Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 23 oktober 1991, nr. WV
91/343, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;
Gelet op de artikelen 2, derde lid, 3, derde lid,5, derde lid, 41, eerste lid, 51, tweede lid, 64, eerste lid, 65, eerste lid, 66, eerste lid, 67, eerste lid, 68, eerste lid, 70, eerste lid, 71, eerste lid, 80, eerste lid, 82, eerste lid, 85, eerste lid, 91, derde lid, onderdeel b, en 95, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de accijns (Stb. 1991, 561), artikel 70 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Stb. 1959, 301) en artikel 28 van de Wet van 15 juni 1951 (Stb. 215);
De Raad van State gehoord (advies van 13 december 1991, nr. W06.91.0589);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 19 december 1991,
nr. WV 91/436, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;
Hebben goedgevonden en verstaan: