AMBASSADE DER
NEDERLANDEN
Canberra, 14 oktober 1955
Excellentie,
Ik heb de eer te verwijzen naar de nota's van het Ministerie van Buitenlandse Zaken
de dato 3 februari 1950 en 5 januari 1955 inzake de regeling van intercustodiale geschillen
tussen Australië en Nederland.
In dit verband moet ik Uwer Excellentie mededelen, dat, voor zover aan mijn Regering
bekend is, de enige intercustodiale geschillen tussen onze landen ten aanzien van
Duits vijandelijk vermogen betrekking hebben op de in Australië uitgegeven effecten,
voorkomend in de bij de nota van het Ministerie van 3 februari 1950 ingesloten lijst,
welke effecten door Nederland zijn geconfisqueerd.
Onder verwijzing naar het bovenstaande deel ik U in opdracht mede, dat de Nederlandse
Regering bereid is, de betreffende effecten of de opbrengst daarvan vrij te geven
ten gunste van de Australische Regering, in overeenstemming met de resolutie van de
Vergadering van 12 maart 1948 der Intergeallieerde Organisatie voor Herstelbetalingen.
Deze vrijgave zal geschieden door overdracht der betreffende activa aan de Australische
Ambassade te 's-Gravenhage.
Bovendien heb ik opdracht ontvangen voor te stellen, dat deze brief en Uwer Excellentie's
bevestigend antwoord zullen worden geacht een overeenkomst tussen onze beide Regeringen
inzake de definitieve regeling van Nederlands-Australische intercustodiale geschillen
te vormen en te doen blijken, en dat de overeenkomst in werking zal treden op de datum
waarop de Australische Regering een nota ontvangt, waarin vanwege de Nederlandse Regering
wordt verklaard, dat de in Nederland vereiste grondwettelijke goedkeuring is verkregen.
Ik heb de eer te zijn,
Excellentie,
Uw dienstwillige dienaar,
(w.g.) A. M. L. WINKELMAN
Ambassadeur van het Koninkrijk
der Nederlanden
Aan:
Zijne Excellentie Sir Philip McBride,
Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,
Canberra A.C.T.