Overwegende dat het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek
Duitsland, Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk
der Nederlanden, hierna te noemen „de Staten”, het Verdrag inzake de niet-verspreiding
van kernwapens, hierna te noemen „het Verdrag”, dat op 1 juli 1968 te Londen, Moskou
en Washington voor ondertekening is opengesteld en op 5 maart 1970 van kracht is geworden,
hebben ondertekend;
Eraan herinnerend dat krachtens artikel IV, eerste lid, van het Verdrag geen enkele
bepaling in het Verdrag mag worden uitgelegd als van invloed zijnde op het onvervreemdbare
recht van alle Partijen bij het Verdrag om het onderzoek met betrekking tot, en de
produktie en het gebruik van kernenergie voor vreedzame doeleinden zonder discriminatie
en in overeenstemming met de artikelen I en II van het Verdrag te ontwikkelen;
Eraan herinnerend dat alle Partijen bij het Verdrag volgens artikel IV, tweede lid,
daarvan zich ertoe verbinden een zo uitgebreid mogelijk uitwisselen van uitrusting,
materialen en wetenschappelijke en technologische gegevens ten behoeve van het vreedzame
gebruik van kernenergie te bevorderen en het recht hebben hierin deel te nemen;
Er voorts aan herinnerend dat volgens hetzelfde lid Partijen bij het Verdrag die zulks
kunnen doen, ook medewerken om afzonderlijk dan wel in samenwerking met andere Staten
of internationale organisaties bij te dragen tot de verdere ontwikkeling van de toepassingen
van kernenergie voor vreedzame doeleinden, inzonderheid op het grondgebied van de
niet-kernwapenstaten die Partij zijn bij het Verdrag;
Overwegende dat artikel III, eerste lid, van het Verdrag bepaalt dat iedere niet-kernwapenstaat
die Partij is bij het Verdrag, zich verbindt tot aanvaarding van waarborgen, neergelegd
in een overeenkomst waarover zal worden onderhandeld en die zal worden gesloten met
de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, hierna te noemen „de Organisatie”,
in overeenstemming met het Statuut van de Organisatie, hierna te noemen „het Statuut”,
en het waarborgenstelsel daarvan, welke waarborgen uitsluitend verificatie ten doel
hebben van de naleving van de verplichtingen die hij ingevolge dit Verdrag op zich
heeft genomen ten einde te vermijden, dat kernenergie in plaats van voor vreedzame
doeleinden wordt aangewend voor kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen;
Overwegende dat artikel III, vierde lid, bepaalt dat niet-kernwapenstaten die Partij
zijn bij het Verdrag, hetzij individueel, hetzij te zamen met andere Staten, overeenkomsten
met de Organisatie sluiten in overeenstemming met het Statuut, ten einde aan de in
genoemd artikel gestelde eisen te voldoen;
Overwegende dat de Staten Lid-Staat zijn van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie
(EURATOM), hierna te noemen „de Gemeenschap”, en dat zij aan de Instellingen welke
de Europese Gemeenschappen gemeen hebben, wetgevende, uitvoerende en rechterlijke
bevoegdheden hebben verleend, die deze op de gebieden die onder hun bevoegdheid vallen,
zelfstandig uitoefenen en die rechtstreeks gevolgen in de nationale rechtsorde in
het leven kunnen roepen;
Overwegende dat in dit institutionele kader de Gemeenschap met name tot taak heeft
door passende controle zeker te stellen dat kernmaterialen niet voor andere doeleinden
worden aangewend dan waarvoor zij bestemd zijn, en dientengevolge sedert de inwerkingtreding
van het Verdrag op het grondgebied van de Staten zich er met behulp van de bij het
EURATOM-Verdrag geschapen veiligheidscontrole van dient te vergewissen dat basismaterialen
en bijzondere splijtstoffen die op het grondgebied van de Staten bij alle werkzaamheden
met betrekking tot het vreedzame gebruik van kernenergie worden gebruikt, niet worden
aangewend voor kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen;
Overwegende dat dit waarborgenstelsel onder meer inhoudt het mededelen aan de Gemeenschap
van de fundamentele technische kenmerken van kerninstallaties, het bijhouden en overleggen
van werkstaten om de rekening en verantwoording der gebruikte kernmaterialen voor
de gehele Gemeenschap mogelijk te maken, inspecties door ambtenaren van de Gemeenschap
en een systeem van sancties;
Overwegende dat de Gemeenschap tot taak heeft met andere landen en internationale
organisaties betrekkingen aan te knopen die de vooruitgang bij het gebruik van kernenergie
voor vreedzame doeleinden kunnen bevorderen, en dat zij uitdrukkelijk is gemachtigd
in een overeenkomst met een derde Staat of een internationale organisatie speciale
verplichtingen ten aanzien van het waarborgenstelsel aan te gaan;
Overwegende dat het internationale waarborgenstelsel van de Organisatie, waarnaar
in het Verdrag wordt verwezen, meer in het bijzonder bepalingen omvat voor het indienen
van constructiegegevens bij de Organisatie, het bijhouden van boeken, het indienen
van rapporten over alle kernmateriaal dat onderworpen is aan de waarborgen van de
Organisatie, het uitvoeren van inspecties door inspecteurs van de Organisatie, voorschriften
voor het opstellen en bijhouden door een Staat van een boekhoudsysteem voor en de
controle op kernmateriaal alsmede maatregelen ter verificatie dat dit kernmateriaal
niet wordt aangewend voor kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen;
Overwegende dat de Organisatie, gezien de haar bij het Statuut opgedragen taken en
haar verhouding tot de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad van de Verenigde
Naties, er verantwoordelijk voor is de internationale gemeenschap de zekerheid te
geven dat krachtens het Verdrag doeltreffende waarborgen worden toegepast;
Aangezien de Staten die bij de ondertekening van het Verdrag lid waren van de Gemeenschap,
bij deze gelegenheid hebben medegedeeld, dat de waarborgen, als bedoeld in artikel
III, eerste lid, van het Verdrag zouden moeten worden vastgelegd in een verificatie-overeenkomst
tussen de Gemeenschap, de Staten en de Organisatie en op zodanige wijze zouden moeten
worden omschreven dat hierdoor de rechten en verplichtingen van de Staten en de Gemeenschap
niet worden aangetast;
Overwegende dat de Raad van Bestuur van de Organisatie, hierna te noemen „de Raad”,
zijn goedkeuring heeft gehecht aan een geheel van standaardbepalingen voor de opzet
en inhoud van overeenkomsten tussen de Organisatie en Staten, zoals deze in verband
met het Verdrag zijn vereist, en die dienen om te worden gebruikt als basis voor onderhandelingen
over waarborgovereenkomsten tussen de Organisatie en niet-kernwapenstaten die Partij
zijn bij het Verdrag;
Overwegende dat de Organisatie krachtens artikel III, A 5, van het Statuut gemachtigd
is op verzoek der Partijen betreffende elke bilaterale of multilaterale regeling,
of, op verzoek van een Staat, op alle werkzaamheden van die Staat op het gebied der
atoomenergie, waarborgen toe te passen;
Overwegende dat de Organisatie, de Gemeenschap en de Staten onnodige doublures bij
het toepassen van de waarborgen wensen te vermijden,