Hoofdstuk I. Vluchtvoorbereiding
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Artikel 1. Toepassing
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Het is verboden een rondvlucht uit te voeren of te doen uitvoeren tenzij aan de bepalingen
van dit hoofdstuk wordt voldaan.
Artikel 2. Luchtwaardigheid
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Het voor een rondvlucht te gebruiken vliegtuig is bij de luchtwaardigheidskeuring
door de Minister van Verkeer en Waterstaat geaccepteerd voor het uitvoeren van verkeersvluchten.
Artikel 3. Prestaties van het vliegtuig
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Bij elke vlucht moet kunnen worden voldaan aan de eisen, welke met betrekking tot
het gewicht op grond van de daarmede samenhangende prestaties van het voor die vlucht
te gebruiken vliegtuig door de Minister van Verkeer en Waterstaat in verband met de
veiligheid van de vlucht zijn gesteld.
Artikel 4. Bemanning bij IFR-vluchten
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
De bemanning moet ten minste uit een eerste en een tweede bestuurder bestaan
Artikel 5. Belading
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
De gezagvoerder is verplicht zich voor elke vlucht te overtuigen dat de maximaal toegelaten
totaalmassa van het vliegtuig niet wordt overschreden en het zwaartepunt binnen veilige
begrenzingen ligt.
Artikel 5a. Veiligheidstuig
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Ongeacht de luchtwaardigheidseisen met betrekking tot veiligheidstuig, welke voor
de eerste afgifte van het Nederlandse bewijs van luchtwaardigheid op het luchtvaartuig
van toepassing waren, moeten de voorste zitplaatsen zijn uitgerust met driepunts of
vierpunts veiligheidstuig.
Artikel 6. Brandstof en smeerolie
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Voor elke vlucht moeten, rekening houdende met meteorologische omstandigheden, de
te verwachten vertragingen tijdens de vlucht, alsmede met het uitvallen van een voorstuwingsinrichting
zodanige hoeveelheden brandstof en smeerolie aan boord van het vliegtuig aanwezig
zijn, dat de vlucht kan worden volbracht.
Artikel 7. Instrumenten bij IFR-vluchten
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
2 De in het vorige lid genoemde instrumenten moeten voor het gebruik door elk van de
bestuurders van het vliegtuig zodanig zijn opgesteld, dat zij de instrumenten van
hun zitplaats af gemakkelijk en met een zo klein mogelijke afwijking van de positie,
houding en gezichtslijn, welke zij gewoonlijk innemen, wanneer zij vooruitkijken in
de richting van de vliegbaan, kunnen zien.
Artikel 8. Radio-installaties bij VFR-en IFR-vluchten
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
1 Zowel aan boord van het vliegtuig, dat een VFR-vlucht uitvoert, waarbij de navigatie
niet aan de hand van herkenbare punten op de grond wordt of kan worden uitgevoerd,
als aan boord van het vliegtuig, dat een IFR-vlucht uitvoert, moet ten minste een
zodanige radio-installatie aanwezig zijn dat:
-
a. bij de start en de landing radioberichten kunnen worden gewisseld met plaatselijke
verkeersleidingsdiensten;
-
b. tijdens de vlucht te allen tijde radioberichten kunnen worden gewisseld met ten minste
één luchtvaartstation en andere luchtvaartstations en op zodanige frequenties als
door de betreffende autoriteiten kunnen worden voorgeschreven;
-
c. tijdens de vlucht te allen tijde meteorologische inlichtingen kunnen worden ontvangen;
-
d. radioberichten kunnen worden gewisseld op de internationale noodfrequentie 121,5 MHz;
-
e. signalen kunnen worden ontvangen en, indien nodig kunnen worden gezonden naar radionavigatiestations,
ten einde het navigeren volgens navigatieplan en de aanwijzingen van de verkeersleidingdienst
mogelijk te maken.
-
2 De radio-installatie, bedoeld in dit artikel, moet, voor zover het een IFR-vlucht
betreft, met ingang van 1 januari 2001 ten minste voldoen aan de normen in Boek 1
van Bijlage 10 (Aeronautical Telecommunications) van het Verdrag inzake de internationale
burgerluchtvaart.
