Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2023.
Geldend van 01-01-2023 t/m 31-12-2023

Besluit van 22 november 1990, houdende nadere regels ter uitvoering van de artikelen 283a en 283b van de gemeentewet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, van 12 juli 1990, directoraat-generaal Openbaar Bestuur, nr. IBI 88/33/U55;

Overwegende, dat het gewenst is nadere regels te stellen omtrent de naheffingsaanslag, het aanbrengen en verwijderen van de wielklem alsmede omtrent het wegslepen en in bewaring stellen van een voertuig met betrekking tot de gemeentelijke parkeerbelastingen;

Gelet op de artikelen 283a, zevende lid, en 283b, dertiende en vijftiende lid, van de gemeentewet;

Gezien het advies van de Raad voor de gemeentefinanciën (advies van 27 april 1990, nr. 63948 RGF 1/187);

De Raad van State gehoord (advies van 6 november 1990, nr. W04.90.0361);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 14 november 1990, directoraat-generaal Openbaar Bestuur, nr. IBI 88/33/U 61;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. wet: de Gemeentewet;

  • b. wielklem: het in artikel 235, eerste lid, van de wet bedoelde mechanisch hulpmiddel waardoor wordt verhinderd dat het voertuig wordt weggereden;

  • c. bewaringsregister: het in artikel 235, zesde lid, van de wet bedoelde register;

  • d. gemeenteambtenaar: de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de wet bedoelde gemeenteambtenaar.

Artikel 1a

De voorschriften van het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 234, tweede lid, onderdeel a, van de wet, kunnen inhouden dat het in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden, indien de belastingplichtigen voldoende praktische middelen voor de voldoening op aangifte ten dienste staan.

Artikel 2

  • 1 De gemeentelijke kosten ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 234, vijfde lid, van de wet kunnen ten hoogste bestaan uit de volgende componenten, voor zover deze samenhangen met de inning van niet betaalde parkeerbelastingen:

    • a. vaste informatieverwerkingskosten;

    • b. variabele informatieverwerkingskosten;

    • c. kosten van afschrijving;

    • d. kosten van interest;

    • e. personeelskosten;

    • f. overheadkosten, die ten hoogste 50% van de personeelskosten mogen bedragen.

  • 2 Op basis van een raming van het jaarlijkse totaal van deze kosten stelt de raad, in verhouding tot het geraamde jaarlijkse aantal aaneengesloten parkeerperioden binnen een kalenderdag waarover wordt nageheven, het bedrag vast dat per nageheven aaneengesloten parkeerperiode binnen een kalenderdag aan de belastingschuldige in rekening wordt gebracht. De raming kan een gemiddelde betreffen over een periode van ten hoogste vier jaren.

Artikel 3

  • 1 Het bedrag, bedoeld in artikel 2, tweede lid, bedraagt met ingang van 1 januari 1999 ten hoogste € 41 [Red: per 1 januari 2023: € 72,90] .

  • 2 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties past jaarlijks het bedrag, bedoeld in het eerste lid, aan overeenkomstig de procentuele wijziging die de consumentenprijsindex over de maand april van het lopende kalenderjaar heeft ondergaan ten opzichte van dit prijsindexcijfer over de maand april van het daaraan voorafgaande jaar. De uitkomst van die berekening wordt afgerond op het dichtstbijzijnde veelvoud van 10 eurocent. Het aldus berekende bedrag wordt door Onze voornoemde Minister voor 1 september in de Staatscourant bekend gemaakt en geldt voor het daarop volgende kalenderjaar.

  • 3 Onder de consumentenprijsindex wordt verstaan de consumentenprijsindexcijfer reeks: Alle Huishoudens, totaal, op meest recente tijdsbasis, zoals dat wordt berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek en gepubliceerd in het Statistisch bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 4

Het college van burgemeester en wethouders geeft met inachtneming van dit besluit regels omtrent de wijze waarop het aanbrengen en verwijderen van een wielklem ingevolge artikel 235, eerste lid, van de wet en de overbrenging en bewaring van voertuigen ingevolge artikel 235, vijfde lid, van de wet in de gemeente geschiedt alsmede omtrent hetgeen verder voor de uitvoering van dat artikel noodzakelijk is.

Artikel 5

  • 1 De gemeentelijke kosten ter zake van het aanbrengen en verwijderen van een wielklem aan een voertuig kunnen ten hoogste bestaan uit de volgende componenten, voor zover deze samenhangen met de inning van niet betaalde parkeerbelastingen:

    • a. kosten van afschrijving, huur en onderhoud;

    • b. personele en materiële kosten;

    • c. overheadkosten, die ten hoogste 50% van de personeelskosten mogen bedragen;

    • d. kosten van interest;

    • e. kosten van verzekering ter dekking van de aansprakelijkheid voor schade als bedoeld in artikel 235, zestiende lid, van de wet.

  • 2 Op basis van een raming van het jaarlijkse totaal van deze kosten stelt de raad, in verhouding tot het geraamde jaarlijkse aantal aangebrachte wielklemmen, het bedrag vast dat per aanbrenging en verwijdering aan de belastingschuldige in rekening wordt gebracht. De raming kan een gemiddelde betreffen over een periode van ten hoogste vier jaren.

  • 3 Voor zover het aanbrengen en verwijderen van een wielklem aan een voertuig geschiedt op andere wijze dan in eigen beheer, bedragen de gemeentelijke kosten daar voor ten hoogste de door degene die het aanbrengen c.q. verwijderen van een wielklem in opdracht van de gemeenteambtenaar verricht ter zake daarvan in rekening gebrachte kosten.

Artikel 6

Bij het in bewaring stellen van een voertuig wordt aan degene die met de feitelijke bewaring is belast een proces-verbaal als bedoeld in artikel 235, vijfde lid, van de wet afgegeven van de ambtenaar die tot het overbrengen en in bewaring stellen van dat voertuig is overgegaan. Dit proces-verbaal bevat:

  • a. een summiere omschrijving van het in bewaring te stellen voertuig; indien het een kentekenplichtig motorrijtuig betreft, houdt deze omschrijving in ieder geval in de vermelding van het merk, de type-aanduiding en het kenteken van dat motorrijtuig;

  • b. een opgave van de plaats vanwaar het voertuig is verwijderd en de datum en het tijdstip waarop de verwijdering heeft plaatsgevonden;

  • c. een nauwkeurige beschrijving van de staat waarin het voertuig zich bevond voordat tot verwijdering werd overgegaan alsmede een summiere opsomming van de zich eventueel in het voertuig bevindende losse voorwerpen.

Artikel 7

  • 1 In het bewaringsregister worden zo spoedig mogelijk na het in bewaring stellen ten minste opgenomen:

    • a. het proces-verbaal, bedoeld in artikel 235, vijfde lid, van de wet;

    • b. een nauwkeurige omschrijving van de staat van het in bewaring gestelde voertuig;

    • c. de datum en het tijdstip van het in bewaring stellen.

  • 2 Indien de bewaring niet door de gemeente in eigen beheer geschiedt, doet degene die met de feitelijke bewaring is belast de in het eerste lid bedoelde gegevens en bescheiden na het in bewaring stellen onverwijld aan de gemeenteambtenaar toekomen ter opneming in het bewaringsregister.

Artikel 8

Zodra zulks na het in bewaring stellen van het voertuig mogelijk is, worden in het bewaringsregister tevens opgenomen:

  • a. ingeval het een kentekenplichtig motorrijtuig betreft de tenaamstelling van het kenteken;

  • b. ingeval het andere voertuigen betreft de naam van de eigenaar of houder indien deze bekend is.

Artikel 9

Indien het voertuig overeenkomstig artikel 235, achtste lid, van de wet wordt teruggegeven aan de rechthebbende, worden in het bewaringsregister tevens opgenomen:

  • a. de datum en het tijdstip waarop het voertuig is afgehaald;

  • b. de naam en het adres van degene die het voertuig heeft afgehaald alsmede gegevens waaruit blijkt dat deze tot het afhalen van het voertuig gerechtigd was;

  • c. de bedragen van de naheffingsaanslag, van de voor het aanbrengen en verwijderen van de wielklem verschuldigde kosten en van de voor het overbrengen en bewaren van het voertuig verschuldigde kosten die bij het afhalen van het voertuig zijn voldaan.

Artikel 10

Indien het voertuig binnen 48 uren na het in bewaring stellen niet is afgehaald, worden behalve de in de artikelen 7 en 8 van dit besluit bedoelde gegevens, in het bewaringsregister tevens opgenomen de datum waarop de kennisgeving, bedoeld in artikel 235, negende lid, van de wet, is uitgegaan en de naam en het adres van degene aan wie die kennisgeving is verzonden.

