering van het betrokken voornemen verbiedt;

    • b. uit een schriftelijke mededeling van Onze Minister blijkt dat hij daartegen geen bezwaar heeft of

    • c. elf weken zijn verstreken vanaf de ontvangst van de melding van dat voornemen door Onze Minister, zonder dat hetzij uit een aanwijzing als bedoeld in artikel 41, eerste lid, is gebleken dat hij daartegen bezwaar heeft, hetzij uit een mededeling als bedoeld in de tweede volzin van het vierde lid is gebleken dat hij daartegen bezwaar zou kunnen hebben.

  • 4 Onze Minister kan, indien de melding daartoe naar zijn oordeel aanleiding geeft, de in onderdeel a van het derde lid genoemde termijn met ten hoogste twee weken verlengen. Hij deelt een verlenging binnen de in onderdeel a van het derde lid genoemde termijn mee aan de betrokken toegelaten instelling en de gemeenten die een zienswijze als bedoeld in het eerste lid aan hem hebben doen toekomen.

Artikel 11f

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De toegelaten instelling neemt bij haar werkzaamheden het in de betrokken gemeenten geldende volkshuisvestingsbeleid in acht.

Artikel 11g

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 2 De toegelaten instelling stelt na overleg met de huurders van haar woongelegenheden of hun vertegenwoordigers een reglement vast met betrekking tot de bijdragen, bedoeld in het eerste lid, waarin in elk geval de hoogte van die bijdragen is vastgelegd.

  • 3 De bijdrage voor de huurder van een zelfstandige woongelegenheid bedraagt ten minste € 5000. Het in de eerste volzin genoemde bedrag kan jaarlijks voor 1 maart bij ministeriële regeling worden aangepast aan het laatstelijk in januari in de Staatscourant bekendgemaakte percentage waarmee de consumentenprijzen (alle huishoudens) ten opzichte van het aan die bekendmaking voorafgaande jaar zijn verhoogd.

  • 4 De toegelaten instelling kan eventuele door de gemeente te verstrekken bijdragen of vergoedingen in mindering brengen op de hoogte van de bijdrage, bedoeld in het eerste lid.

  • 5 Dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van huurovereenkomsten die naar hun aard slechts van korte duur zijn.

§ 2. De kwaliteit van de woongelegenheden van de toegelaten instelling

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De toegelaten instelling zet de middelen voor het verrichten van de werkzaamheden, genoemd in artikel 11, tweede lid, onderdelen a, b en c, zodanig in, dat zo veel mogelijk wordt voldaan aan de eisen die ter plaatse in het belang van de huisvesting van de bevolking redelijkerwijs kunnen worden gesteld aan de kwaliteit van woongelegenheden.

§ 2a. Leefbaarheid

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 12a

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instelling draagt bij aan de leefbaarheid in de buurten en wijken waar haar woongelegenheden gelegen zijn.

  • 2 Ter uitvoering van het eerste lid kan de toegelaten instelling, naast de werkzaamheden, genoemd in de artikelen 11, tweede lid, en 12b, tweede lid, uitsluitend overgaan tot:

    • a. het bouwen, verwerven, bezwaren en slopen van andere gebouwen dan woongelegenheden;

    • b. het in stand houden van en het treffen van voorzieningen aan andere gebouwen dan woongelegenheden;

    • c. het in stand houden en verbeteren van de omgeving buiten de directe nabijheid van woongelegenheden;

    • d. het verhuren van andere gebouwen dan woongelegenheden;

    • e. het vervreemden van andere gebouwen dan woongelegenheden;

    • f. het verrichten van andere werkzaamheden die ten goede komen aan het woongenot in een buurt of wijk en

    • g. de werkzaamheden die noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het verrichten van de werkzaamheden, genoemd in de onderdelen a tot en met f .

  • 3 De toegelaten instelling verricht werkzaamheden als bedoeld in de onderdelen a tot en met g van het tweede lid slechts, indien zij zich daarbij de uitvoering van het eerste lid als enige of voornaamste doel stelt.

§ 2b. Wonen en zorg

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 12b

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instelling draagt bij aan het volgens redelijke wensen tot stand brengen van huisvesting voor ouderen, gehandicapten en personen die zorg of begeleiding behoeven.

  • 2 Ter uitvoering van het eerste lid kan de toegelaten instelling, naast de werkzaamheden, genoemd in de artikelen 11, tweede lid, en 12a, tweede lid, uitsluitend overgaan tot:

    • a. het bouwen en exploiteren van woon-zorgcomplexen en de daarbij behorende gemeenschappelijke ruimten en fysieke zorginfrastructuur, van projecten voor begeleid wonen, en van vastgoed met een woon- of verblijffunctie voor de bewoners van instellingen in de verzorging, verpleging of opvang;

    • b. het leveren van een bijdrage aan de totstandkoming van arrangementen met betrekking tot wonen, zorg- en dienstverlening, die, zoveel mogelijk naar wens van de in het eerste lid bedoelde personen, het zelfstandig wonen bevorderen;

    • c. het vervullen van een bemiddelende rol voor bewoners met betrekking tot zorg- en dienstverlening of

    • d. de werkzaamheden die noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het verrichten van de werkzaamheden, genoemd in de onderdelen a tot en met c.

§ 3. Het verhuren van de woningen van de toegelaten instelling

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 2 De toegelaten instelling bouwt of verwerft woningen op een zodanige wijze, dat aan woningzoekenden als bedoeld in het eerste lid zo veel mogelijk een woning als bedoeld in dat lid kan worden verhuurd.

  • 3 De toegelaten instelling kan, onverminderd het tweede lid, het meest recente inkomen van de woningzoekende, en de actuele vraag naar en het actuele aanbod ter plaatse van woongelegenheden, betrekken bij het verhuren van haar woningen.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Onverminderd artikel 70c, eerste lid, van de Woningwet en artikel 13, eerste lid, streeft de toegelaten instelling er bij het verhuren van haar woningen naar, dat door huurders in een zo gering mogelijke mate een beroep wordt gedaan op bijdragen op voet van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De toegelaten instelling stelt criteria op aan de hand waarvan zij, onverminderd artikel 13, beoordeelt of en in welke mate zij haar woongelegenheden vervreemdt. Zij schenkt daarbij afzonderlijk aandacht aan vervreemding aan huurders van die woongelegenheden.

Artikel 15a

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De gemiddelde huurprijs van de woningen van de toegelaten instelling op 1 juli van enig jaar is niet hoger dan de gemiddelde huurprijs van die woningen op 30 juni daaraan voorafgaand, vermeerderd met het inflatiepercentage, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Besluit huurprijzen woonruimte en vermeerderd met 0,4 procent.

§ 4. Het betrekken van bewoners bij beleid en beheer

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instelling stelt de huurders van haar woongelegenheden in de gelegenheid klachten over haar handelen of nalaten, of het handelen of nalaten van personen die voor haar werkzaamheden verrichten, in te dienen bij een klachtencommissie die tot taak heeft haar met redenen omkleed over de behandeling van die klachten te adviseren.

  • 2 De toegelaten instelling deelt aan de huurder die de klacht heeft ingediend zo spoedig mogelijk schriftelijk en met redenen omkleed mee, of zij naar aanleiding van de behandeling van de klacht maatregelen zal nemen en, zo ja, welke.

  • 3 De toegelaten instelling geeft bij reglement regels omtrent de samenstelling en de werkwijze van de klachtencommissie.

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De toegelaten instelling voert ten minste een maal per jaar overleg met de huurders van haar woongelegenheden of met hun vertegenwoordigers. Zij geeft bij reglement regels omtrent dat overleg.

Artikel 17a

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instelling draagt er zorg voor, dat een door bewoners van haar woongelegenheden in het leven geroepen bewonerscommissie die geen huurdersorganisatie in de zin van de Wet op het overleg huurders verhuurder is, de werkzaamheden die met haar taak verband houden kan verrichten.

  • 2 De toegelaten instelling kan besluiten een bewonerscommissie als bedoeld in het eerste lid niet als vertegenwoordiger van bewoners aan te merken, indien de commissie niet aannemelijk kan maken dat zij namens bewoners met de toegelaten instelling in overleg kan treden.

  • 3 De toegelaten instelling kan bij reglement bepalen dat een bewonerscommissie als bedoeld in het eerste lid eerst dan als vertegenwoordiger van bewoners kan worden aangemerkt, indien de commissie namens ten minste een bij dat reglement te bepalen aantal bewoners met de toegelaten instelling in overleg kan treden.

Artikel 18

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Dit artikel is uitsluitend van toepassing op:

    • a. toegelaten instellingen die minder dan honderd woongelegenheden verhuren en

    • b. toegelaten instellingen die honderd of meer woongelegenheden verhuren, ten aanzien van welke woongelegenheden geen huurdersorganisatie in de zin van de Wet op het overleg huurders verhuurder werkzaam is.

  • 2 De toegelaten instelling informeert de huurders van haar woongelegenheden of hun vertegenwoordigers zodanig tijdig over onderwerpen van beleid of beheer die voor de huurders van wezenlijk belang kunnen zijn, dat die huurders of vertegenwoordigers in de gelegenheid zijn daarop hun zienswijze te geven op een tijdstip dat die zienswijze van invloed kan zijn op vaststelling of wijziging van het beleid of de voornemens van de toegelaten instelling.

  • 3 Tot de onderwerpen, bedoeld in het tweede lid, behoren in ieder geval:

    • a. het in stand houden van en het treffen van voorzieningen aan woongelegenheden en de direct daaraan grenzende omgeving;

    • b. het beleid inzake de leefbaarheid in de buurten en wijken waar haar woongelegenheden gelegen zijn;

    • c. het beleid inzake het bijdragen aan het tot stand brengen van huisvesting voor ouderen, gehandicapten en personen die zorg of begeleiding behoeven;

    • d. het beleid inzake het vervreemden, bezwaren en slopen van woongelegenheden;

    • e. haar voornemens tot het vervreemden en bezwaren van woongelegenheden;

    • f. het toewijzings- en verhuurbeleid;

    • g. de door de toegelaten instelling in het algemeen te hanteren voorwaarden van de overeenkomst van huur en verhuur;

    • h. het beleid inzake de huurprijzen en

    • i. de samenstelling, het kwaliteitsniveau en de prijs van het door de toegelaten instelling aan te bieden pakket van diensten als bedoeld in artikel 11, tweede lid, onderdeel f.

  • 4 De toegelaten instelling is niet gehouden om toepassing te geven aan het tweede lid in samenhang met het derde lid, onderdeel e, ten aanzien van andere huurders dan de huurders van de woongelegenheden die zij voornemens is te vervreemden of te bezwaren.

  • 5 Indien huurders de toegelaten instelling te kennen hebben gegeven overleg met haar te willen voeren over de verstrekte informatie, stelt de toegelaten instelling die huurders daartoe in de gelegenheid.

  • 6 De toegelaten instelling geeft ten aanzien van de overige bewoners van haar woongelegenheden toepassing aan het tweede en vijfde lid, voor zover de onderwerpen, genoemd in het derde lid, mede op die bewoners betrekking hebben.

Artikel 19

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Dit artikel is uitsluitend van toepassing op toegelaten instellingen die honderd of meer woongelegenheden verhuren, ten aanzien van welke woongelegenheden een huurdersorganisatie in de zin van de Wet op het overleg huurders verhuurder werkzaam is.

  • 2 De toegelaten instelling informeert de huurdersorganisaties in de zin van de Wet op het overleg huurders verhuurder over het beleid inzake de leefbaarheid in de buurten en wijken waar haar woongelegenheden gelegen zijn.

  • 3 De toegelaten instelling informeert de huurdersorganisaties in de zin van de Wet op het overleg huurders verhuurder over het beleid inzake het bijdragen aan het tot stand brengen van huisvesting voor ouderen, gehandicapten en personen die zorg of begeleiding behoeven.

  • 4 De toegelaten instelling informeert de huurdersorganisaties in de zin van de Wet op het overleg huurders verhuurder zodanig tijdig over de onderwerpen, genoemd in de artikelen 3, tweede lid, en 4, eerste lid, van die wet en in het tweede en derde lid van dit artikel, dat die organisaties in de gelegenheid zijn daarop hun zienswijze te geven op een tijdstip dat die zienswijze van invloed kan zijn op vaststelling of wijziging van het beleid van de toegelaten instelling.

  • 6 De toegelaten instelling informeert de bewoners van woongelegenheden die zij voornemens is te vervreemden of te bezwaren zodanig tijdig over haar voornemens daartoe, dat die bewoners in de gelegenheid zijn daarop hun zienswijze te geven op een tijdstip dat die zienswijze van invloed kan zijn op wijziging van die voornemens.

§ 5. Financiën

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 21

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instelling voert een zodanig financieel beleid en beheer, dat haar voortbestaan in financieel opzicht is gewaarborgd.

  • 2 De toegelaten instelling zet de middelen die zij niet dient aan te houden om te voldoen aan het eerste lid, in ten behoeve van de volkshuisvesting.

Artikel 22

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De toegelaten instelling bestemt batige saldi uitsluitend voor werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting.

§ 6. Bedrijfsvoering en administratie

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 24

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De toegelaten instelling draagt zorg voor een sobere en doelmatige bedrijfsvoering.

Artikel 25

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De toegelaten instelling draagt zorg voor een administratie die een juist en volledig inzicht geeft in haar werkzaamheden en haar financiële situatie.

Hoofdstuk IIIA. Beleidsvoorbereiding

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 25a

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instelling stelt een overzicht op van voorgenomen activiteiten, waaruit elke gemeente waar zij feitelijk werkzaam is kan afleiden welke activiteiten op haar grondgebied zijn voorzien. Dat overzicht is van toepassing op het eerstvolgende kalenderjaar en kan van toepassing zijn op een of meer daaropvolgende kalenderjaren.

  • 2 Het overzicht verschaft op hoofdlijnen een toegelicht inzicht in de voornemens van de toegelaten instelling over de uitvoering van de artikelen 12 tot en met 22.

Artikel 25b

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instelling stelt voorts jaarlijks een samenvatting op van het in artikel 25a bedoelde overzicht, uit welke samenvatting elke gemeente waar zij feitelijk werkzaam is kan afleiden welke gegevens met name op haar betrekking hebben. Die samenvatting is van toepassing op het eerstvolgende kalenderjaar.

  • 2 De samenvatting wordt opgesteld overeenkomstig bijlage I bij dit besluit, welke bijlage voor 1 juli van een jaar met betrekking tot het daaropvolgende jaar bij ministeriële regeling kan worden gewijzigd.

Artikel 25c

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De toegelaten instellingen dragen er zorg voor dat de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waar zij feitelijk werkzaam zijn en, voor zover van toepassing, bovendien die van de gemeenten waar zij hun woonplaats hebben, op 1 december van elk jaar beschikken over de in de artikelen 25a en 25b bedoelde bescheiden die op het op die datum eerstvolgende jaar van toepassing zijn.

Artikel 25d

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders bevestigt binnen vier weken de ontvangst van aan dat college gezonden bescheiden als bedoeld in de artikelen 25a en 25b.

  • 2 Indien op 1 december van enig jaar de in de artikelen 25a en 25b bedoelde bescheiden niet in het bezit zijn van het college van burgemeester en wethouders, stelt Onze Minister op een daartoe strekkende aanvraag van dat college onverwijld een termijn van ten hoogste vier weken binnen welke de ontbrekende bescheiden moeten worden verstrekt en doet daarvan mededeling aan de betrokken toegelaten instelling.

  • 3 Indien de toegelaten instelling de ontbrekende bescheiden niet binnen de krachtens het tweede lid gestelde termijn verstrekt, kan Onze Minister op een daartoe strekkende aanvraag van het college van burgemeester en wethouders bepalen dat zij, totdat zij die bescheiden alsnog verstrekt, de door hem aangegeven rechtshandelingen slechts kan verrichten na zijn instemming.

Artikel 25e

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instellingen verzoeken jaarlijks, tegelijk met de toezending van de in artikel 25b bedoelde samenvatting, om een overleg met de betrokken colleges van burgemeester en wethouders over het volkshuisvestingsbeleid in het op de in artikel 25c bedoelde datum eerstvolgende kalenderjaar.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien een toegelaten instelling op de in artikel 25c bedoelde datum niet beschikt over bescheiden waarin de gemeente op hoofdlijnen een toegelicht inzicht verschaft in haar voorgenomen volkshuisvestingsbeleid voor het kalenderjaar, bedoeld in het eerste lid, waarover de gemeente overleg heeft gevoerd met de haar omringende gemeenten.

Artikel 25f

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instellingen zenden de in artikel 25b bedoelde samenvatting voor 1 maart volgend op de in artikel 25c bedoelde datum aan Onze Minister.

  • 2 Indien een toegelaten instelling in een overleg als bedoeld in artikel 25e, eerste lid, afspraken met een of meer colleges van burgemeester en wethouders van de betrokken in artikel 25c bedoelde gemeenten heeft gemaakt over haar activiteiten in het betrokken kalenderjaar, vermeldt zij die afspraken, alsmede de wijzigingen in haar voorgenomen activiteiten, in de ingevolge het eerste lid aan Onze Minister te zenden samenvatting.

Hoofdstuk IV. De verslaglegging van de werkzaamheden

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

§ 1. Totstandkoming en beoordeling binnen de toegelaten instelling

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 26

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 2 De toegelaten instelling stelt jaarlijks een volkshuisvestingsverslag op, waaruit elke gemeente waar zij feitelijk werkzaam is kan afleiden welke gegevens met name op haar betrekking hebben, en dat omvat:

    • a. een uiteenzetting over het in het verslagjaar gevoerde beleid inzake de werkzaamheden, genoemd in artikel 11, tweede lid, onderdelen a, b en c , in welke uiteenzetting zij aannemelijk maakt, dat dit beleid voldoet aan artikel 12;

    • b. een uiteenzetting over het in het verslagjaar gevoerde beleid inzake het leveren van een bijdrage aan de leefbaarheid, in welke uiteenzetting zij aannemelijk maakt, dat dit beleid voldoet aan artikel 12a ;

    • c. een uiteenzetting over het in het verslagjaar gevoerde beleid inzake het bijdragen aan het tot stand brengen van huisvesting voor ouderen, gehandicapten en personen die zorg of begeleiding behoeven, in welke uiteenzetting zij aannemelijk maakt, dat dit beleid voldoet aan artikel 12b;

    • d. een uiteenzetting over het in het verslagjaar gevoerde beleid inzake het toewijzen, verhuren en vervreemden van haar woongelegenheden, in welke uiteenzetting zij aannemelijk maakt, dat dit beleid voldoet aan artikel 70c, eerste lid, van de Woningwet, en aan de artikelen 13, 14, 15 en 15a;

    • e. een uiteenzetting over de wijze waarop zij in het verslagjaar de bewoners van haar woongelegenheden bij haar beleid en beheer heeft betrokken, in welke uiteenzetting zij:

    • f. een uiteenzetting over het in het verslagjaar gevoerde beleid en beheer op financieel gebied, in welke uiteenzetting zij aannemelijk maakt, dat dit beleid en beheer voldoet aan de artikelen 21 en 22;

    • g. een uiteenzetting over haar werkzaamheden in het verslagjaar aangaande het bouwen van woningen, voor zover de kosten van het verkrijgen in eigendom van die woningen hoger zijn dan of gelijk zijn aan € 200 000, in welke uiteenzetting zij aannemelijk maakt, dat die werkzaamheden hebben bijgedragen aan de beleidsresultaten, uiteengezet ingevolge de onderdelen a tot en met f;

    • h. een uiteenzetting over haar overige werkzaamheden in het verslagjaar op het gebied van de volkshuisvesting, voor zover daarover niet ingevolge het eerste lid verslag dient te worden gelegd, in welke uiteenzetting zij aannemelijk maakt, dat die werkzaamheden hebben bijgedragen aan de beleidsresultaten, uiteengezet ingevolge de onderdelen a tot en met f;

    • i. een uiteenzetting over het door haar gevoerde overleg met de gemeenten waar zij feitelijk werkzaam is over het in die gemeenten geldende volkshuisvestingsbeleid en de daaruit voortgevloeide afspraken daarover met die gemeenten, in welke uiteenzetting zij aannemelijk maakt, dat is voldaan aan artikel 11f;

    • j. een overzicht van en een uiteenzetting over de verbindingen met andere rechtspersonen en vennootschappen waartoe zij in het verslagjaar heeft besloten, in welke uiteenzetting zij aannemelijk maakt, dat is voldaan aan artikel 11a, tweede lid;

    • k. een overzicht van haar overige activiteiten in het verslagjaar op het gebied van verbindingen met andere rechtspersonen of vennootschappen, welk overzicht een juist en volledig inzicht geeft in de werkzaamheden en de financiële situatie van die rechtspersonen en vennootschappen;

    • l. een overzicht van haar activiteiten in het verslagjaar op het gebied van beleggingen;

    • m. een overzicht van haar onrendabele investeringen in het verslagjaar en

    • n. een verklaring, dat zij in het verslagjaar haar middelen uitsluitend heeft besteed in het belang van de volkshuisvesting.

  • 3 Indien de grond waarop de woningen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel g, worden gebouwd in erfpacht wordt verkregen, dient in de kosten van het verkrijgen in eigendom, bedoeld in dat onderdeel, per kavel voor grondkosten mede te worden begrepen een bedrag dat vergelijkbaar is met de kosten van een vergelijkbare in eigendom verkrijgbare kavel.

  • 4 Het bedrag, genoemd in het tweede lid, onderdeel g, kan bij ministeriële regeling met ingang van 1 januari van enig kalenderjaar worden gewijzigd, indien daartoe aanleiding bestaat wegens wijziging van de prijzen in verband met het bouwen van woningen.

  • 5 De toegelaten instelling stelt jaarlijks een overzicht op met cijfermatige kerngegevens over het verslagjaar en prognoses over die gegevens. Bij de bepaling van het aantal woongelegenheden dat de toegelaten instelling in het verslagjaar in eigendom of in beheer had, begrijpt zij steeds mede de woongelegenheden, die zij in het verslagjaar heeft verkregen als gevolg van een fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Het overzicht wordt ingericht overeenkomstig bijlage II bij dit besluit, van welke bijlage de aanhangsels bij ministeriële regeling kunnen worden gewijzigd.

Artikel 27

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instelling verleent opdracht tot onderzoek van de stukken, genoemd in artikel 26, aan een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of aan een organisatie waarin zodanige accountants samenwerken. De aanwijzing van de accountant die het in de eerste volzin bedoelde onderzoek verricht wordt niet door enige voordracht beperkt.

  • 2 De toegelaten instelling verzoekt aan de betrokken accountant of organisatie omtrent het onderzoek verslag aan haar uit te brengen.

Artikel 28

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De toegelaten instelling laat de ingevolge artikel 27 aangewezen accountant of organisatie onderzoeken, of:

Artikel 29

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instelling verzoekt aan een daartoe als openbaar accountant optredende accountant als bedoeld in artikel 27, eerste lid, of aan een organisatie waarin zodanige accountants samenwerken, om op te stellen:

  • 2 De jaarrekening wordt niet vastgesteld of goedgekeurd, indien de toegelaten instelling geen kennis heeft kunnen nemen van de verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, die aan de jaarrekening moest zijn toegevoegd, tenzij onder de overige gegevens een wettige grond wordt meegedeeld waarom die verklaring ontbreekt.

  • 3 De in het eerste lid, onderdelen a, b en c, genoemde stukken worden opgesteld overeenkomstig bijlage III bij dit besluit, welke bijlage bij ministeriële regeling kan worden gewijzigd.

§ 2. De beoordeling buiten de toegelaten instelling

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 30

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De toegelaten instelling doet jaarlijks voor 1 juli aan Onze Minister, aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar zij haar woonplaats heeft en van elke gemeente waar zij feitelijk werkzaam is, en aan het bestuur van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting toekomen:

  • a. de ingevolge artikel 26 opgestelde stukken over het aan die datum voorafgaande verslagjaar en

  • b. de bij die stukken behorende verklaring en mededelingen, bedoeld in artikel 29, eerste lid.

Artikel 31

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Onze Minister, de betrokken colleges van burgemeester en wethouders en het bestuur van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting bevestigen binnen vier weken de ontvangst van de krachtens artikel 30 aan hen gezonden bescheiden.

  • 2 Indien een toegelaten instelling een of meer van de bescheiden op 1 juli van een jaar niet aan Onze Minister, een betrokken college van burgemeester en wethouders of het bestuur van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting heeft doen toekomen, stelt Onze Minister, eigener beweging of op een daartoe strekkende aanvraag van dat college, of stelt dat bestuur onverwijld een termijn van ten hoogste vier weken binnen welke de ontbrekende bescheiden alsnog moeten worden verstrekt en doet daarvan mededeling aan die toegelaten instelling.

  • 3 Indien de toegelaten instelling de ontbrekende bescheiden niet binnen de krachtens het tweede lid gestelde termijn verstrekt, kan Onze Minister, eigener beweging of op een daartoe strekkende aanvraag van het college van burgemeester en wethouders, en kan het bestuur van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting bepalen, dat zij, totdat zij die bescheiden alsnog verstrekt, de door hem aangegeven rechtshandelingen slechts kan verrichten na zijn instemming of de instemming van dat bestuur.

Artikel 33

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Onze Minister vormt zich jaarlijks voor 1 december een oordeel over de werkzaamheden van de toegelaten instellingen in het aan die datum voorafgaande verslagjaar. Hij betrekt het overzicht, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting, bij dat oordeel, indien hij dat overzicht op 1 november voorafgaand aan de in de eerste volzin bedoelde datum heeft ontvangen.

  • 2 Onze Minister deelt het oordeel, bedoeld in het eerste lid, voor de in de eerste volzin van dat lid bedoelde datum mee aan de toegelaten instelling.

Hoofdstuk V. Het toezicht

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 39

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Indien een college van burgemeester en wethouders of het bestuur van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting Onze Minister verzoekt maatregelen te nemen of te bevorderen waartoe hij ingevolge dit hoofdstuk bevoegd is, is hij gehouden naar aanleiding van dat verzoek een besluit te nemen.

Artikel 39a

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Ten behoeve van het toezicht verstrekt de toegelaten instelling jaarlijks voor 1 juli aan Onze Minister de gegevens, bedoeld in bijlage IV bij dit besluit, welke bijlage bij ministeriële regeling kan worden gewijzigd, alsmede de mededeling, bedoeld in het tweede lid.

  • 2 De toegelaten instelling verzoekt aan een daartoe als openbaar optredende accountant als bedoeld in artikel 27, eerste lid, of aan een organisatie waarin zodanige accountants samenwerken, om overeenkomstig bijlage III bij dit besluit een mededeling op te stellen omtrent de gegevens, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Onze Minister bevestigt binnen vier weken de ontvangst van de krachtens het eerste lid gezonden bescheiden.

  • 4 Indien een toegelaten instelling de bescheiden op 1 juli van een jaar niet aan Onze Minister heeft doen toekomen, stelt hij onverwijld een termijn van ten hoogste vier weken binnen welke de bescheiden alsnog moeten worden verstrekt en doet daarvan mededeling aan die toegelaten instelling.

  • 5 Indien de toegelaten instelling de bescheiden niet binnen de krachtens het vierde lid gestelde termijn verstrekt, kan Onze Minister bepalen, dat zij, totdat zij de bescheiden alsnog verstrekt, de door hem aangegeven rechtshandelingen slechts kan verrichten na zijn instemming.

Artikel 40

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Op verzoek van Onze Minister verleent de toegelaten instelling onverwijld inzage van de door hem verlangde bescheiden en verstrekt zij hem de door hem verlangde inlichtingen, voor zover dit naar zijn oordeel voor uitoefening van het toezicht nodig is.

Artikel 41

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Onze Minister kan in het belang van de volkshuisvesting een toegelaten instelling een aanwijzing geven. In een aanwijzing kan een toegelaten instelling worden verplicht:

    • a. zodanig te handelen dat een situatie die strijdig is met het belang van de volkshuisvesting wordt opgeheven of

    • b. een voorgenomen handelwijze die niet in het belang van de volkshuisvesting is achterwege te laten.

  • 2 Onze Minister stelt in een aanwijzing die een toegelaten instelling tot een handeling verplicht een termijn binnen welke die toegelaten instelling daaraan dient te voldoen.

  • 3 Een aanwijzing omvat de gevolgen die Onze Minister verbindt aan het niet voldoen aan die aanwijzing.

  • 4 Onze Minister betrekt bij een besluit om een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid te geven de situatie van de volkshuisvesting in de gemeenten waar de toegelaten instelling feitelijk werkzaam is.

  • 5 Alvorens toepassing te geven aan het eerste lid kan Onze Minister, indien dit naar zijn oordeel wegens de aard van de voorgenomen aanwijzing noodzakelijk is, een of meer gemeenten of het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting in de gelegenheid stellen binnen een door hem te stellen termijn hun zienswijze over die toepassing aan hem kenbaar te maken.

  • 6 Van een aanwijzing wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 42

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Een verzoek aan een toegelaten instelling om een bepaalde gedragslijn te volgen waarin niet is aangegeven welke gevolgen Onze Minister verbindt aan het niet voldoen aan dat verzoek, is geen aanwijzing in de zin van artikel 41, eerste lid.

Artikel 43

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Onze Minister kan in het belang van de volkshuisvesting bepalen dat een toegelaten instelling voor een door hem te bepalen tijdvak door hem aangegeven handelingen slechts kan verrichten met de voorafgaande instemming van een of meer door hem aangewezen personen of instanties, dan wel met zijn voorafgaande instemming. Een gemeente kan niet als instantie als bedoeld in de eerste volzin worden aangewezen.

  • 2 Onze Minister kan, indien een toegelaten instelling niet binnen de in artikel 41, tweede lid, bedoelde termijn voldoet aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 41, eerste lid, die de verplichting inhoudt tot handelingen die redelijkerwijs niet kunnen worden verricht zonder dat voorafgaand daaraan een schriftelijk plan daarvoor is opgesteld, bepalen dat een of meer door hem aangewezen personen of instanties dat plan opstellen. De toegelaten instelling verleent die personen of instanties alle medewerking daarbij. Een gemeente kan niet als instantie als bedoeld in dit lid worden aangewezen.

  • 3 Onze Minister geeft geen toepassing aan het tweede lid, dan nadat hij de toegelaten instelling in de gelegenheid heeft gesteld binnen een door hem te bepalen termijn aannemelijk te maken dat zij binnen een redelijke termijn zal voldoen aan de in de eerste volzin van dat lid bedoelde aanwijzing.

  • 4 De kosten, gepaard gaande met de door Onze Minister aan personen of instanties als bedoeld in het eerste en tweede lid opgedragen werkzaamheden komen voor rekening van de toegelaten instelling.

Artikel 43a

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Onze Minister doet in december van elk jaar aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal toekomen:

  • a. een overzicht van de door de toegelaten instellingen voorgenomen activiteiten voor dat jaar, gebaseerd op de hem ingevolge artikel 25f, eerste lid, gezonden samenvattingen, en

  • b. een rapportage over de door de toegelaten instellingen in het aan dat jaar voorafgaande jaar verrichte werkzaamheden.

Hoofdstuk VI. Intrekking van de toelating

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 44

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Buiten de gevallen, bedoeld in de artikelen 70, tweede lid, derde volzin, en 70a, tweede lid, van de Woningwet kan de toelating worden ingetrokken, indien naar het oordeel van Onze Minister de toegelaten instelling zodanige schade aan het belang van de volkshuisvesting berokkent of bij handhaving van de toelating op korte termijn zal berokkenen, dat haar toelating niet langer in dat belang is te achten.

Artikel 45

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Een koninklijk besluit tot intrekking van de toelating wordt in de Staatscourant geplaatst. De werking ervan wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Hoofdstuk VII. Verdere bepalingen

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 47

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Voor zover gemeenten bevoegdheden die hen ingevolge dit besluit toekomen hebben overgedragen aan een samenwerkingsverband als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, zijn de bepalingen van dit besluit die op die bevoegdheden betrekking hebben van overeenkomstige toepassing op dat samenwerkingsverband.

Artikel 48

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Onze Minister stelt zo spoedig mogelijk na 1 juli 2001 een verslag op over de wijze waarop dit besluit in de jaren 1997 tot en met 2000 is toegepast, in welk verslag hij tevens een oordeel geeft over de werking van dit besluit. Het verslag wordt in de Staatscourant geplaatst.

Artikel 49

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Onze Minister kan van dit besluit afwijken of afwijking daarvan toestaan ten behoeve van experimenten die naar zijn oordeel in het belang van de volkshuisvesting zijn.

  • 2 Onze Minister kan besluiten dat een afwijking als bedoeld in het eerste lid van kracht blijft zolang een door hem op basis van het experiment noodzakelijk geoordeelde wijziging van dit besluit nog niet van kracht is geworden en in werking is getreden.

Hoofdstuk VIII. Overgangs- en slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

§ 1. Overgangsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 51

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Koninklijke besluiten tot toelating die op voet van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting, of van een daaraan voorafgaand koninklijk besluit, zijn genomen en waartegen geen beroep meer kan worden ingesteld, staan gelijk aan koninklijke besluiten tot toelating op voet van dit besluit.

  • 2 Aanvragen om toelating, bij Onze Minister ingediend voor 1 januari 1993, en beroepen tegen besluiten tot toelating, tot weigering van een toelating of tot intrekking van een toelating, ingesteld voor die datum, worden behandeld volgens de regels inzake de toelating en intrekking van de toelating die op het tijdstip van die indiening of instelling van toepassing waren. Toelatingen op zodanige aanvragen en toelatingen die naar aanleiding van zodanige beroepen plaatsvinden of in stand blijven staan gelijk aan toelatingen op voet van dit besluit.

§ 2. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 60

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 61

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit beheer sociale-huursector.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage , 9 oktober 1992

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

E. Heerma

Uitgegeven de zevenentwintigste oktober 1992

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage I

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer te 's-Gravenhage.]

Bijlage II. bij artikel 26, vijfde lid, van het Besluit beheer sociale-huursector

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Het overzicht, bedoeld in artikel 26, vijfde lid, omvat:

  • a. een balans naar de stand van zaken aan het einde van het verslagjaar, opgesteld overeenkomstig aanhangsel A;

  • b. een winst- en verliesrekening met betrekking tot het verslagjaar, opgesteld overeenkomstig aanhangsel B;

  • c. een overzicht omtrent het vermogen en de financiering in het verslagjaar, en prognoses daarvoor in volgende jaren, opgesteld overeenkomstig aanhangsel C;

  • d. een overzicht met kerngegevens over de onroerende zaken, opgesteld overeenkomstig aanhangsel D, en

  • e. een overzicht met kerngegevens over het verhuren van de woningen in het verslagjaar, opgesteld overeenkomstig aanhangsel E.

Aanhangsel A:. Balans

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, te Den Haag.]

Aanhangsel B:. Winst- en verliesrekening

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, te Den Haag.]

Aanhangsel C:. Financiele kerngegevens en prognoses

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, te Den Haag.]

Aanhangsel D:. Kerngegevens volkshuisvesting en prognoses

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, te Den Haag.]

Aanhangsel E. Aantal toewijzingen in het verslagjaar

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, te Den Haag.]

Bijlage III. bij artikel 29, eerste lid, en artikel 39a, tweede lid, van het besluit beheer sociale-huursector

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Het Accountantsonderzoek

Rubriek A. De accountantsverklaring met betrekking tot de jaarrekening en het jaarverslag

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Protocol voor het accountantsonderzoek met betrekking tot de jaarrekening en het jaarverslag

Specifiek van toepassing zijnde regelgeving:

  • Woningwet (artikel 70 e.v.)

  • Besluit beheer sociale-huursector

Doelstelling:

1. Het accountantsonderzoek, bedoeld in artikel 28, aanhef en onderdeel a, heeft ten doel:

  • a. na te gaan of de jaarrekening, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel a, een getrouw beeld geeft van vermogen en resultaat en ook overigens voldoet aan de vereisten krachtens artikel 26, eerste lid;

  • b. na te gaan of het jaarverslag, voor zover de accountant dat kan beoordelen, overeenkomstig de vereisten krachtens artikel 26, eerste lid, onderdeel a, is opgesteld en met de jaarrekening verenigbaar is;

  • c. na te gaan of de gegevens, bedoeld in artikel 392, eerste lid, b, c, d, f, g en h, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn toegevoegd.

2. De accountant geeft de uitslag van zijn onderzoek als bedoeld onder punt 1a weer in een accountantsverklaring omtrent de getrouwheid van de jaarrekening.

3. Voor de uitkomst van het onderzoek als bedoeld onder de punten 1b en 1c mag de accountant volstaan met de vermelding van hem gebleken tekortkomingen.

Aandachtspunt:

Voor een goedkeurende accountantsverklaring dient de accountant de tekst te hanteren als opgenomen in het in deze bijlage onder rubriek E opgenomen model I. In geval van een andere dan een goedkeurende accountantsverklaring dient de accountant de aard en het gewicht van de tekortkoming(en) expliciet in de accountantsverklaring tot uitdrukking te brengen.

Rubriek B. De mededeling met betrekking tot het volkshuisvestingsverslag

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Protocol voor het accountantsonderzoek met betrekking tot het volkshuisvestingsverslag

Specifiek van toepassing zijnde regelgeving

  • Woningwet (artikel 70)

  • Besluit beheer sociale-huursector

Doelstelling:

Het accountantsonderzoek, bedoeld in artikel 28, aanhef en onderdeel b, dat leidt tot een rapport van bevindingen, heeft ten doel:

  • a. na te gaan of het volkshuisvestingsverslag, bedoeld in artikel 26, tweede lid, voor zover de accountant dat kan nagaan, overeenkomstig dat artikellid is opgesteld en met de jaarrekening verenigbaar is; en

  • b. voor de hierna genoemde aandachtspunten na te gaan of de informatie in dat volkshuisvestingsverslag juist is.

Aandachtspunten:

1. De accountant gaat na of over alle in artikel 26, tweede lid, genoemde onderwerpen een uiteenzetting is gegeven, dan wel is vermeld waarom geen uiteenzetting is gegeven.

2. De accountant gaat na of de in artikel 26, tweede lid, genoemde uiteenzettingen verenigbaar zijn met de jaarrekening. De werkzaamheden worden verricht op overeenkomstige wijze als ten aanzien van de beoordeling van het jaarverslag in artikel 393, derde lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is voorgeschreven.

3. De accountant gaat na of de over het verslagjaar verstrekte informatie in de uiteenzettingen, bedoeld in artikel 26, tweede lid, over de onderstaande onderwerpen uit het Besluit beheer sociale-huursector juist is. De accountant stelt daartoe vast of:

  • a. de toegelaten instelling een volledig inzicht in haar verbindingen met andere rechtspersonen en/of vennootschappen als bedoeld in artikel 2a geeft, zodanig dat hieruit de geldstromen van de toegelaten instelling naar de verbinding(en) en vice versa zijn af te leiden en inzicht kan worden verkregen in de geldstromen die verbonden zijn aan de uitvoering van de kerntaken enerzijds en aan die van de nevenactiviteiten anderzijds, alsmede inzicht wordt verkregen in de maatregelen die zijn genomen om de financiële risico’s voor de toegelaten instelling zoveel mogelijk te beperken;

  • b. de toegelaten instelling slechts woongelegenheden en onroerende aanhorigheden binnen het statutair vastgestelde werkgebied, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, in eigendom heeft of beheert;

  • c. de samenstelling van het bestuur en van het orgaan, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b (Raad van Toezicht), voldoet aan de statutaire bepalingen daarover, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdelen c, d en e, en tweede lid, onderdeel a;

  • d. de toegelaten instelling overeenkomstig artikel 11c, eerste lid, geen woongelegenheden vervreemdt tegen een prijs die lager ligt dan 90% van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van die woongelegenheden, tenzij er hiertoe overeenkomstig artikel 11c, vierde lid, toestemming is verleend, dan wel de verkrijger een toegelaten instelling is, dan wel een woning wordt verkocht aan een eigenaar-bewoner in de zin van de Wet bevordering eigenwoningbezit, die een eigenwoningbijdrage in de zin van die wet zal ontvangen en in die woning zijn hoofdverblijf zal hebben, dan wel een bestaande woning wordt verkocht aan een eigenaar-bewoner in de zin van de Wet bevordering eigenwoningbezit, die een eigenwoningbijdrage in de zin van die wet zal ontvangen en reeds zijn hoofdverblijf in die woning heeft. Zie terzake ook punt e van de toelichting op het protocol;

  • e. de toegelaten instelling overeenkomstig artikel 11c, tweede lid, geen woningen vervreemdt aan eigenaar-bewoners in de zin van de Wet bevordering eigenwoningbezit, die een eigenwoningbijdrage in de zin van die wet hebben ontvangen en in die woningen hun hoofdverblijf zullen hebben, tegen een prijs lager dan 80% van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van die woningen;

  • f. de toegelaten instelling overeenkomstig artikel 11c, derde lid, geen bestaande woningen vervreemdt aan eigenaar-bewoners in de zin van de Wet bevordering eigenwoningbezit, die een eigenwoningbijdrage in de zin van die wet hebben ontvangen en in die woningen reeds hun hoofdverblijf hebben, tegen een prijs lager dan 70% van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van die woningen;

  • g. de toegelaten instelling overeenkomstig artikel 11d, eerste en tweede lid, van het Besluit beheer sociale-huursector – voorzover dit in het verslagjaar van toepassing is – alle voornemens tot het vervreemden van onroerende zaken aan en het op onroerende zaken vestigen van een recht van erfpacht, van opstal of van vruchtgebruik ten behoeve van natuurlijke personen en/of rechtspersonen en/of vennootschappen die geen toegelaten instelling zijn heeft gemeld aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Zie terzake ook punt e van de toelichting op het protocol;

  • h. de toegelaten instelling over criteria voor de vervreemding van woongelegenheden als bedoeld in artikel 15 beschikt en de besluiten tot vervreemding binnen deze criteria passen;

  • i. de toegelaten instelling de gemiddelde huurprijs per 1 juli met een niet hoger percentage heeft verhoogd, dan is toegestaan op voet van artikel 15a. Zie terzake ook punt f van de toelichting op het protocol;

  • j. een klachtencommissie als bedoeld in artikel 16, eerste lid, is ingesteld en een reglement omtrent de samenstelling en werkwijze van de commissie van kracht is;

  • k. de toegelaten instelling ten minste een maal per jaar overleg voert met de huurders van haar woongelegenheden of hun vertegenwoordigers, overeenkomstig artikel 17, en er een reglement omtrent dat overleg van kracht is;

  • l. indien de toegelaten instelling woningen heeft gebouwd, waarvan alle gemaakte kosten voor het verkrijgen in eigendom hoger zijn dan of gelijk zijn aan € 200.000, zij een uiteenzetting heeft gegeven om aannemelijk te maken, dat de werkzaamheden dienaangaande hebben bijgedragen aan de beleidsresultaten, uiteengezet in artikel 26, tweede lid, onderdelen a tot en met f;

  • m. de toegelaten instelling een volledig overzicht geeft van haar activiteiten in het verslagjaar op het gebied van beleggingen.

4. De accountant gaat na of alle hem uit zijn onderzoek bekend zijnde belangrijke activiteiten van de toegelaten instelling (of van rechtspersonen of vennootschappen waarmee zij zich heeft verbonden) in het volkshuisvestingsverslag zijn vermeld.

Rubriek C. De mededeling met betrekking tot het overzicht van kerngegevens (Bijlage II bij het Besluit beheer sociale-huursector)

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Protocol voor het accountantsonderzoek met betrekking tot het overzicht van cijfermatige kerngegevens en prognoses (Bijlage II bij het Besluit sociale-huursector)

Specifiek van toepassing zijnde regelgeving:

  • Woningwet (artikel 70 e.v.)

  • Besluit beheer sociale-huursector

Doelstelling:

Het accountantsonderzoek, bedoeld in artikel 28, aanhef en onderdeel c, dat leidt tot een rapport van bevindingen, heeft ten doel:

  • a. na te gaan of de gegevens over het verslagjaar in overeenstemming zijn met de jaarrekening en het volkshuisvestingsverslag en of de prognosecijfers aannemelijk zijn;

  • b. voor de hierna genoemde aandachtspunten na te gaan of de informatie in de cijfermatige kerngegevens juist is.

Aandachtspunten:

1. De accountant stelt vast dat de in het overzicht, bedoeld in artikel 26, derde lid, opgenomen gegevens over het verslagjaar op juiste wijze zijn ontleend aan de jaarrekening, bedoeld in artikel 26, eerste lid, waarbij door de accountant een accountantsverklaring is afgegeven, alsmede het volkshuisvestingsverslag, bedoeld in artikel 26, tweede lid, waarbij door de accountant een rapport van bevindingen is opgesteld.

2. De accountant gaat na of de door de toegelaten instelling opgegeven bezitsgegevens ten behoeve van de heffing van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting juist en in overeenstemming zijn met het Besluit Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting.

3. De accountant beoordeelt de wijze van totstandkoming en de presentatie van de in het overzicht opgenomen prognosecijfers waarbij hij nagaat of:

  • a. deze prognoses zijn gebaseerd op de samenstelling van het in het verslagjaar aanwezige bezit en het vigerende volkshuisvestelijke en financiële beleid van de toegelaten instelling;

  • b. de toegelaten instelling beschikt over voldoende informatie omtrent de marktpositie van het bezit en blijk heeft gegeven deze informatie toe te passen bij de formulering van het volkshuisvestelijke en financiële beleid;

  • c. de prognoses zijn opgesteld en toegelicht in overeenstemming met het Besluit beheer sociale-huursector, waarbij tevens de van toepassing zijnde grondslagen voor waardering en resultaatbepaling zoals gehanteerd in de jaarrekening in aanmerking zijn genomen.

Rubriek D. De mededeling met betrekking tot de gegevens, bedoeld in bijlage IV bij het Besluit beheer sociale-huursector

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Protocol voor het accountantsonderzoek met betrekking tot de bedrijfswaardegegevens en overige gegevens als bedoeld in bijlage IV bij het Besluit beheer sociale-huursector

Specifiek van toepassing zijnde regelgeving:

  • Woningwet (artikel 70 e.v.)

  • Besluit beheer sociale-huursector (artikel 39a)

  • Besluit Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (artikel 5)

Doelstelling:

Het accountantsonderzoek, bedoeld in artikel 39a, tweede lid, dat leidt tot een rapport van bevindingen, heeft ten doel:

  • a. na te gaan of de in rubriek 1 en 2 van bijlage IV bij het Besluit beheer sociale-huursector opgenomen bedragen met inbegrip van de veronderstellingen waarop deze zijn gebaseerd aannemelijk zijn, en

  • b. na te gaan of de in rubriek 3 van bijlage IV bij het Besluit beheer sociale-huursector opgenomen overige gegevens op een juiste wijze zijn weergegeven.

Aandachtspunten:

1. De accountant gaat na of de in het verslagjaar in rubriek 1 van bijlage IV verstrekte informatie omtrent de bedrijfswaarde en de hierbij in rubriek 2 van bijlage IV vermelde veronderstellingen en parameters gebaseerd zijn op:

  • a. de samenstelling van het in het verslagjaar aanwezige bezit, en

  • b. het vigerende volkshuisvestelijke en financiële beleid van de toegelaten instelling.

2. De accountant stelt vast of de toegelaten instelling beschikt over voldoende informatie omtrent de marktpositie van het bezit en blijk heeft gegeven deze informatie op adequate wijze toe te passen bij de formulering van het volkshuisvestelijke en financiële beleid;

3. De accountant stelt vast of de berekening op een juiste wijze op basis van de voor de toegelaten instelling geldende veronderstellingen en parameters in rubriek 2 van bijlage IV is opgesteld.

4. Indien in de berekening van de bedrijfswaarde in rubriek 1 van bijlage IV rekening is gehouden met toekomstige desinvesteringen (verkoop, sloop en herverkaveling/ruil) stelt de accountant vast of de financiële effecten hiervan, waaronder die van een mogelijke restwaarde, ten opzichte van een berekening van de bedrijfswaarde bij voortdurende exploitatie in voldoende mate uit de toelichting zijn af te leiden.

5. Indien in de berekening van de bedrijfswaarde toekomstige (onrendabele) investeringen (nieuwbouw, woningverbetering en groot onderhoud) zijn verwerkt, stelt de accountant vast of de wijze waarop deze investeringen in rubriek 1 van bijlage IV zijn verwerkt, in voldoende mate uit de toelichting is af te leiden.

6. De accountant gaat na of de in rubriek 3 van bijlage IV vermelde overige gegevens op een juiste wijze zijn weergegeven en toegelicht, zodat uit de gegevens is af te leiden voor welk deel van de huidige leningenportefeuille in de vijf jaren volgend op het verslagjaar renterisico wordt gelopen vanwege vervolgfinanciering en/of renteherziening, rekening houdend met de reeds uitgevoerde transacties en wat in die zelfde prognoseperiode het verloop van de rentabiliteitswaardecorrectie is van de bestaande leningen ten opzichte van de gehanteerde disconteringsvoet.

Rubriek E. Rapportage

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Model I

Model accountantsverklaring als bedoeld in artikel 29, eerste lid onderdeel a, van het Besluit beheer sociale-huursector met betrekking tot de jaarrekening en het jaarverslag

Aan: ............(opdrachtgever)

(Opdracht)

Wij hebben de in artikel 26, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit beheer sociale-huursector bedoelde jaarrekening 20xx van …. (naam toegelaten instelling) te …. (statutaire vestigingsplaats) gecontroleerd. De jaarrekening is opgesteld onder verantwoordelijkheid van de leiding van de toegelaten instelling. Het is onze verantwoordelijkheid een accountantsverklaring inzake de jaarrekening te verstrekken.

(Werkzaamheden)

Onze controle is verricht overeenkomstig in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten. Volgens deze richtlijnen dient deze controle zodanig te worden gepland en uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen onjuistheden van materieel belang bevat. Een controle omvat onder meer een onderzoek door middel van deelwaarnemingen van informatie ter onderbouwing van de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. Tevens omvat een controle een beoordeling van de grondslagen voor financiële verslaggeving die bij het opmaken van de jaarrekening zijn toegepast en van belangrijke schattingen die de leiding van de organisatie daarbij heeft gemaakt, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat onze controle een deugdelijke grondslag vormt voor ons oordeel.

(Oordeel)

Wij zijn van oordeel dat de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen op 31 december 20xx en van het resultaat over 20xx in overeenstemming met in Nederland algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving en voldoet aan de bepalingen inzake de jaarrekening als opgenomen in artikel 26, eerste lid, van het Besluit beheer sociale-huursector.

Plaats, datum (naam accountant en ondertekening)

Model II

Model van de mededeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit beheer sociale-huursector

Aan …………….. (opdrachtgever)

RAPPORT VAN BEVINDINGEN INZAKE HET VOLKSHUISVESTINGSVERSLAG, BEDOELD IN ARTIKEL 26, TWEEDE LID, VAN HET BESLUIT BEHEER SOCIALE-HUURSECTOR

Ingevolge uw opdracht hebben wij een aantal specifieke werkzaamheden verricht met betrekking tot het volkshuisvestingsverslag, bedoeld in artikel 26, tweede lid, van het Besluit beheer sociale-huursector over het boekjaar 20xx van …. (naam toegelaten instelling) te …. (statutaire vestigingsplaats), zulks uitsluitend ten behoeve van de door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen bevoegde instanties. Deze rapportage bevat de uitkomsten van onze werkzaamheden.

(Aard en reikwijdte van de verrichte werkzaamheden)

Onze werkzaamheden zijn verricht overeenkomstig in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen inzake opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden. De opdracht houdt in dat op de in het volkshuisvestingsverslag opgenomen gegevens en toelichtingen daarop geen accountantscontrole is toegepast en dat tevens geen beoordelingsopdracht is uitgevoerd. Een en ander impliceert dat aan onze rapportage geen zekerheid kan worden ontleend omtrent de getrouwheid van de in het volkshuisvestingsverslag opgenomen gegevens en toelichtingen daarop, anders dan ter zake van de aspecten zoals door ons onderzocht en waarover dienovereenkomstig door ons in deze rapportage wordt gerapporteerd.

Wij hebben de werkzaamheden verricht volgens het protocol in rubriek B in Bijlage III bij het Besluit beheer sociale-huursector.

(Uitkomsten verrichte werkzaamheden)

Onze bevindingen ter zake zijn als volgt:

1. Wij hebben vastgesteld dat het volkshuisvestingsverslag een uiteenzetting geeft over alle onderwerpen, genoemd in artikel 26, tweede lid, van het Besluit beheer sociale-huursector, dan wel vermeldt waarom geen uiteenzetting is gegeven.

2. Daarnaast hebben wij vastgesteld dat alle in het volkshuisvestingsverslag opgenomen informatie verenigbaar is met de jaarrekening.

3. Voorts hebben wij vastgesteld dat:

  • a. de toegelaten instelling, voor zover uit ons onderzoek is gebleken, een volledig inzicht heeft gegeven in haar verbindingen met andere rechtspersonen en/of vennootschappen als bedoeld in artikel 2a van het Besluit beheer sociale-huursector, zodanig dat hieruit de geldstromen van de toegelaten instelling naar de verbinding(en) en vice versa zijn af te leiden en inzicht kan worden verkregen in de geldstromen die verbonden zijn aan de uitvoering van de kerntaken enerzijds en aan die van de nevenactiviteiten anderzijds, alsmede inzicht wordt verkregen in de maatregelen die zijn genomen om de financiële risico’s voor de toegelaten instelling zoveel mogelijk te beperken;

  • b. de toegelaten instelling slechts woongelegenheden en onroerende aanhorigheden in eigendom en in beheer heeft gehad binnen het statutair vastgestelde werkgebied, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit beheer sociale-huursector;

  • c. de samenstelling van het bestuur en van het orgaan, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit beheer sociale-huursector (Raad van Toezicht), in het verslagjaar voldeed aan de statutaire bepalingen daarover, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdelen c, d en e, en tweede lid, onderdeel a, van dat besluit;

  • d. de toegelaten instelling in het verslagjaar geen woongelegenheden heeft vervreemd tegen een prijs die lager ligt dan 90% van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van die woongelegenheden, tenzij er hiertoe overeenkomstig artikel 11c, vierde lid, van het Besluit beheer sociale-huursector toestemming is verleend, dan wel de verkrijger een toegelaten instelling is, dan wel de woning is verkocht aan een eigenaar-bewoner in de zin van de Wet bevordering eigenwoningbezit, die een eigenwoningbijdrage in de zin van die wet heeft ontvangen en in die woning zijn hoofdverblijf zal hebben; dan wel een bestaande woning is verkocht aan een eigenaar-bewoner in de zin van de Wet bevordering eigenwoningbezit, die een eigenwoningbijdrage in de zin van die wet heeft ontvangen en reeds zijn hoofdverblijf in die woning had;

  • e. de toegelaten instelling in het verslagjaar, geen woningen heeft vervreemd aan eigenaar-bewoners in de zin van de Wet bevordering eigenwoningbezit, die een eigenwoning-bijdrage in de zin van die wet hebben ontvangen en in die woning hun hoofdverblijf zullen hebben, tegen een prijs lager dan 80% van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van die woningen;

  • f. de toegelaten instelling in het verslagjaar geen bestaande woningen heeft vervreemd aan eigenaar-bewoners in de zin van de Wet bevordering eigenwoningbezit, die een eigenwoning-bijdrage hebben ontvangen en in die woning reeds hun hoofdverblijf hadden, tegen een prijs lager dan 70% van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van die woningen;

  • g. de toegelaten instelling in het verslagjaar overeenkomstig artikel 11d, eerste en tweede lid, van het Besluit beheer sociale-huursector - voor zover dit van toepassing is - alle voornemens tot het vervreemden van onroerende zaken aan en het op onroerende zaken vestigen van een recht van erfpacht, van opstal of van vruchtgebruik ten behoeve van natuurlijke personen en/of rechtspersonen en/of vennootschappen die geen toegelaten instelling zijn heeft gemeld aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

  • h. de toegelaten instelling in het verslagjaar beschikte over criteria voor de vervreemding van woongelegenheden als bedoeld in artikel 15 van het Besluit beheer sociale-huursector en deze heeft nageleefd;

  • i. de toegelaten instelling de gemiddelde huurprijs per 1 juli van het verslagjaar met een niet hoger percentage heeft verhoogd, dan is toegestaan op voet van artikel 15a;

  • j. een klachtencommissie als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van het Besluit beheer sociale-huursector is ingesteld en dat gedurende het verslagjaar een reglement omtrent de samenstelling en werkwijze van de commissie van kracht is;

  • k. de toegelaten instelling in het verslagjaar ten minste een maal per jaar overleg heeft gevoerd met de huurders van haar woongelegenheden of hun vertegenwoordigers, overeenkomstig artikel 17 van het Besluit beheer sociale-huursector, en dat gedurende het verslagjaar een reglement omtrent dat overleg van kracht is;

  • l. indien de toegelaten instelling woningen heeft gebouwd, waarvan alle gemaakte kosten voor het verkrijgen in eigendom hoger zijn dan of gelijk zijn aan € 200.000, zij een uiteenzetting heeft gegeven om aannemelijk te maken, dat de werkzaamheden dienaangaande hebben bijgedragen aan de beleidsresultaten, uiteengezet in artikel 26, tweede lid, onderdelen a tot en met f;

  • m. de toegelaten instelling een volledig overzicht heeft gegeven van haar activiteiten in het verslagjaar op het gebied van beleggingen.

4. Uit ons onderzoek is niet gebleken dat belangrijke activiteiten van de toegelaten instelling of van rechtspersonen of vennootschappen waarmee zij zich heeft verbonden niet in het volkshuisvestingsverslag zijn opgenomen.

