BRITSE AMBASSADE
BONN
11 juni 1956.
Excellentie,
Ik heb de eer te verwijzen naar het Verdrag inzake de rechten en verplichtingen van
buitenlandse krijgsmachten en de leden daarvan in de Bondsrepubliek Duitsland, ondertekend
te Bonn op 26 mei 1952, zoals gewijzigd bij Bijlage II bij het Protocol inzake de
beëindiging van het bezettingsregime in de Bondsrepubliek Duitsland, ondertekend te
Parijs op 23 oktober 1954. De tekst van het Verdrag inzake de krijgsmachten en die
van het daarmee verband houdende Financieel Verdrag zijn als bijlage bij deze brief
gevoegd (Bijlage A). Lid 4 (b) van artikel 1 van het Verdrag inzake de krijgsmachten bepaalt dat een staat van herkomst,
in overleg met de Drie Mogendheden, tegenover de Bondsrepubliek de rechten en de verplichtingen
van het Verdrag op zich kan nemen, en dat de rechten en de verplichtingen welke de
staat van herkomst niet op zich heeft genomen, een aangelegenheid van de Drie Mogendheden
blijven. Artikel 1 van het Financieel Verdrag laat een dergelijke splitsing van de
verantwoordelijkheid voor de uit dat Verdrag voortvloeiende rechten en verplichtingen
eveneens toe.
In opdracht van Harer Majesteits Minister van Buitenlandse Zaken heb ik de eer voor
te stellen, dat de splitsing van de verantwoordelijkheid tussen de Regering van het
Verenigd Koninkrijk van Groot-Britannië en Noord-Ierland en de Regering van het Koninkrijk
der Nederlanden voor de betreffende rechten en verplichtingen zal geschieden in overeenstemming
met de hierbij gevoegde bijlage (Bijlage B), waarin al die artikelen van het Verdrag
inzake de krijgsmachten en het daarmee verband houdende Financieel Verdrag zijn vermeld
waarin sprake is hetzij van „de betrokken Mogendheid”, hetzij van „de autoriteiten
van de krijgsmachten”. Het standpunt van de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland
ten aanzien van deze regeling werd medegedeeld in een nota d.d. 29 oktober 1955.
Indien deze voorstellen voor de Nederlandse Regering aanvaardbaar zijn, heb ik de
eer voor te stellen, dat deze brief met zijn Bijlagen en Uwer Excellenties antwoord
daarop ten aanzien van deze aangelegenheid een overeenkomst zullen vormen tussen onze
beide Regeringen, welke gedurende een tijdvak van ten hoogste een jaar, met ingang
van de datum van Uw bovengenoemd antwoord af, van kracht zal zijn.
Ik heb de eer te zijn,
met de meeste hoogachting,
Uwer Excellenties dienstwillige
(w.g.) F. R. HOYER MILLAR
Zijner Excellentie de Heer A. Lamping,
Ambassadeur der Nederlanden,
Bonn,
Koblenzerstrasse 96.