Artikel 9. Installaties voor navigatie
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
1 Aan boord van het luchtvaartuig, dat een vlucht of deel van een vlucht uitvoert, waaraan
verkeersleiding wordt verstrekt (gecontroleerde vlucht), met uitzondering van een
VFR-vlucht in plaatselijke verkeersgebieden, moeten ten minste aanwezig zijn:
-
a. indien op of lager dan vliegniveau 100 wordt gevlogen: één installatie voor het ontvangen
van VHF-signalen alzijdig gerichte radiobakens (V.O.R.'s) en één installatie voor
het ontvangen van signalen van ongerichte radiobakens (N.D.B.'s);
-
b. indien boven vliegniveau 100 wordt gevlogen: één installatie voor het bepalen van
afstand (DME) alsmede op routes waar V.O.R. het belangrijkste navigatiemiddel is,
twee installaties voor het ontvangen van VHF-signalen van alzijdig gerichte radiobakens
(V.O.R.'s) en één installatie voor het ontvangen van signalen van ongerichte radiobakens
(N.D.B.'s) en op routes waar N.D.B. het belangrijkste navigatiehulpmiddel is, één
installatie voor het ontvangen van VHF-signalen van alzijdig gerichte radiobakens
(V.O.R.'s) en twee installaties voor het ontvangen van signalen van ongerichte radiobakens
(N.D.B.'s).
-
2 De in het vorige lid bedoelde installaties moeten ten minste voldoen aan de normen
gesteld in boek 1 van Bijlage 10 (Aeronautical Telecommunications) van het verdrag
inzake de internationale burgerluchtvaart.
Voorts kan, ingeval een tweevoudige installatie vereist is, hieraan worden voldaan
door één enkelvoudige installatie en één andere niet in het vorige lid vermelde installatie,
doch hiervoor is met uitzondering van een ‘inertial navigation system’ (I.N.S.) en
van een met I.N.S. gevoed ‘area navigation system’ (R.N.A.V.), toestemming van de
Minister van Verkeer en Waterstaat vereist.
-
3 De installaties dienen zodanig te zijn uitgevoerd, dat het onklaar raken van één van
de in het eerste lid vereiste installaties niet tot gevolg heeft, dat een andere ingevolge
dat lid vereiste installatie onklaar raakt.
Artikel 10. Identificatieapparatuur ten behoeve van de verkeersleiding
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
1 Aan boord van het vliegtuig, waarmede wordt gevlogen tijdens gecontroleerde vluchten,
met uitzondering van VFR-vluchten in plaatselijke verkeersgebieden, moet een goed
functionerend radar beantwoordings zender-systeem (Secondary Surveillance Radar (SSR)
Transponder System) met 4096 code mogelijkheden in mode A en met automatische hoogterapportering
in mode C aanwezig zijn.
-
3 Indien vóór het voorgenomen vertrek de in de vorige leden bedoelde radaridentificatiezender
door een storing niet voor het gebruik gereed is, mag de vlucht worden uitgevoerd,
mits toestemming van de betrokken verkeersleidingsdiensten is verkregen en wordt voldaan
aan de daarbij gegeven aanwijzingen en gestelde voorwaarden.
Artikel 11. Bestrijding van ijsafzetting
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Bij een vlucht, uit te voeren in weersomstandigheden, waarbij ijsafzetting zal optreden,
dan wel kan worden verwacht, moet het vliegtuig voor de bestrijding van ijsafzetting
zijn uitgerust.
Artikel 12. Vluchten bij nacht
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Het vliegtuig moet tijdens een vlucht bij nacht zowel zijn voorzien van de in artikel 7 genoemde instrumenten als van:
-
a. verlichting voor alle, door de bemanning te gebruiken instrumenten en installaties,
welke nodig zijn om het vliegtuig op veilige wijze te kunnen bedienen;
-
b. een installatie, welke de bestuurder in staat stelt de lichten te voeren, als bedoeld
in artikel 31, eerste lid, van het Luchtverkeersreglement;
-
c. een elektrische zaklantaarn voor ieder dienstdoend lid van het boordpersoneel.
Artikel 13. Handbrandblusapparaten
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Tijdens de vlucht moeten aan boord van het vliegtuig handbrandblusapparaten aanwezig
zijn van een door de Minister van Verkeer en Waterstaat toegelaten type, met dien
verstande, dat deze ten minste moeten zijn aangebracht in de stuurhut, alsmede in
elke personeelsafdeling, welke is afgescheiden van de stuurhut en welke niet gemakkelijk
toegankelijk is voor één van de bestuurders.
Artikel 14. Opschriften en toegang tot ruimten van het boordpersoneel
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
2 In het vliegtuig, waarin de stuurhut is gescheiden van de passagiersafdeling, moeten
opschriften zijn aangebracht, waaruit duidelijk blijkt, welke ruimten slechts voor
leden van het boordpersoneel toegankelijk zijn. Deze opschriften moeten in elk geval
worden geplaatst bij of op die ruimten, waar daadwerkelijk invloed kan worden uitgeoefend
op de besturing van het vliegtuig.
Artikel 15. Merktekens openhakplaatsen
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Indien op de romp van het vliegtuig de plaatsen, welke geschikt zijn om in noodgevallen
door reddingsploegen te worden opengehakt, worden aangegeven, moet dit geschieden
overeenkomstig de hier volgende tekening. De kleur van de merktekens moet rood of
geel zijn. Indien dit nodig is om voldoende contrast met de ondergrond op te leveren,
moeten zij met wit zijn omlijnd. Indien de onderlinge afstand van de hoekmerktekens
meer dan 200 cm bedraagt, moeten hiertussen merktekens van 9 × 3 cm, als aangegeven
in de tekening, zodanig worden aangebracht, dat de afstand tussen twee opeenvolgende
merktekens niet meer dan 200 cm bedraagt.
Hoofdstuk II. Vluchtuitvoering
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Artikel 16. Toepassing
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Het is verboden een rondvlucht uit te voeren of te doen uitvoeren, tenzij aan de bepalingen
van dit hoofdstuk wordt voldaan.
Artikel 17. Bemanning
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
De ondernemer is verplicht er voor te zorgen, dat de leden van de bemanning op de
hoogte zijn van de met de uitvoering van hun taak verband houdende bepalingen en procedures,
welke betrekking hebben op de gebieden, waarover gevlogen zal worden, op de terreinen,
waar gestart en geland zal worden en op de navigatiehulpmiddelen voor deze gebieden
en terreinen.
Artikel 18. Taak en verantwoordelijkheid personeel
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
De ondernemer is verplicht er voor te zorgen, dat de leden van zijn personeel, die
werkzaamheden verrichten ten behoeve van de vluchtuitvoering:
Artikel 19. Stuurhut-controlesysteem
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
1 De ondernemer is verplicht een controlesysteem in te stellen, dat vóór de start, tijdens
de vlucht, bij de landing en in noodgevallen gebruikt moet worden, ten einde te waarborgen
dat de aanwijzingen van het Vlieghandboek worden nagekomen.
-
2 De gezagvoerder is verplicht er voor te zorgen, dat het controlesysteem, als bedoeld
in het vorige lid, wordt toegepast.
Artikel 20. Werk- en rusttijden
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
-
1 De ondernemer is verplicht regelen vast te stellen ten aanzien van de werken rusttijden
van de leden van de bemanning. Deze regeling moet zodanig zijn, dat de veiligheid
van de vlucht niet in gevaar wordt gebracht door vermoeidheid, optredende, hetzij
tijdens een vlucht, hetzij tijdens een serie vluchten, hetzij tijdens een bepaalde
periode. Deze regeling moet door de Minister van Verkeer en Waterstaat zijn goedgekeurd.
Artikel 21. Noodtoestand
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
De ondernemer is verplicht er voor te zorgen, dat de passagiers worden ingelicht omtrent
de plaats en het gebruik van de veiligheidstuigen of gordels en de nooduitgangen.
Artikel 22. Intrekking
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
De beschikking van de directeur-generaal van 5 september 1975, nr. LI/L 25936, zoals
deze laatstelijk is gewijzigd met beschikking LI/L22904, dd. 26 juli 1978, wordt ingetrokken.
Artikel 23. Inwerkingtreding
[Regeling vervallen per 19-07-2008]
Deze regeling treedt in werking op de tweede dag na de datum van verschijning van
de Nederlandse Staatscourant, waarin zij wordt geplaatst.