Plaats, datum (naam accountant en ondertekening)

Model III

Model van de mededeling, bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit beheer sociale-huursector, met betrekking tot het overzicht van cijfermatige kerngegevens en prognoses (bijlage II bij het Besluit beheer sociale-huursector)

Aan …………….. (opdrachtgever)

RAPPORT VAN BEVINDINGEN INZAKE HET OVERZICHT VAN CIJFERMATIGE KERNGEGEVENS EN PROGNOSES, BEDOELD IN BIJLAGE II BIJ HET BESLUIT BEHEER SOCIALE-HUURSECTOR

Ingevolge uw opdracht hebben wij een aantal specifieke werkzaamheden verricht met betrekking tot het overzicht van cijfermatige kerngegevens en prognoses, bedoeld in bijlage II bij het Besluit beheer sociale-huursector over het boekjaar 20xx, van …. (naam toegelaten instelling) te …. (statutaire vestigingsplaats), zulks uitsluitend ten behoeve van de door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen bevoegde instanties. Deze rapportage bevat de uitkomsten van onze werkzaamheden.

(Aard en reikwijdte van de verrichte werkzaamheden)

Onze werkzaamheden zijn verricht overeenkomstig in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen inzake opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden. De opdracht houdt in dat op de in bijlage II bij het Besluit beheer sociale-huursector opgenomen gegevens en toelichtingen daarop geen accountantscontrole is toegepast en dat tevens geen beoordelingsopdracht is uitgevoerd. Een en ander impliceert dat aan onze rapportage geen zekerheid kan worden ontleend omtrent de getrouwheid van de in bijlage II bij dat besluit opgenomen gegevens en toelichtingen daarop, anders dan ter zake van de aspecten zoals door ons onderzocht en waarover dienovereenkomstig door ons in deze rapportage wordt gerapporteerd.

(Verrichte werkzaamheden)

De werkzaamheden zijn verricht volgens het protocol onder rubriek C in bijlage III bij het Besluit beheer sociale-huursector en bestonden in hoofdzaak uit het inwinnen van inlichtingen bij functionarissen van uw toegelaten instelling onder meer omtrent het te voeren volkshuisvestelijke en financiële beleid, alsmede de daaraan mede ten grondslag liggende marktpositie van het bezit. Daarnaast bestonden de onderzoekswerkzaamheden uit het uitvoeren van cijferanalyses met betrekking tot de financiële gegevens en het vaststellen dat de veronderstellingen op de juiste wijze zijn verwerkt.

(Uitkomsten verrichte werkzaamheden)

Wij hebben vastgesteld dat:

  • a. de cijfermatige kerngegevens over het verslagjaar in het in artikel 26, derde lid, van het Besluit beheer sociale-huursector bedoelde overzicht op juiste wijze zijn ontleend aan de jaarrekening 20xx, alsmede het volkshuisvestingsverslag over het verslagjaar 20xx van …. (naam toegelaten instelling) te …. (statutaire vestigingsplaats), waarbij respectievelijk op …. (datum) een accountantsverklaring en op .... (datum) een rapport van bevindingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel b, van dat besluit zijn afgegeven;

  • b. het aantal woningen ten behoeve van de heffingen door het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting zoals opgenomen in aanhangsel D, rubriek 1, bij bijlage II bij het Besluit beheer sociale-huursector, met voltarief …. (aantal eenheden) is en het aantal woongelegenheden met laagtarief …. (aantal eenheden) is voor de saneringsbijdragen en ….. (aantal eenheden) voor de projectsteun en dat de vaststelling van die aantallen in overeenstemming is met het Besluit Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting;

  • c. de prognoses in het in artikel 26 van het Besluit beheer sociale-huursector bedoelde overzicht over de boekjaren 20xx tot en met 20xx zijn gebaseerd op de samenstelling van het in het verslagjaar aanwezige bezit en het vigerende volkshuisvestelijke en financiële beleid van de toegelaten instelling;

  • d. de toegelaten instelling beschikt over voldoende informatie omtrent de marktpositie van het bezit en blijk heeft gegeven deze informatie op adequate wijze toe te passen bij de formulering van het volkshuis-vestelijke en financiële beleid;

  • e. de prognoses zijn opgesteld en toegelicht in overeenstemming met het Besluit beheer sociale-huursector, waarbij tevens de van toepassing zijnde grondslagen voor waardering en resultaatbepaling zoals gehanteerd in de jaarrekening in aanmerking zijn genomen.

Plaats, datum (naam accountant en ondertekening)

Model IV

Model van de mededeling als bedoeld in artikel 39a, tweede lid, van het Besluit beheer sociale-huursector met betrekking tot de gegevens als bedoeld in bijlage IV bij dat besluit.

Aan …………….. (opdrachtgever)

RAPPORT VAN BEVINDINGEN INZAKE HET OVERZICHT VAN GEGEVENS, BEDOELD IN BIJLAGE IV BIJ HET BESLUIT BEHEER SOCIALE-HUURSECTOR

Ingevolge uw opdracht hebben wij een aantal specifieke werkzaamheden verricht met betrekking tot het overzicht van gegevens, bedoeld in bijlage IV bij het Besluit beheer sociale-huursector over het boekjaar 20xx, van …. (naam toegelaten instelling) te …. (statutaire vestigingsplaats), zulks uitsluitend ten behoeve van de door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen bevoegde instanties. Deze rapportage bevat de uitkomsten van onze werkzaamheden.

(Aard en reikwijdte van de verrichte werkzaamheden)

Onze werkzaamheden zijn verricht in overeenstemming met in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen inzake opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden. De opdracht houdt in dat op de in bijlage IV bij het Besluit beheer sociale-huursector opgenomen gegevens en toelichtingen daarop geen accountantscontrole is toegepast en dat tevens geen beoordelingsopdracht is uitgevoerd. Een en ander impliceert dat aan onze rapportage geen zekerheid kan worden ontleend omtrent de getrouwheid van de in bijlage IV bij het Besluit beheer sociale-huursector opgenomen gegevens en toelichtingen daarop, anders dan ter zake van de aspecten zoals door ons onderzocht en waarover dienovereenkomstig door ons in deze rapportage wordt gerapporteerd.

(Verrichte werkzaamheden)

De werkzaamheden zijn verricht volgens het protocol in rubriek D in bijlage III bij het Besluit beheer sociale-huursector en bestonden in hoofdzaak uit:

  • a. het inwinnen van inlichtingen bij functionarissen van uw toegelaten instelling onder meer omtrent het te voeren volkshuisvestelijke en financiële beleid, alsmede de daaraan mede ten grondslag liggende marktpositie van het bezit;

  • b. het uitvoeren van cijfermatige controles met betrekking tot de bedrijfswaarde zoals vermeld in rubriek 1 van bijlage IV bij het Besluit beheer sociale-huursector;

  • c. het vaststellen dat de in rubriek 2 van bijlage IV bij het Besluit beheer sociale-huursector genoemde uitgangspunten en parameters zijn gehanteerd bij de berekening van de bedrijfswaarde zoals bedoeld in punt b, alsmede het vaststellen dat de in rubriek 2 van die bijlage genoemde uitgangspunten en parameters realistisch zijn;

  • d. het verrichten van een onderzoek naar de juistheid van de overige gegevens, vermeld in rubriek 3 van bijlage IV bij het Besluit beheer sociale-huursector.

(Uitkomsten verrichte werkzaamheden)

Wij hebben vastgesteld dat:

  • a. de in rubriek 1 van bijlage IV bij het Besluit beheer sociale-huursector verstrekte informatie omtrent de bedrijfswaarde en de hierbij in rubriek 2 van die bijlage vermelde veronderstellingen en parameters zijn gebaseerd op:

  • 1°. de samenstelling van het in het verslagjaar aanwezige bezit, en

  • 2°. het vigerende volkshuisvestelijke en financiële beleid van de toegelaten instelling;

  • b. de toegelaten instelling beschikt over voldoende informatie omtrent de marktpositie van het bezit en blijk heeft gegeven deze informatie op adequate wijze toe te passen bij de formulering van het volkshuisvestelijke en financiële beleid;

  • c. de berekening van de bedrijfswaarde in rubriek 1 van bijlage IV bij het Besluit beheer sociale-huursector op een juiste wijze op basis van de voor de toegelaten instelling geldende veronderstellingen en parameters in rubriek 2 van die bijlage is opgesteld;

  • d. indien in de berekening van de bedrijfswaarde in rubriek 1 van bijlage IV bij het Besluit beheer sociale-huursector rekening is gehouden met toekomstige desinvesteringen (verkoop, sloop en herverkaveling/ruil), de financiële effecten hiervan, waaronder die van een mogelijke restwaarde, ten opzichte van een berekening van de bedrijfswaarde bij voortdurende exploitatie in voldoende mate uit de toelichting zijn af te leiden;

  • e. indien in de berekening van de bedrijfswaarde in rubriek 1 van bijlage IV bij het Besluit beheer sociale-huursector toekomstige (onrendabele) investeringen (nieuwbouw, woningverbetering en grootonderhoud) zijn verwerkt, de wijze van verwerking van deze investeringen in voldoende mate uit de toelichting is af te leiden;

  • f. de in rubriek 3 van bijlage IV bij het Besluit beheer sociale-huursector vermelde overige gegevens op een juiste wijze zijn weergegeven en toegelicht, zodat hieruit is af te leiden voor welk deel van de huidige leningenportefeuille in de vijf jaren volgend op het verslagjaar renterisico wordt gelopen vanwege vervolgfinanciering en/of renteherziening, rekening houdend met de reeds uitgevoerde transacties en wat in die zelfde prognoseperiode het verloop van de rentabiliteitswaardecorrectie is van de bestaande leningen ten opzichte van de gehanteerde disconteringsvoet.

Plaats, datum (naam accountant en ondertekening)

Toelichting op het protocol

a. Beoordeling marktpositie woningbezit

In de rapporten van feitelijke bevindingen bij BBSH-bijlage II en IV komt naar voren dat de accountant de gekozen parameters en uitgangspunten mede toetst in relatie tot de marktpositie van het corporatiebezit.

Bij toetsing van de uitgangspunten aan de marktpositie wordt er niet van uit gegaan, dat de accountant zich zelfstandig een eigen mening moet vormen over de marktpositie van het bezit. Bij zijn oordeel zal de accountant zich vooral afvragen of – het bestuur van – de corporatie zich ten aanzien van het te voeren volkshuisvestings- en financieel beleid voldoende heeft gebaseerd (kunnen baseren) op adequaat te achten informatie omtrent de marktpositie van het bezit. Dit kan bijvoorbeeld door derden verricht marktonderzoek zijn. Daarnaast kan er gebruik gemaakt worden van informatie met betrekking tot de ontwikkeling van woningtoewijzings- en verhuuractiviteiten. Als voorbeelden van dit laatste kunnen worden genoemd: de mutatiesnelheid van het bezit, analyses naar de verhuisbewegingen, ontwikkeling van huurderving en huurachterstanden, het aantal woningzoekenden, het aantal reacties op vrijkomende woningen, alsmede de prijs/kwaliteitsverhouding van het bezit (bijvoorbeeld de gemiddelde puntprijs volgens het woningwaarderingssysteem). Tot slot zal de accountant zich een oordeel kunnen vormen over de administratieve organisatie, interne controle en kwaliteitsbewaking rond de voor dit onderwerp relevante bedrijfsprocessen.

Op basis van een dergelijk onderzoek van deelwaarnemingen met een marginale toetsing van de uitkomsten moet het mogelijk zijn antwoord te geven op de vraag of de corporatie over voldoende informatie beschikt omtrent de marktpositie van het bezit en blijk heeft gegeven deze informatie op adequate wijze toe te passen bij de formulering van het volkshuisvestelijke en financiële beleid.

b. Beoordelingscriteria toelichting bedrijfswaardegegevens

Een van de onderzoeksaspecten betreft een oordeel over de kwaliteit van de bedrijfswaardegegevens en de hierbij behorende toelichting. Doelstelling hierbij is het vaststellen of uit de toelichting de financiële gevolgen van eventueel in de bedrijfswaarde opgenomen (onrendabele) investeringen en desinvesteringen in voldoende mate is af te leiden (zie het accountantsprotocol, rubriek D, aandachtspunten 4 en 5).

Onder de bedrijfswaarde wordt verstaan de waarde die de woningen op de woningmarkt hebben, op basis van voortdurende exploitatie conform de doelstelling van de corporatie en het Besluit beheer sociale-huursector. Dit neemt niet weg dat door corporaties ook andere elementen als onderdeel van de bedrijfswaardeberekening kunnen worden beschouwd. Deze zullen echter op een andere wijze worden beoordeeld, onder meer op basis van de financiële vijfjaars prognose (zie het overzicht van cijfermatige kerngegevens volgens bijlage II bij het Besluit beheer sociale-huursector).

Bij de beoordeling wordt uitgegaan van een bedrijfswaardeberekening door de corporatie die is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

  • Voor de lange termijn wordt bij de berekening van de bedrijfswaarde uitgegaan van – door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw vastgestelde – vaste parameters (de discontovoet en de huurstijging na de eerste vijf jaar). Dit geldt tevens voor de lastenstijgingsparameter.

  • Voor de eerste vijf jaar, alsmede ten aanzien van de restant levensduur van de woningen, dient rekening te worden gehouden met de specifieke omstandigheden van het bezit en het beleid van de corporatie.

De bedrijfswaarde dient gebaseerd te zijn op (vastgesteld) beleid en niet op een financiële berekening van mogelijke scenario’s ten aanzien van bijvoorbeeld renovaties en nieuwbouw. Deze scenariogerichte berekeningen representeren niet zozeer de waarde van het bezit op het moment van verslaggeving, als wel de financiële doorrekening van mogelijk toekomstig beleid.

De corporatie wordt verzocht om – in het licht van het bovenvermelde – door middel van een vragenlijst, die eveneens is opgenomen in de diskette een nadere specificatie te verstrekken van de bedrijfswaarde die verantwoord wordt in bijlage IV bij het Besluit beheer sociale-huursector. Met het volledig invullen van de vragen inzake de bedrijfswaardegegevens licht de corporatie een en ander in principe in voldoende mate toe.

c. Volledigheid informatie inzake verbindingen

Onderdeel van het accountantsonderzoek met betrekking tot het volkshuisvestingsverslag vormt de vaststelling of de corporatie een volledig inzicht heeft gegeven in haar verbindingen, zodanig dat hiermee inzicht wordt verkregen in de aard van de activiteiten (kerntaken en/of nevenactiviteiten), de geldstromen, alsmede de mate waarin financiële risico’s van nevenactiviteiten voor de toegelaten instelling zijn afgeschermd (zie accountantsprotocol, rubriek B, aandachtspunt 3a).

In twee circulaires (MG 99-23 van 3 november 1999 en de MG 2001-26 van 5 november 2001) is aangegeven onder welke voorwaarden corporaties nevenactiviteiten mogen uitvoeren. Hierbij komt ook de thematiek van verbindingen met andere rechtspersonen en/of vennootschappen aan de orde. Naast de hiervoor bedoelde rechtmatigheid staat bij de beoordeling van de nevenactiviteiten ook de materiële betekenis en de hieruit voortvloeiende risico’s van de activiteiten centraal. De deelneming zelf is hierbij geen doel in zich.

Een van de randvoorwaarden, zoals gesteld onder de punten I.D. en I.H. van MG 2001-26 is de bepaling dat de uitoefening van het toezicht als gevolg van het onderbrengen van activiteiten in verbindingen niet belemmerd mag worden. Dit vereist een transparante en zo volledig mogelijke informatieverstrekking over verbindingen en activiteiten in het volkshuisvestingsverslag, zodanig dat hieruit het risico van de verbinding voor de corporatie blijkt. Met verwijzing naar eerdergenoemde circulaires komt dit neer op een beschrijving per verbinding waaruit – voor zover dit van toepassing is – tenminste de volgende aspecten moeten blijken:

  • a. de aard van de verbinding, zodat hieruit is af te leiden of de activiteiten zijn te rekenen tot de kerntaken dan wel tot nevenactiviteiten zoals genoemd in MG 2001-26;

  • b. het eigen statutaire vermogen en de jaaromzet van de verbinding;

  • c. het financiële belang van de corporatie inzake de inbreng in de verbinding, zoals de omvang van het ingebrachte kapitaal, eventueel verstrekte geldleningen (onder welke voorwaarden, rente, zekerheidstellingen), verstrekte garanties en de inzet van personeel en bedrijfsmiddelen van de corporatie in de verbinding;

  • d. de financiële omvang van de nevenactiviteiten en kerntaken in de verbinding;

  • e. welk beleid door de rechtspersoon c.q. vennootschap en de corporatie wordt gevoerd om risico’s rond de activiteiten zoveel mogelijk te beperken, zoals bijvoorbeeld door limitering van projecten in relatie tot de solvabiliteitspositie van de corporatie, door de mate waarin verplichtingen aangegaan kunnen worden als de afzet nog niet is verzekerd en dergelijke;

  • f. de wijze waarop de verbinding is gewaardeerd in de balans, respectievelijk of deze geconsolideerd is opgenomen

  • g. de bestuurlijke betrokkenheid van de corporatie in de rechtspersoon c.q. vennootschap.

d. Informatie inzake beleggingen en financiële instrumenten

In het kader van het vaststellen door de accountant of in het volkshuisvestingsverslag voldoende informatie wordt gegeven over het gevoerde beleid en beheer op financieel gebied, op basis waarvan dit beleid en beheer kan worden beoordeeld, zal deze informatie inzicht moeten verschaffen in onder meer de aard en samenstelling en het verloop in het boekjaar van de financiële activa waaronder de beleggingsportefeuille en de mogelijk toegepaste financiële instrumenten.

e. Verkoop woningen aan bewoners en meldingsplicht (artikelen 11c en 11d van het BBSH)

Voor verkoop van woongelegenheden geldt de algemene regel, dat de minimale verkoopprijs ligt op 90% van de marktwaarde (vrij van huur en andere op de woning drukkende lasten) indien er sprake is van verkoop aan anderen dan aan een toegelaten instelling, tenzij het ministerie expliciet toestemming heeft verleend van het genoemde percentage af te wijken. Bij verkoop aan een andere toegelaten instelling is de verkopende toegelaten instelling dus niet gebonden aan enig percentage. Voor de voorgenomen verkoop aan bewoners die een bijdrage ontvangen in het kader van de Wet bevordering eigenwoningbezit hoeft geen ontheffing van dat percentage te worden gevraagd bij het ministerie. Hiervoor gelden de volgende afwijkende minimum verkoopprijzen, te weten:

  • a. 70%, indien de eigenaar bewoner reeds zijn hoofdverblijf had in de te kopen woning;

  • b. 80%, indien de eigenaar bewoner in de te kopen woning zal gaan wonen.

Bovendien behoeft het voornemen tot verkoop aan (toekomstige) eigenaar-bewoners en aan andere toegelaten instellingen niet aan het ministerie gemeld te worden.

De circulaires MG 2001- 26 van 5 november 2001, MG 2002-06 van 22 februari 2002 en MG 2002-27 van 23 december 2002 geven regels en richtlijnen over meldingsplicht en ontheffing van het 90% criterium.

f. Huurprijs van woongelegenheden en huurstijging (artikel 15a Besluit beheer sociale-huursector)

De gemiddelde huurprijs van woningen van toegelaten instellingen mag per 1 juli 2003 (MG 2003-02) niet hoger zijn dan de gemiddelde huurprijs van die woningen per 30 juni 2003, verhoogd met 3,4%. Dit percentage is het gemiddelde inflatiepercentage over de afgelopen vijf kalenderjaren vermeerderd met 0,4 procent. Woningen die voor het eerst of aan een opvolgende huurder worden verhuurd en woningen waarvan de huurprijs reeds is verhoogd als gevolg van woningverbetering en onzelfstandige woonruimten worden voor de berekening van de gemiddelde huurprijs buiten beschouwing gelaten.

Bijlage IV. Bedrijfswaarde

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, te Den Haag.]

Naar boven