Besluit van 30 juni 2014, houdende wijziging van diverse besluiten betreffende dieren
en dierlijke producten in verband met de opheffing van de bedrijfslichamen
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 6 mei 2014, nr. WJZ /
14071864, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport;
Gelet op verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften
inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme
encefalopathieën (PbEG 2001, L 147), richtlijn 2009/157/EG van de Raad van 30 november 2009 betreffende raszuivere fokrunderen (PbEU 2009, L
323), richtlijn 90/427/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van zoötechnische en genealogische
voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in paardachtigen (PbEG 1990,
L 224), richtlijn nr. 89/361/EEG van de Raad van 30 mei 1989 betreffende raszuivere
fokschapen en -geiten (PbEG 1989, L 153), richtlijn nr. 88/661/EEG van de Raad van
19 december 1988 betreffende de zoötechnische normen die gelden voor fokvarkens (PbEG
1988, L 382), beschikking 2006/427/EG van de Commissie van 20 juni 2006 houdende vaststelling
van methoden inzake prestatieonderzoek en van methoden voor de beoordeling van de
genetische waarde van raszuivere fokrunderen (PbEU 2006, L 169), beschikking 90/256/EEG
van de Commissie van 10 mei 1990 houdende vaststelling van methoden inzake prestatieonderzoek
en beoordeling van de genetische waarde van raszuivere fokschapen en -geiten (PbEG
1990, L 145), beschikking 89/507/EEG van de Commissie van 18 juli 1989 tot vaststelling
van methoden inzake prestatieonderzoek en bepaling van de fokwaarde van raszuivere
en hybride fokvarkens (PbEG 1989, L 247), de artikelen 55, 76 en 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en artikel 3.1, tweede lid, onderdeel k, van de Wet dieren;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 18 juni 2014, nr.
W15.14.0132/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 26 juni 2014,
nr. WJZ / 14105128, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport;
Hebben goedgevonden en verstaan: