Het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname zijn ter uitvoering van artikel
3, lid 2, en met inachtneming van artikel 2, lid 7, van het Raamverdrag van 18 juni
1992 overeengekomen van de per 1 juli 1992 voor besteding beschikbare verdragsmiddelen
als een bijdrage aan de financiering van een door de Republiek Suriname uit te voeren
structureel aanpassings- en ontwikkelingsprogram te bestemmen voor:
- een investeringsprogramma voor rehabilitatie en verbetering van de infrastructuur
|
Nfl. 175 mln.
|
- een sociaal programma om de ongewenste sociale effecten van de aanpassing zo goed
mogelijk op te vangen
|
Nfl. 150 mln.
|
- een programma ter stimulering van de particuliere produktie, waaronder begrepen
betalingsbalanssteun en financiële bijdragen aan een investeringsfonds
|
Nfl. 300 mln.
|
- de wederopbouw en ontwikkeling van het binnenland
|
Nfl. 50 mln.
|
- de versterking van de rechtsstaat en het overheidsapparaat
|
Nfl. 75 mln.
|
- de sectoren onderwijs, volksgezondheid en volkshuisvesting
|
Nfl. 250 mln.
|
TOTAAL
|
Nfl. 1000 mln.
|
Ten behoeve van het programma ter stimulering van de particuliere produktie kunnen
tevens de garantiemiddelen worden gebruikt.
Over de uitvoering van bovenvermelde programma's zal op korte termijn overleg worden
gevoerd.
De overige verdragsmiddelen zullen benut worden voor latere ophoging van de hierboven
genoemde bedragen en voor de financiering van overige in het Raamverdrag en het Ontwikkelingsverdrag
genoemde doelstellingen. Over de concrete inhoud, modaliteiten, duur en omvang van
de te financieren projecten en programma's en de desbetreffende committeringen zal
in gemeenschappelijk overleg worden besloten. Hierbij zal rekening worden gehouden
met enerzijds de conclusies van het eerste en van het tweede Beleidsoverleg (juli
1989, resp. februari 1990) en anderzijds met de aanbevelingen vervat in de rapporten
van Coopers and Lybrand en het Warwick Research Institute en de reakties van de Nationale
Assemblee van Suriname daarop.
De Nederlandse regering is bereid in overleg met het Nederlandse parlement na de besteding
van de middelen uit de Overeenkomst betreffende ontwikkelingssamenwerking van 25 november
1975 de Republiek Suriname aanvullend verdragsmiddelen beschikbaar te stellen. Omvang,
aard en duur zullen met het oog op de noodzakelijke continuïteit tijdig voor de uiteindelijke
committering door beide Staten worden vastgesteld.