Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering
van de Republiek Oeganda inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden
[Wordt voorlopig toegepast per 21-05-1969]
De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Republiek Oeganda,
Partijen zijnde bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, dat op
7 december 1944 te Chicago voor ondertekening is opengesteld, en
Geleid door de wens een Overeenkomst te sluiten tot aanvulling van het genoemde Verdrag
met het doel luchtdiensten in te stellen tussen en via hun onderscheiden grondgebieden,
Zijn als volgt overeengekomen:
Artikel 1
[Wordt voorlopig toegepast per 21-05-1969]
Tenzij uit de inhoud van deze Overeenkomst anders blijkt, hebben de volgende termen
de daaraan hierbij toegekende betekenis:
-
a) „het Verdrag”: het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, dat op 7 december
1944 te Chicago voor ondertekening is opengesteld, met inbegrip van alle overeenkomstig
artikel 90 van dat Verdrag aangenomen bijlagen en alle overeenkomstig de artikelen
90 en 94 van dat Verdrag aangenomen wijzigingen van de bijlagen of het Verdrag, voor
zover deze bijlagen en wijzigingen door beide Overeenkomstsluitende Partijen zijn
aangenomen;
-
b) „luchtvaartautoriteiten”: wat Oeganda betreft, de Oostafrikaanse Gemeenschap op grond
van artikel 43 van het Verdrag voor Oostafrikaanse samenwerking, 1967, en alle personen
of instellingen, die door deze Gemeenschap zijn gemachtigd haar functies te vervullen
of die door Oeganda zijn gemachtigd functies te vervullen, die thans door deze Gemeenschap
worden uitgeoefend; en wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, de Directeur-Generaal
van de Rijksluchtvaartdienst of alle personen of instellingen, gemachtigd tot het
vervullen van zijn functies;
-
c) „aangewezen luchtvaartmaatschappij”: een luchtvaartmaatschappij aangewezen en gemachtigd
overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van deze Overeenkomst;
-
d) „grondgebied” in verband met een staat: het land en de daaraan grenzende territoriale
wateren, die onder de soevereiniteit, de bescherming of het trustschap van die staat
staan;
-
e) „Koninkrijk der Nederlanden”: het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden in
Europa;
-
f) „luchtdienst”, „internationale luchtdienst”, „luchtvaartmaatschappij” en „landingen
anders dan voor verkeersdoeleinden”: dezelfde betekenis als daaraan in artikel 96
van het Verdrag wordt toegekend;
-
g) „Oost-Afrika”: Oeganda, Kenia en Tanzania;
-
h) „tarief”: de te heffen passagiers- en vrachttarieven en de voorwaarden, waarvan deze
passagiers- en vrachttarieven afhankelijk zijn.
Artikel 2
[Wordt voorlopig toegepast per 21-05-1969]
-
1 Elke Overeenkomstsluitende Partij verleent aan de andere Overeenkomstsluitende Partij
de in deze Overeenkomst omschreven rechten voor het instellen van geregelde internationale
luchtdiensten op de routes, omschreven in het desbetreffende deel van de Tabel, die
een bijlage bij deze Overeenkomst vormt. Zulke diensten en routes worden hierna onderscheidenlijk
„de overeengekomen diensten” en „de omschreven routes” genoemd. De door elk der Overeenkomstsluitende
Partijen aangewezen luchtvaartmaatschappijen hebben, bij de exploitatie van een overeengekomen
dienst op een omschreven route, de volgende rechten:
-
a) om zonder landen over het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij te
vliegen;
-
b) om op dat grondgebied te landen voor andere dan verkeersdoeleinden;
-
c) om op het bedoelde grondgebied te landen op de punten, voor die route aangegeven in
de Tabel, behorende bij deze Overeenkomst, voor het opnemen en afzetten van passagiers,
post en vracht in internationaal verkeer.
-
2 Geen der in lid 1 van dit artikel vervatte bepalingen wordt geacht de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
van een der Overeenkomstsluitende Partijen het recht te geven tot het opnemen op het
grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij van passagiers, vracht of post
tegen vergoeding of beloning en bestemd voor een ander punt op het grondgebied van
die andere Overeenkomstsluitende Partij.
