Reglement voor de ondernemingskamer

Geraadpleegd op 25-09-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-02-2003 en zichtdatum 26-05-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m 30-06-2007

Besluit van 2 december 1970, houdende uitvoering van artikel 72 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie en het Beleid der Justitie

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 15 oktober 1970, Stafafdeling Wetgeving Privaatrecht, Nr. 469/670;

Gelet op artikel 72 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie en het Beleid der Justitie;

De Raad van State gehoord (advies van 28 oktober 1970, Nr. 8);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie, Stafafdeling Wetgeving Privaatrecht, van 26 november 1970, Nr. 546/670;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

gerechtshof: het gerechtshof te Amsterdam;

ondernemingskamer: de ondernemingskamer van het gerechtshof.

Artikel 3

  • 1 De rang van benoeming der raden, onderscheidenlijk der plaatsvervangende raden van de ondernemingskamer wordt geregeld naar de dag waarop het besluit van hun eerste benoeming door Ons is getekend.

  • 2 De rang van benoeming van verschillende op éénzelfde dag benoemde raden of plaatsvervangende raden wordt, indien hun benoeming bij hetzelfde besluit plaats vindt, bepaald door de volgorde hunner namen, en, indien zij bij verschillende besluiten benoemd zijn, door de volgorde dezer besluiten.

  • 3 De griffier van het gerechtshof houdt een lijst waarop de namen van de raden en de plaatsvervangende raden in de ondernemingskamer geplaatst worden met vermelding van ieders rang van benoeming.

Artikel 4

  • 1 Alvorens in bediening te treden, leggen de raden en plaatsvervangende raden de eed (belofte) af in handen van de Hoge Raad volgens het formulier vastgesteld bij artikel 5, eerste lid, der Wet op de Rechterlijke Organisatie en het Beleid der Justitie, met dien verstande dat in de laatste zin daarvan het woord "rechterlijke" achterwege blijft.

  • 2 Van het afleggen van de eed (belofte) wordt een akte opgemaakt.

  • 3 De eed (belofte) wordt afgenomen op requisitoir van het openbaar ministerie, op een dag, voor de behandeling van burgerlijke zaken bestemd.

Artikel 5

De griffier van de Hoge Raad houdt een register, waarin hij de Koninklijke besluiten tot benoeming van de raden en plaatsvervangende raden in de ondernemingskamer inschrijft, benevens de akten van de door hen afgelegde eden (beloften).

Artikel 6

De installatie van de raden en plaatsvervangende raden in de ondernemingskamer geschiedt door voorlezing der akte van de afgelegde eed (belofte) op de terechtzitting van het gerechtshof door de griffier of degene die diens functie waarneemt.

Artikel 10

De raden en plaatsvervangende raden die door de ondernemingskamer met een opdracht zijn belast, zorgen dat zij de daaruit voortvloeiende werkzaamheden op zodanige tijd verrichten, dat daardoor in de zittingen van de kamer geen verhindering of vertraging wordt veroorzaakt.

Artikel 11

De griffier is gehouden de raden en plaatsvervangende raden bij te staan in de gevallen waarin dat is vereist.

Artikel 12

De raden en plaatsvervangende raden ontvangen van de griffier de nodige kennisgeving van de terechtzittingen en andere bijeenkomsten, waarbij zij tegenwoordig moeten zijn.

Artikel 13

Aan de raden en de plaatsvervangende raden wordt een vergoeding toegekend met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de raadsheren-plaatsvervangers.

Artikel 14

  • 1 Aan de raden en plaatsvervangende raden wordt voor een gerechtelijke plaatsopneming en bezichtiging waaraan zij hebben deelgenomen, een vergoeding van € 18,15 per uur toegekend.

  • 2 Bij de berekening van deze vergoeding wordt de tijdsduur van de reis mede in aanmerking genomen, met dien verstande dat tussen 20 uur en 8 uur gelegen tijdvakken buiten beschouwing blijven.

Artikel 15

  • 1 De raden en plaatsvervangende raden genieten, zowel voor het bijwonen van de bijeenkomsten van de ondernemingskamer als voor het volbrengen van verrichtingen welke hun, ook buiten eigenlijk rechtsgeding, door de ondernemingskamer worden opgedragen, reis- en verblijfkosten overeenkomstig de bepalingen van het Reisbesluit 1956 of het Besluit vergoeding plaatselijk vervoer en verblijf, en worden daarbij ingedeeld in categorie A.

  • 2 Reis- en verblijfkosten worden hun overeenkomstig het vorige lid eveneens vergoed ter gelegenheid van hun beëdiging en installatie.

Artikel 16

  • 1 Aan het Ministerie van Justitie worden maandelijks ingezonden:

    • a. de declaraties wegens vergoedingen, bedoeld in de artikelen no. 13 en 14;

    • b. de declaraties wegens reis- en verblijfkosten bedoeld in artikel 15.

  • 2 De in het eerste lid onder a genoemde declaraties vermelden de dagen waarop de bijeenkomsten zijn bijgewoond en aan de gerechtelijke plaatsopneming en bezichtiging is deelgenomen, en bevatten een verklaring van de voorzitter der ondernemingskamer dat de declarant de opgegeven bijeenkomsten heeft bijgewoond of aan de plaatsopneming of bezichtiging heeft deelgenomen voor de daarbij aangegeven tijdsduur.

  • 3 De in het eerste lid onder b genoemde declaraties worden voorzien van een verklaring van de voorzitter der ondernemingskamer, dat de gemaakte reizen noodzakelijk waren voor het bijwonen van bijeenkomsten van de ondernemingskamer voor het volbrengen van de door haar opgedragen verrichtingen of voor de installatie van de declarant, dan wel, ingeval van beëdiging, van een verklaring van de president van de Hoge Raad, dat de reis noodzakelijk was in verband met de eedsaflegging.

Artikel 17

Dit besluit kan worden aangehaald als: Reglement voor de ondernemingskamer.

Het treedt gelijktijdig met artikel 72 van de wet op de Rechterlijke Organisatie en het Beleid der Justitie in werking.

Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaast, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemene Rekenkamer.

Soestdijk , 2 december 1970

JULIANA.

De Minister van Justitie,

C. H. F. POLAK.

Uitgegeven de achtste december 1970.

De Minister van Justitie,

C. H. F. POLAK.