De Verdragsluitende Partijen,
Zich bewust van het vitale belang, voor alle volken, van het mariene milieu en van
de daarvan levende flora en fauna;
Erkennende de intrinsieke waarde van het mariene milieu in het noordoostelijk deel
van de Atlantische Oceaan en de noodzaak de bescherming daarvan te coördineren;
Erkennende dat gezamenlijk optreden op nationaal, regionaal en mondiaal niveau van
wezenlijk belang is ter voorkoming en beëindiging van de verontreiniging van de zee
alsook om te komen tot een duurzaam beheer van het zeegebied, dat wil zeggen een zodanig
beheer van menselijke activiteiten, dat het mariene ecosysteem het rechtmatig gebruik
van de zee kan blijven dragen en kan blijven voorzien in de behoeften van de huidige
en toekomstige generaties;
Indachtig dat het ecologisch evenwicht en het rechtmatig gebruik van de zee worden
bedreigd door verontreiniging;
Gelet op de aanbevelingen van de Conferentie van de Verenigde Naties inzake het leefmilieu,
gehouden te Stockholm in juni 1972;
Gelet ook op de resultaten van de Conferentie van de Verenigde Naties inzake milieu
en ontwikkeling, gehouden te Rio de Janeiro in juni 1992;
Herinnerende aan de desbetreffende bepalingen van het internationaal gewoonterecht,
weergegeven in Deel XII van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, en in bijzonder aan artikel 197 betreffende de mondiale en regionale samenwerking voor de bescherming en het behoud
van het mariene milieu;
Overwegende dat de gemeenschapelijke belangen van de bij een zelfde zeegebied betrokken
Staten hen moeten brengen tot samenwerking op regionaal of subregionaal niveau;
Herinnerend aan de positieve resultaten die zijn behaald in het kader van het Verdrag
ter voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten uit schepen
en luchtvaartuigen, ondertekend te Oslo op 15 februari 1972, zoals gewijzigd bij de
protocollen van 2 maart 1983 en 5 december 1989, en het Verdrag ter voorkoming van
verontreiniging van de zee vanaf het land, ondertekend te Parijs op 4 juni 1974, zoals
gewijzigd bij het protocol van 26 maart 1986;
Ervan overtuigd dat onverwijld verdere internationale maatregelen moeten worden genomen
ten einde de verontreiniging van de zee te voorkomen en te beëindigen, als onderdeel
van een voortschrijdend en samenhangend programma ter bescherming van het mariene
milieu;
Erkennende dat het wenselijk kan zijn met betrekking tot de voorkoming en beëindiging
van de verontreiniging van het mariene milieu, of met betrekking tot de bescherming
van het mariene milieu tegen de nadelige gevolgen van menselijke activiteiten, op
regionaal niveau maatregelen te treffen die strenger zijn dan die welke zijn vervat
in internationale verdragen of overeenkomsten met een mondiale werkingssfeer;
Erkennende dat aangelegenheden betreffende het beheer van de visserij op passende
wijze zijn geregeld in internationale en regionale overeenkomsten waarin deze aangelegenheden
specifiek worden behandeld;
Overwegende dat in de huidige Verdragen van Oslo en Parijs enkele van de vele bronnen
van verontreiniging niet afdoende zijn geregeld, en dat het derhalve gerechtvaardigd
is deze te vervangen door het onderhavige Verdrag, dat betrekking heeft op alle bronnen
van verontreiniging van het mariene milieu en de nadelige gevolgen van menselijke
activiteiten daarvoor, en dat uitgaat van het voorzorgsbeginsel en de regionale samenwerking
versterkt;