-
3 De bepalingen van de Overeenkomst inzake de doortocht van internationale luchtdiensten,
totstandgekomen te Chicago op 7 december 1944, worden toegepast alsof genoemde Overeenkomst
door Oeganda is aanvaard.
Artikel 3
[Wordt voorlopig toegepast per 21-05-1969]
-
2 Na ontvangst van een dergelijke aanwijzing verleent de andere Overeenkomstsluitende
Partij, met inachtneming van het bepaalde in de leden 3 en 4 van dit artikel, onverwijld
de vereiste exploitatievergunning aan de aangewezen luchtvaartmaatschappij of luchtvaartmaatschappijen.
-
3 De luchtvaartautoriteiten van de ene Overeenkomstsluitende Partij kunnen eisen, dat
een door de andere Overeenkomstsluitende Partij aangewezen luchtvaartmaatschappij
hun aantoont dat zij in staat is te voldoen aan de voorwaarden die worden gesteld
bij de wetten en voorschriften welke door deze autoriteiten gewoonlijk op redelijke
wijze ten aanzien van de exploitatie van internationale luchtdiensten en overeenkomstig
de bepalingen van het Verdrag worden toegepast.
-
4 De luchtvaartautoriteiten van elke Overeenkomstsluitende Partij hebben het recht de
exploitatievergunningen, bedoeld in lid 2 van dit artikel te weigeren of zodanige
voorwaarden te verbinden aan de uitoefening van de in artikel 2 van deze Overeenkomst
bedoelde rechten door een aangewezen luchtvaartmaatschappij als door hen noodzakelijk
worden geacht, in elk geval waar niet ten genoege van de genoemde (luchtvaartautoriteiten)
Overeenkomstsluitende Partij is aangetoond dat een aanmerkelijk deel van de eigendom
van en het daadwerkelijk toezicht op die luchtvaartmaatschappij berusten bij die andere
Overeenkomstsluitende Partij of haar onderdanen.
-
5 Wanneer een luchtvaartmaatschappij is aangewezen en haar een vergunning is verleend,
kan zij op ieder ogenblik een aanvang maken met de exploitatie van de overeengekomen
diensten, mits ten aanzien van die diensten een tarief, vastgesteld overeenkomstig
de bepalingen van artikel 9 van deze Overeenkomst, van kracht is.
Artikel 4
[Wordt voorlopig toegepast per 21-05-1969]
-
1 De luchtvaartautoriteiten van elke Overeenkomstsluitende Partij hebben het recht een
exploitatievergunning te herroepen of de uitoefening van de in artikel 2 van deze
Overeenkomst omschreven rechten door een door de andere Overeenkomstsluitende Partij
aangewezen luchtvaartmaatschappij op te schorten, of ten aanzien van de uitoefening
van die rechten de voorwaarden te stellen die zij noodzakelijk acht:
-
a) in elk geval waarin niet tot haar genoegen is aangetoond dat een aanmerkelijk deel
van de eigendom van en het daadwerkelijk toezicht op die luchtvaartmaatschappij berusten
bij de Overeenkomstsluitende Partij, die de luchtvaartmaatschappij aanwijst of bij
haar onderdanen; of
-
b) ingeval de luchtvaartmaatschappij in gebreke blijft de wetten en voorschriften van
de Overeenkomstsluitende Partij welke die rechten verleent, na te komen; of
-
c) ingeval de htvaartmaatschappij anderszins in gebreke blijft de exploitatie te voeren
in overeenstemming met de in deze Overeenkomst gestelde voorwaarden
-
2 Dit recht wordt slechts uitgeoefend na overleg met de andere Overeenkomstsluitende
Partij, tenzij onmiddellijke herroeping, opschorting of het stellen van de in lid
1 van dit artikel genoemde voorwaarden noodzakelijk is om hernieuwde inbreuken op
de wetten of voorschriften te voorkomen.
-
3 Erkennende dat de structuur van de Oostafrikaanse Luchtvaart Maatschappij zodanig
is, dat een aanmerkelijk deel van de eigendom van en het daadwerkelijk toezicht op
die Maatschappij niet alleen berust bij de Regering van Oeganda of haar onderdanen,
stemt de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden er mede in, dat mits tot haar
genoegen is aangetoond, dat een aanmerkelijk deel van de eigendom van en het toezicht
op de Oostafrikaanse Luchtvaart Maatschappij berusten en blijven berusten bij de Regeringen
van de landen, die Oost-Afrika vormen, geen bezwaren zullen worden aangevoerd:
-
a) ontleend aan artikel 3, leden 3 en 4, van deze Overeenkomst, tegen de aanwijzing van
de Oostafrikaanse Luchtvaart Maatschappij voor het exploiteren van de route, omschreven
in de Routetabel, gehecht aan deze Overeenkomst, of wegens artikel 4, lid 1, van deze
Overeenkomst tegen de uitoefening door de Oostafrikaanse Luchtvaart Maatschappij van
de rechten, opgesomd in artikel 2, lid 1, eze Overeenkomst, en
-
b) ontleend aan lid 5 van artikel 1 van de Overeenkomst inzake de doortocht van internationale
luchtdiensten, voor zover dat lid etrekking heeft op het wezenlijk eigendomsrecht
en het daadwerkelijk toezicht, met betrekking tot de aanvraag door de Oostafrikaanse
Luchtvaart Maatschappij voor een certificaat of voor een vergunning of tot de uitoefening
van de rechten bedoeld in artikel 2, lid 3, van deze Overeenkomst door de Oostafrikaanse
Luchtvaart Maatschappij.
Artikel 5
[Wordt voorlopig toegepast per 21-05-1969]
-
1 Luchtvaartuigen die door de door een Overeenkomstsluitende Partij aangewezen luchtvaartmaatschappijen
op internationale diensten worden gebruikt, alsook hun normale uitrustingsstukken,
voorraden motorbrandstof en smeermiddelen, proviand (met inbegrip van etenswaren,
dranken en tabaksartikelen) die zich aan boord bevinden van die luchtvaartuigen, zijn
bij binnenkomst op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij vrijgesteld
van alle douanerechten, inspectiekosten en andere soortgelijke lasten, onder voorwaarde
dat die uitrustingsstukken en voorraden aan boord van de luchtvaartuigen blijven totdat
zij weer worden uitgevoerd of worden gebruikt op dat deel van de vlucht dat boven
dat grondgebied wordt afgelegd.
-
2 Vrij van dezelfde rechten, kosten en lasten zijn ook met uitzondering van de lasten
ter vergoeding voor geleverde diensten:
-
a) proviand, aan boord genomen op het grondgebied van een Overeenkomstsluitende Partij,
binnen grenzen vastgesteld door de autoriteiten van genoemde Overeenkomstsluitende
Partij, bestemd voor gebruik aan boord van luchtvaartuigen op uitreis, vliegend op
een internationale dienst van de andere Overeenkomstsluitende Partij;
-
b) reservedelen ingevoerd op het grondgebied van een der Overeenkomstsluitende Partijen
voor onderhoud of herstel van luchtvaartuigen gebruikt op internationale diensten
door de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van de andere Overeenkomstsluitende Partij;
-
c) motorbrandstof en smeermiddelen bestemd voor gebruik in luchtvaartuigen op uitreis,
vliegend op internationale diensten geëxploiteerd door de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
van de andere Overeenkomstsluitende Partij, zelfs indien deze voorraden gebruikt worden
op dat deel van de vlucht dat wordt afgelegd boven het grondgebied van de Overeenkomstsluitende
Partij waar zij aan boord zijn genomen.
De sub a, b en c bedoelde goederen kunnen op verzoek onder douanetoezicht of -controle worden gehouden.
Artikel 6
[Wordt voorlopig toegepast per 21-05-1969]
De normale boorduitrustingsstukken, alsmede het materiaal en de voorraden die zich
aan boord van de luchtvaartuigen van een der Overeenkomstsluitende Partijen bevinden
kunnen op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij slechts worden
uitgeladen met toestemming van de douaneautoriteiten op dat grondgebied. In dergelijke
gevallen kunnen zij onder toezicht van genoemde autoriteiten worden gesteld totdat
zij weer worden uitgevoerd of overeenkomstig de douanevoorschriften een andere bestemming
hebben gekregen.
Artikel 7
[Wordt voorlopig toegepast per 21-05-1969]
-
2 Bij het exploiteren van de overeengekomen diensten houden de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
van elk der Overeenkomstsluitende Partijen rekening met de belangen van de aangewezen
luchtvaartmaatschappijen van de andere Overeenkomstsluitende Partij, zodat de diensten
die de laatstgenoemde maatschappijen op dezelfde routes of delen daarvan onderhouden
hierdoor niet op onredelijke wijze worden getroffen.
-
3 De overeengekomen diensten die worden onderhouden door de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
dienen nauwkeurig te worden afgestemd op de vervoersbehoeften op de omschreven routes
en hebben als eerste doel de verschaffing, met inachtneming van een redelijke beladingsgraad,
van capaciteit die voldoet aan de huidige en redelijkerwijs te verwachten behoeften
aan vervoer van passagiers, vracht en post afkomstig van of bestemd voor de Overeenkomstsluitende
Partij die de luchtvaartmaatschappij had aangewezen.
-
4 Er wordt capaciteit voor het vervoer van passagiers, vracht en post, opgenomen zowel
als afgezet op punten op de omschreven routes op het grondgebied van andere Staten
dan die welke de luchtvaartmaatschappij aanwijst, verschaft overeenkomstig de algemene
beginselen dat de capaciteit dient te zijn afgestemd op:
-
a) de vervoersbehoeften naar en van het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partij
die de luchtvaartmaatschappij heeft aangewezen;
-
b) de vervoersbehoeften van het gebied via hetwelk de overeengekomen dienst gaat, nadat
rekening is gehouden met andere vervoersdiensten die zijn ingesteld door luchtvaartmaatschappijen
van de Staten die te zamen dit gebied vormen; en
-
c) de eisen welke de exploitatie van lange-afstandsdiensten stelt.
Artikel 8
[Wordt voorlopig toegepast per 21-05-1969]
Bij de exploitatie van elke overeengekomen dienst op iedere omschreven route kan een
aangewezen luchtvaartmaatschappij van een der Overeenkomstsluitende Partijen slechts
een luchtvaartuig op een punt in het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende
Partij door een ander vervangen indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
-
a) dat dit met het oog op een economische exploitatie verantwoord is;
-
b) dat het luchtvaartuig gebruikt op het gedeelte van de route dat verder gelegen is
van het beginpunt in het grondgebied van de eerstgenoemde Overeenkomstsluitende Partij
in capaciteit niet groter is dan dat gebruikt op het dichterbij gelegen gedeelte;
-
c) dat het luchtvaartuig gebruikt op het verder gelegen gedeelte slechts geëxploiteerd
wordt in aansluiting op en als voortzetting van de dienst verricht door het luchtvaartuig
gebruikt op het dichterbij gelegen gedeelte en dat zulks in de dienstregeling tot
uiting komt; dat het eerstbedoelde luchtvaartuig op het punt waar de verandering van
luchtvaartuig plaatsvindt aankomt met het doel vracht, post of passagiers te vervoeren
overgebracht uit of over te brengen in het luchtvaartuig gebruikt op het dichterbij
gelegen deel en dat de capaciteit ervan primair in verband met dit doel wordt bepaald;
-
d) dat er toereikend doorgaand verkeer is;
-
e) dat de luchtvaartmaatschappij niet tegenover het publiek voorwendt, door middel van
advertenties of anderszins, dat zij een luchtvaartdienst onderhoudt beginnend op het
punt waar de verandering van luchtvaartuig plaatsvindt;
-
f) dat de bepalingen van artikel 7 van deze Overeenkomst van toepassing zijn op alle
regelingen getroffen met het oog op de verandering van luchtvaartuig;
-
g) dat in verband met iedere vlucht van een luchtvaartuig naar rondgebied waar de verandering
plaatsvindt, slechts één vlucht uit dat grondgebied gemaakt kan worden.
Artikel 9
[Wordt voorlopig toegepast per 21-05-1969]
-
1 De tarieven te heffen door de luchtvaartmaatschappijen van de ene Overeenkomstsluitende
Partij voor vervoer naar of uit het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende
Partij worden vastgesteld op redelijk niveau, waarbij behoorlijk rekening wordt gehouden
met alle in aanmerking komende factoren, daaronder begrepen de exploitatiekosten,
een redelijke winst, en de tarieven van andere luchtvaartmaatschappijen.
-
2 De in lid 1 van dit artikel vermelde tarieven, evenals de van toepassing zijnde tarieven
van de agentenprovisie worden, indien mogelijk, in onderlinge overeenstemming vastgesteld
door de betrokken aangewezen luchtvaartmaatschappijen van de beide Overeenkomstsluitende
Partijen, in overleg met andere luchtvaartmaatschappijen die de gehele route of een
gedeelte daarvan exploiteren, en die overeenstemming dient, zo mogelijk, te worden
bereikt door middel van de procedure van de Internationale Luchtvervoersvereniging
(„International Air Transport Association”) ter vaststelling van de tarieven.
-
3 De aldus overeengekomen tarieven worden aan de luchtvaartautoriteiten van de beide
Overeenkomstsluitende Partijen ter goedkeuring voorgelegd tenminste dertig (30) dagen
voor de voorgestelde datum van invoering; in bijzondere gevallen kan dit tijdvak worden
verkort, behoudens toestemming van de genoemde autoriteiten.
-
4 Indien de aangewezen luchtvaartmaatschappijen niet tot overeenstemming kunnen komen
omtrent een of meer van deze tarieven, of indien om een andere reden een tarief niet
kan worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van lid 2 van dit artikel, of
indien gedurende de eerste vijftien (15) dagen van de periode van dertig (30) dagen
genoemd in lid 3 van dit artikel de ene Overeenkomstsluitende Partij de andere kennisgeving
doet van haar ontevredenheid over een tarief vastgesteld overeenkomstig de bepalingen
van lid 2 van dit artikel, trachten de luchtvaartautoriteiten van de Overeenkomstsluitende
Partijen in onderling overleg het tarief vast te stellen.
-
5 Indien de luchtvaartautoriteiten niet tot overeenstemming kunnen komen omtrent de
goedkeuring van een hun volgens lid 3 van dit artikel voorgelegd tarief of omtrent
de vaststelling van een tarief volgens lid 4, wordt het geschil opgelost overeenkomstig
de bepalingen van artikel 13 van deze Overeenkomst.
Artikel 10
[Wordt voorlopig toegepast per 21-05-1969]
De luchtvaartautoriteiten van elk der Overeenkomstsluitende Partijen verschaffen aan
de luchtvaartautoriteiten van de andere Overeenkomstsluitende Partij op een daartoe
strekkend verzoek periodieke of andere statistische gegevens welke redelijkerwijs
kunnen worden verlangd om te kunnen beoordelen of eventueel veranderingen dienen te
worden aangebracht in de capaciteit welke door de eerstgenoemde Overeenkomstsluitende
Partij aangewezen luchtvaartmaatschappijen voor het onderhouden van de overeengekomen
diensten ter beschikking wordt gesteld. Deze gegevens dienen tevens alle inlichtingen
te bevatten die vereist zijn voor het bepalen van de hoeveelheid passagiers, post
en vracht vervoerd door die luchtvaartmaatschappijen op de overeengekomen diensten.
Artikel 11
[Wordt voorlopig toegepast per 21-05-1969]
-
1 Elk der Overeenkomstsluitende Partijen verleent de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
van de andere Overeenkomstsluitende Partij het recht tot het vrijelijk overmaken volgens
de officiële wisselkoers van het verschil tussen ontvangsten en uitgaven geboekt door
deze luchtvaartmaatschappijen in haar gebied in verband met het vervoer van passagiers,
post en vracht.
Artikel 12
[Wordt voorlopig toegepast per 21-05-1969]
-
1 In een geest van nauwe samenwerking raadplegen de luchtvaartautoriteiten van beide
Overeenkomstsluitende Partijen elkaar van tijd tot tijd ten einde de uitvoering en
bevredigende naleving van de bepalingen van deze Overeenkomst en de daaraan gehechte
Tabellen te verzekeren. Zij zullen eveneens, indien noodzakelijk, overleg plegen omtrent
wijziging daarvan.
-
2 Elk der Overeenkomstsluitende Partijen kan verzoeken doen tot het plegen van mondeling
dan wel schriftelijk overleg. Dit overleg moet een aanvang nemen binnen een periode
van zestig (60) dagen, te rekenen van de datum van het verzoek, tenzij beide Overeenkomstsluitende
Partijen instemmen met een verlenging van deze periode.
Artikel 13
[Wordt voorlopig toegepast per 21-05-1969]
-
2 Indien de Overeenkomstsluitende Partijen er niet in slagen door middel van overleg
een regeling te treffen, kunnen zij overeenkomen het geschil ter beslissing voor te
leggen aan een bepaalde persoon of instantie; indien zij dit niet overeenkomen, wordt
het geschil op verzoek van een der Partijen ter beslissing voorgelegd aan een scheidsgerecht
van drie scheidsrechters, van wie er een door elk der Overeenkomstsluitende Partijen
wordt aangewezen en de derde door de twee aldus aangewezen scheidsrechters wordt benoemd.
Elk der Overeenkomstsluitende Partijen benoemt binnen zestig (60) dagen na het tijdstip
waarop zij van de andere Overeenkomstsluitende Partij, langs diplomatieke weg een
kennisgeving heeft ontvangen, waarin om voorlegging van het geschil aan een dergelijk
scheidsgerecht wordt verzocht, een scheidsrechter, en de derde scheidsrechter wordt
binnen het daaraan aansluitende tijdvak van eveneens zestig (60) dagen benoemd. Indien
een der Overeenkomstsluitende Partijen nalaat binnen het aangegeven tijdvak een scheidsrechter
aan te wijzen, of indien de derde scheidsrechter niet binnen het aangegeven tijdvak
wordt benoemd, kan door elk der Overeenkomstsluitende Partijen een verzoek worden
gericht tot de President van de Raad van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie
om een scheidsrechter of eventueel scheidsrechters te benoemen. In dat geval dient
de derde scheidsrechter een onderdaan te zijn van een derde staat en dient hij op
te treden als President van het Scheidsgerecht.
Artikel 14
[Wordt voorlopig toegepast per 21-05-1969]
Indien een der Overeenkomstsluitende Partijen het wenselijk acht bepalingen van deze
Overeenkomst of van de daaraan gehechte Tabellen te wijzigen, wordt zulk een wijziging,
indien de Overeenkomstsluitende Partijen daaromtrent, zo nodig na overleg op de voet
van artikel 12 van deze Overeenkomst, overeenstemming bereiken, van kracht na haar
bevestiging door een diplomatieke notawisseling.
Artikel 15
[Wordt voorlopig toegepast per 21-05-1969]
Deze Overeenkomst en de daaraan gehechte Tabellen worden zo nodig zodanig gewijzigd
dat zij aansluiten bij de multilaterale Verdragen, die beide Overeenkomstsluitende
Partijen in de toekomst zouden kunnen binden.
Artikel 16
[Wordt voorlopig toegepast per 21-05-1969]
Elke Overeenkomstsluitende Partij kan te allen tijde aan de andere Overeenkomstsluitende
Partij mededeling doen dat zij besloten heeft deze Overeenkomst te beëindigen. Deze
mededeling wordt tegelijkertijd gezonden aan de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie.
In een dergelijk geval loopt de Overeenkomst af twaalf (12) maanden na de datum van
ontvangst van de mededeling door de andere Overeenkomstsluitende Partij, tenzij de
mededeling in onderling overleg voor het einde van deze termijn wordt ingetrokken.
Indien van de andere Overeenkomstsluitende Partij geen ontvangstbevestiging wordt
ontvangen, wordt de mededeling geacht te zijn ontvangen veertien (14) dagen na ontvangst
van de mededeling door de Raad van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie.
Artikel 17
[Wordt voorlopig toegepast per 21-05-1969]
Deze Overeenkomst wordt voorlopig toegepast vanaf de datum van haar ondertekening
en treedt in werking op de datum van uitwisseling der akten van bekrachtiging, welke
uitwisseling zo spoedig mogelijk te Kampala zal plaatsvinden.