De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Land Nedersaksen;
Overwegende, dat sinds op 17 oktober 1905 het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk
Pruisen de overeenkomst ter regeling van de afwateringsaangelegenheden aan de Pruisisch-Nederlandse
grens in het stroomgebied van de Dinkel en van de Vecht hebben gesloten de waterhuishoudkundige
omstandigheden in het gebied van de Vecht en zijn zijtakken Laarwolder Wetering, Middelwaterleiding,
Radewijkerbeek en Randwaterleiding wezenlijk zijn gewijzigd waardoor de basis van
deze overeenkomst gedeeltelijk is vervallen;
Overwegende dat de rechten en verplichtingen van beide partijen behoren te zijn afgestemd
op de grootte van het neerslaggebied van de betrokken grenswateren aan beide zijden
van de grens;
Te kennen gevend dat zij een gepaste en doelmatige nieuwe regeling voor dit gebied
wensen te treffen;
Gelet op het op 8 april 1960 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek
Duitsland gesloten Grensverdrag, in het bijzonder op artikel 66, lid 4 van dat Verdrag,
alsmede op de door de Permanente Nederlands-Duitse grens waterencommissie in haar
rapport van 29 oktober 1970 gedane aanbeveling;
Mede gelet op artikel 59, lid 1, van vorengenoemd Grensverdrag;