Artikel 11

In geval van toepassing van artikel 235, elfde lid, van de wet worden in het bewaringsregister tevens opgenomen:

  • a. de datum en het tijdstip van de verkoop, de eigendomsoverdracht om niet of de vernietiging;

  • b. in geval van verkoop de opbrengst van die verkoop, de naam en het adres van de koper, het eventuele batige saldo van die verkoop, bedoeld in artikel 235, twaalfde lid, van de wet, de naam en het adres van degene aan wie het eventuele batige saldo is uitgekeerd alsmede gegevens waaruit blijkt dat deze tot het in ontvangst nemen van dat eventuele batige saldo gerechtigd was;

  • c. in geval van eigendomsoverdracht om niet de naam en het adres van degene aan wie het voertuig om niet in eigendom is overgedragen;

  • d. in geval van vernietiging de waarde van het voertuig, bedoeld in artikel 17 van dit besluit.

Artikel 12

De in het bewaringsregister opgenomen gegevens blijven daarin bewaard gedurende vijf jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin het voertuig overeenkomstig artikel 235, achtste lid, van de wet door de gemeenteambtenaar aan de rechthebbende is teruggegeven, dan wel overeenkomstig artikel 235, elfde lid, van de wet door de gemeenteambtenaar is verkocht, om niet aan een derde in eigendom overgedragen of vernietigd.

Artikel 13

De gemeenteambtenaar verstrekt aan de betrokken autoriteiten en aan belanghebbenden desgevraagd de benodigde inlichtingen uit het bewaringsregister.

Artikel 14

  • 1 De gemeentelijke kosten van overbrenging en bewaring van een voertuig kunnen ten hoogste bestaan uit de volgende componenten, voor zover deze samenhangen met de inning van niet betaalde parkeerbelastingen:

    • a. kosten van afschrijving, huur en onderhoud;

    • b. personele en materiële kosten;

    • c. overheadkosten, die ten hoogste 50% van de personeelskosten mogen bedragen;

    • d. kosten van interest;

    • e. kosten van verzekering ter dekking van de aansprakelijkheid voor schade als bedoeld in artikel 235, zestiende lid, van de wet;

    • f. in geval van toepassing van artikel 235, negende lid, van de wet de personele en materiële kosten, verbonden aan het doen uitgaan van de kennisgeving, waaronder begrepen de kosten van opsporing van degene aan wie de kennisgeving dient te worden verzonden;

    • g. in geval van toepassing van artikel 235, elfde lid, van de wet de personele en materiële kosten van verkoop, eigendomsoverdracht om niet of vernietiging, waaronder begrepen de kosten van taxatie van het voertuig.

  • 2 Voor zover de overbrenging en bewaring op andere wijze dan in eigen beheer geschieden, bedragen de gemeentelijke kosten daar voor ten hoogste de door degene die de overbrenging c.q. bewaring in opdracht van de gemeenteambtenaar verricht, ter zake daarvan in rekening gebrachte kosten.

Artikel 15

  • 1 Indien de overbrenging door de gemeente in eigen beheer geschiedt, wordt voor de vaststelling van de voor het overbrengen verschuldigde vergoeding uitgegaan van een door de raad vastgesteld basistarief per overbrenging, waarvan de hoogte is gerelateerd aan de dag van de week en het tijdstip van de dag waarop de overbrenging plaatsvindt, de tijdsduur van de overbrenging en het in het kader van de overbrenging gereden aantal kilometers.

  • 2 Indien de bewaring door de gemeente in eigen beheer geschiedt, wordt voor de vaststelling van de voor het bewaren verschuldigde vergoeding uitgegaan van een door de raad vastgesteld tarief per etmaal. Indien de bewaringsperiode een gedeelte van een etmaal bedraagt, dan wel indien de bewaringsperiode mede een gedeelte van een etmaal omvat, wordt voor dat gedeelte van een etmaal het tarief naar evenredigheid verminderd.

Artikel 16

In geval van toepassing van de in artikel 235, elfde lid, van de wet vervatte bevoegdheid tot verkoop van een in bewaring gesteld voertuig wordt van de voor verkoop in aanmerking komende voertuigen een verkooplijst gemaakt. De verkoop geschiedt bij wege van inschrijving.

Artikel 17

Indien de gemeenteambtenaar overeenkomstig artikel 235, elfde lid, van de wet besluit dat een in bewaring gesteld voertuig zal worden vernietigd, vindt de vernietiging niet plaats dan nadat door een beëdigd taxateur een taxatierapport met betrekking tot de waarde van dat voertuig is opgemaakt.

Artikel 18

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 19

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

’s-Gravenhage, 22 november 1990

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

D. IJ. W. de Graaff-Nauta

Uitgegeven de elfde december 1990

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin