HOOFDSTUK I. RECHTSBIJSTAND
Onderdanen van een Verdragsluitende Staat, alsmede personen die hun gewone verblijfplaats
hebben in een Verdragsluitende Staat, hebben in iedere Verdragsluitende Staat recht
op rechtsbijstand in burgerlijke en in handelszaken op dezelfde voorwaarden als onderdanen
van deze Staat of die daar hun gewone verblijfplaats hebben.
Personen op wie het eerste lid niet van toepassing is, maar die hun gewone verblijfplaats
hebben gehad in een Verdragsluitende Staat waar een geding is of wordt aanhangig gemaakt,
hebben niettemin recht op rechtsbijstand in de zin van het eerste lid, indien de oorzaak
van de vordering voortvloeit uit deze vroegere gewone verblijfplaats.
In Staten waar rechtsbijstand wordt verleend in administratieve, sociale of belastingzaken,
is het bepaalde in dit artikel ook van toepassing op zaken gebracht voor de rechter
die ter zake bevoegd is.
Artikel 1 is van toepassing op het inwinnen van juridisch advies, mits de verzoeker
zich bevindt in de Staat waar het advies wordt verzocht.
Iedere Verdragsluitende Staat wijst een centrale autoriteit aan, belast met de ontvangst
en de behandeling van de ingevolge dit Verdrag ingediende verzoeken om rechtsbijstand.
Federale Staten en Staten met meer dan een rechtsstelsel kunnen meer dan een centrale
autoriteit aanwijzen. Indien de centrale autoriteit waarbij een verzoek is ingediend,
niet bevoegd is het te behandelen, dient zij het verzoek door te zenden naar de bevoegde
centrale autoriteit in dezelfde Verdragsluitende Staat.
Iedere Verdragsluitende Staat wijst een of meer autoriteiten aan, belast met de verzending
van verzoeken om rechtsbijstand naar de bevoegde centrale autoriteit in de aangezochte
Staat.
Verzoeken om rechtsbijstand worden zonder de tussenkomst van enige andere autoriteit
overeenkomstig het bij dit Verdrag gevoegde modelformulier verzonden.
Het bepaalde in dit artikel laat de mogelijkheid om het verzoek langs diplomatieke
weg te verzenden onverlet.
Wanneer de verzoeker om rechtsbijstand zich niet in de aangezochte Staat bevindt,
kan hij zijn verzoek indienen bij de verzendende autoriteit in de Verdragsluitende
Staat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft, onverminderd de mogelijkheid zijn
verzoek langs andere weg bij de bevoegde autoriteit van de aangezochte Staat in te
dienen.
Het verzoek dient te zijn ingericht overeenkomstig het bij dit Verdrag gevoegde modelformulier.
Het dient vergezeld te gaan van alle nodige bescheiden. Dit laat het recht van de
aangezochte Staat, in voorkomende gevallen verdere inlichtingen of bescheiden te verlangen,
onverlet.
Iedere Verdragsluitende Staat kan verklaren dat zijn ontvangende centrale autoriteit
verzoeken in behandeling neemt die langs andere weg of op andere wijze worden ingediend.
De verzendende autoriteit staat de verzoeker bij en ziet er op toe dat het verzoek
vergezeld gaat van alle inlichtingen en bescheiden die naar het inzicht van deze autoriteit
nodig zijn voor de afdoening van het verzoek. Zij ziet erop toe dat aan de formele
vereisten is voldaan.
Zij kan weigeren het verzoek te verzenden indien het haar kennelijk ongegrond voorkomt.
De verzendende autoriteit verleent de verzoeker in voorkomende gevallen hulp bij het
verkrijgen van een kosteloze vertaling van de bescheiden.
Zij beantwoordt verzoeken om nadere inlichtingen van de ontvangende centrale autoriteit
in de aangezochte Staat.
Het verzoek, de bijbehorende stukken en alle mededelingen in antwoord op verzoeken
om nadere inlichtingen dienen in de officiële taal of in een van de officiële talen
van de aangezochte Staat te zijn gesteld of vergezeld te gaan van een vertaling in
een van deze talen.
Wanneer echter in de verzoekende Staat een vertaling in de taal van de aangezochte
Staat moeilijk kan worden verkregen, dient de laatst genoemde Staat de bescheiden
hetzij in het Frans of Engels, hetzij vergezeld van een vertaling in een van deze
talen te aanvaarden.
Mededelingen, afkomstig van de ontvangende centrale autoriteit, kunnen zijn gesteld
hetzij in de officiële taal of een van de officiële talen van de aangezochte Staat,
hetzij in het Frans of Engels. Wanneer evenwel het door de verzendende autoriteit
verzonden verzoek in het Engels of het Frans is gesteld of vergezeld gaat van een
vertaling in een van deze talen, dienen mededelingen afkomstig van de ontvangende
centrale autoriteit eveneens in een van deze talen te zijn gesteld.
De vertaalkosten die voortvloeien uit de toepassing van de voorgaande leden zijn voor
rekening van de verzoekende Staat, met dien verstande dat vertalingen die in de aangezochte
Staat zijn gemaakt ten laste blijven van deze Staat.
De ontvangende centrale autoriteit beslist op het verzoek of stelt het nodige in het
werk om daarop een beslissing door de bevoegde instantie in de aangezochte Staat te
verkrijgen.
De ontvangende centrale autoriteit zendt verzoeken om nadere inlichtingen naar de
verzendende autoriteit en stelt deze in kennis van alle moeilijkheden met betrekking
tot de beoordeling van het verzoek, alsmede van de genomen beslissing.
Wanneer de verzoeker om rechtsbijstand niet in een Verdragsluitende Staat verblijft,
kan hij zijn verzoek langs consulaire weg indienen. Dit laat evenwel de mogelijkheid
het verzoek langs andere weg bij de bevoegde instantie in de aangezochte Staat in
te dienen, onverlet.
Iedere Verdragsluitende Staat kan verklaren dat de ontvangende autoriteit verzoeken
in behandeling neemt die langs andere weg of op andere wijze worden ingediend.
Alle stukken die ingevolge dit hoofdstuk worden verzonden, zijn vrijgesteld van legalisatie
of enige daarmede gelijk te stellen formaliteit.
De verzending, ontvangst of behandeling van verzoeken om rechtsbijstand ingevolge
dit hoofdstuk, geschiedt kosteloos.
Verzoeken om rechtsbijstand dienen met spoed te worden behandeld.
Artikel 13
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1989. Zie het
overzicht van wijzigingen]
-
1 In de gevallen waarin met toepassing van artikel 1 rechtsbijstand is verleend, worden voor de betekening van processtukken in een andere
Verdragsluitende Staat, welke verband houden met het geding van degene aan wie rechtsbijstand
is verleend, geen kosten in rekening gebracht, ongeacht de wijze waarop de betekening
heeft plaatsgevonden. Dit geldt eveneens voor rogatoire commissies en rapporten van
maatschappelijk werkers, met uitzondering van vergoeding voor deskundigen en tolken.
HOOFDSTUK II. DE CAUTIO IUDICATUM SOLVI EN DE UITVOERBAARVERKLARING VAN VEROORDELINGEN
IN DE KOSTEN VAN HET GEDING
Aan personen, met inbegrip van rechtspersonen, die hun gewone verblijfplaats hebben
in een Verdragsluitende Staat kan geen zekerheidsstelling of depot, onder welke benaming
ook, op grond van hetzij hun hoedanigheid van vreemdeling, hetzij gemis van woon-
of verblijfplaats in de Staat waar het geding wordt aanhangig gemaakt, worden opgelegd,
wanneer zij als eiser of tussenkomende partij optreden voor de rechter van een andere
Verdragsluitende Staat. Dezelfde regel is van toepassing op de storting welke tot
dekking van de gerechtskosten van eisers of tussenkomende partijen mocht worden gevorderd.
Veroordelingen in de kosten van het geding, uitgesproken in een van de Verdragsluitende
Staten tegen een persoon die, hetzij ingevolge artikel 14, hetzij ingevolge de wet
van de Staat waar het geding wordt aanhangig gemaakt is vrijgesteld van zekerheidsstelling,
depot of storting worden, op verzoek van de schuldeiser, kosteloos uitvoerbaar verklaard
in iedere andere Verdragsluitende Staat.
Iedere Verdragsluitende Staat wijst een of meer autoriteiten aan, belast met het verzenden
naar de bevoegde centrale autoriteit in de aangezochte Staat van de in artikel 15
bedoelde verzoeken om uitvoerbaarverklaring.
Iedere Verdragsluitende Staat wijst een centrale autoriteit aan om zulke verzoeken
in ontvangst te nemen en om passende maatregelen te treffen opdat daarop een onherroepelijke
beslissing wordt genomen.
Federale Staten en Staten met meer dan een rechtsstelsel kunnen meer dan een centrale
autoriteit aanwijzen. Indien de centrale autoriteit waarbij een verzoek wordt ingediend,
niet bevoegd is het te behandelen, dient deze het verzoek door te zenden naar de centrale
autoriteit in de aangezochte Staat, die daartoe wel bevoegd is.
Verzoeken, ingevolge dit artikel ingediend, worden doorgezonden zonder tussenkomst
van enige andere instantie. Dit laat evenwel de mogelijkheid, een verzoek langs diplomatieke
weg te verzenden, onverlet.
Het bepaalde in dit artikel laat het recht van de schuldeiser om een verzoek rechtstreeks
in te dienen onverlet, tenzij de aangezochte Staat heeft verklaard aldus ingediende
verzoeken niet te aanvaarden.
Verzoeken, ingevolge artikel 15 ingediend, dienen vergezeld te gaan van:
-
a) een eensluidend afschrift van het gedeelte van de rechterlijke uitspraak houdende
de naam en de hoedanigheid van de partijen alsmede van de veroordeling in de kosten
van het geding;
-
b) alle stukken waaruit kan blijken dat tegen de rechterlijke uitspraak geen gewoon rechtsmiddel
meer open staat in de Staat van herkomst en dat de uitspraak aldaar uitvoerbaar is;
-
c) een gewaarmerkte vertaling van bovengenoemde stukken in de taal van de aangezochte
Staat, zo deze niet in deze taal zijn gesteld.
Op het verzoek wordt beslist zonder partijen te horen. De bevoegde autoriteit in de
aangezochte Staat volstaat met het onderzoek of de benodigde stukken zijn overgelegd.
Op verlangen van de verzoeker stelt deze autoriteit het bedrag van de kosten van attestatie,
vertaling en waarmerking vast, welke kosten worden beschouwd als kosten van het geding.
Legalisatie of een soortgelijke formaliteit kan niet worden verlangd.
Tegen de uitspraak van de bevoegde autoriteit is slechts beroep mogelijk in overeenstemming
met de wet van de aangezochte Staat.
HOOFDSTUK IV. LIJFSDWANG EN VRIJGELEIDE
Lijfsdwang, hetzij als executiemiddel, hetzij als middel tot bewaring van recht, kan
in burgerlijke of in handelszaken niet worden toegepast op onderdanen van een Verdragsluitende
Staat of op personen die hun gewone verblijfplaats hebben in een Verdragsluitende
Staat, in de gevallen waarin tegen de eigen onderdanen geen lijfsdwang is toegelaten.
Elk feit dat door een onderdaan die zijn gewone verblijfplaats heeft in deze Staat
kan worden ingeroepen om ontslag uit de lijfsdwang te verkrijgen, moet met hetzelfde
gevolg kunnen worden ingeroepen door een onderdaan van een Verdragsluitende Staat
of een persoon die zijn gewone verblijfplaats heeft in een Verdragsluitende Staat,
zelfs indien dit feit in het buitenland heeft plaatsgehad.
Een persoon die onderdaan is van een Verdragsluitende Staat of zijn gewone verblijfplaats
in een Verdragsluitende Staat heeft en die door een rechter in een andere Verdragsluitende
Staat, of met toestemming van de rechter door een partij, in persoon wordt opgeroepen
om als getuige of deskundige te verschijnen voor een gerecht in die Staat, kan in
die Staat noch worden vervolgd, noch in hechtenis worden genomen, noch aan enige andere
vorm van vrijheidsbeperking worden onderworpen voor feiten of veroordelingen die voorafgingen
aan zijn komst op het grondgebied van die Staat.
De in het voorgaande lid bedoelde onschendbaarheid vangt aan zeven dagen vóór de datum
die is vastgesteld voor het horen van de getuige of de deskundige, en houdt op wanneer
de getuige of de deskundige gedurende zeven achtereenvolgende dagen na het tijdstip
waarop hem door de rechterlijke autoriteiten werd medegedeeld dat zijn aanwezigheid
niet langer vereist was de gelegenheid gehad heeft om het grondgebied te verlaten
doch daar desniettemin is gebleven of na het te hebben verlaten vrijwillig op dat
grondgebied is teruggekeerd.
HOOFDSTUK V. ALGEMENE BEPALINGEN
Onverminderd het bepaalde in artikel 22 kan geen bepaling van dit Verdrag worden uitgelegd
als houdende een beperking op enig recht met betrekking tot de onderwerpen welke door
dit Verdrag worden geregeld, dat aan een persoon toekomt ingevolge het recht van een
Verdragsluitende Staat of ingevolge enige andere overeenkomst waarbij deze Staat partij
is of wordt.
Tussen Partijen bij dit Verdrag die tevens Partij zijn bij het Verdrag betreffende
de burgerlijke rechtsvordering, ondertekend op 17 juli 1905 te 's-Gravenhage, en/of
het Verdrag betreffende burgerlijke rechtsvordering, ondertekend op 1 maart 1954 te 's-Gravenhage, vervangt dit Verdrag de artikelen
17 t/m 24 van het Verdrag van 1905 of de artikelen 17 t/m 26 van het Verdrag van 1954, zelfs indien het in het tweede lid, onder c, van artikel 28 van dit Verdrag bedoelde
voorbehoud is gemaakt.
Aanvullende overeenkomsten tussen de Partijen bij de Verdragen van 1905 en 1954 worden, voor zover zij daarmee verenigbaar zijn, eveneens geacht van toepassing te
zijn op dit Verdrag, tenzij de Partijen anders overeenkomen.
Een Verdragsluitende Staat kan door middel van een verklaring bekend maken in welke
andere taal of talen dan die bedoeld in de artikelen 7 en 17 de naar zijn centrale
autoriteit gezonden stukken kunnen worden gesteld of vertaald.
Een Verdragsluitende Staat die meer dan een officiële taal bezit en, op grond van
zijn interne recht, voor zijn gehele grondgebied de in de artikelen 7 en 17 vermelde
stukken niet in een van de daarin bedoelde talen kan aanvaarden, dient in een verklaring
bekend te maken in welke taal deze stukken of vertalingen daarvan moeten zijn gesteld
voor gebruik in met name genoemde delen van zijn grondgebied.
Een Verdragsluitende Staat die twee of meer gebiedsdelen omvat waarin verschillende
rechtsstelsels van toepassing zijn met betrekking tot door dit Verdrag beheerste onderwerpen
kan op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of
toetreding verklaren dat dit Verdrag van toepassing is op alle gebiedsdelen of slechts
op een of meer daarvan, en kan te allen tijde deze verklaring wijzigen door het afleggen
van een andere verklaring.
Deze verklaringen dienen ter kennis te worden gebracht van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden en dienen uitdrukkelijk de gebiedsdelen waarop
het Verdrag van toepassing is te vermelden.
In de gevallen waarin een Verdragsluitende Staat een staatsinrichting bezit waarin
de uitvoerende, de rechterlijke en de wetgevende macht zijn verdeeld tussen de centrale
overheid en andere overheden, heeft de ondertekening, de bekrachtiging, de aanvaarding
of de goedkeuring van dit Verdrag, of de toetreding daartoe, of het afleggen door
deze Staat, van een verklaring ingevolge van artikel 26, geen gevolgen met betrekking
tot de interne verdeling van bevoegdheden tussen de machten in deze Staat.
Iedere Verdragsluitende Staat kan zich, op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging,
aanvaarding, goedkeuring of toetreding, het recht voorbehouden de toepassing van artikel
1 uit te sluiten met betrekking tot personen die geen onderdaan van een Verdragsluitende
Staat zijn, doch die hun gewone verblijfplaats hebben in een andere Verdragsluitende
Staat dan de Staat die het voorbehoud maakt, of die vroeger hun gewone verblijfplaats
hebben gehad in de Staat die het voorbehoud maakt, indien geen behandeling op grondslag
van wederkerigheid plaatsvindt tussen de Staat die het voorbehoud maakt, en de Staat
waarvan de verzoekers om rechtsbijstand onderdaan zijn.
Iedere Verdragsluitende Staat kan zich, op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging,
aanvaarding, goedkeuring of toetreding, het recht voorbehouden tot uitsluiting van:
-
a) het gebruik van Engels of Frans, of van beide talen, ingevolge artikel 7, tweede lid;
-
b) de toepassing van artikel 13, tweede lid;
-
c) de toepassing van Hoofdstuk II;
-
d) de toepassing van artikel 20.
Wanneer een Staat een voorbehoud heeft gemaakt:
-
e) ingevolge het tweede lid, onder a, van dit artikel, waarbij het gebruik van zowel
Engels als Frans wordt uitgesloten, kan elke andere betrokken Staat dezelfde regel
toepassen ten aanzien van de Staat die het voorbehoud heeft gemaakt;
-
f) ingevolge het tweede lid, onder b, van dit artikel, kan elke andere Staat weigeren
het tweede lid van artikel 13 toe te passen op personen die onderdaan zijn van de
Staat die het voorbehoud heeft gemaakt, of die hun gewone verblijfplaats hebben in
die Staat;
-
g) ingevolge het tweede lid, onder c, van dit artikel, kan elke andere Staat weigeren
Hoofdstuk II toe te passen op personen die onderdaan zijn van de Staat die het voorbehoud
heeft gemaakt, of die hun gewone verblijfplaats in die Staat hebben.
Geen enkel ander voorbehoud is toegestaan.
Iedere Verdragsluitende Staat kan te allen tijde een door hem gemaakt voorbehoud intrekken.
Van de intrekking dient kennis te worden gegeven aan het Ministerie van Buitenlandse
Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden. Het voorbehoud houdt op van kracht te zijn
op de eerste dag van de derde kalendermaand, volgend op die waarin de kennisgeving
is geschied.
Iedere Verdragsluitende Staat stelt, op het tijdstip van de nederlegging van zijn
akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, of op een later tijdstip,
het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden in kennis
van de aanwijzing van de autoriteiten, bedoeld in de artikelen 3, 4 en 16.
Deze Staat doet, zo nodig, eveneens mededeling van:
-
a) de verklaringen ingevolge de artikelen 5, 9, 16, 24, 25, 26 en 33;
-
b) de intrekking of de wijziging van de bovenbedoelde aanwijzingen en verklaringen;
-
c) de intrekking van een voorbehoud.
De als bijlage bij dit Verdrag gevoegde modelformulieren kunnen worden gewijzigd door
een besluit van een Bijzondere Commissie, bijeen te roepen door de Secretaris-Generaal
van de Haagse Conferentie, waarvoor alle Verdragsluitende Staten en alle Lid-Staten
van de Haagse Conferentie worden uitgenodigd. Het voorstel tot wijziging van de formulieren
wordt in de agenda van de bijeenkomst opgenomen.
Wijzigingen dienen te worden aanvaard bij meerderheid van stemmen van de Verdragsluitende
Staten die in de Bijzondere Commissie aanwezig zijn en hun stem hebben uitgebracht.
Zij treden voor alle Verdragsluitende Staten in werking op de eerste dag van de zevende
kalendermaand na de datum waarop de Secretaris-Generaal daarvan alle Verdragsluitende
Staten in kennis heeft gesteld.
Tijdens het in het tweede lid bedoelde tijdvak kan iedere Verdragsluitende Staat door
middel van een schriftelijke kennisgeving aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken
van het Koninkrijk der Nederlanden een voorbehoud maken met betrekking tot de wijziging.
Een Partij die een zodanig voorbehoud maakt wordt, met betrekking tot deze wijziging,
tot het tijdstip van intrekking van het voorbehoud behandeld als een Staat die geen
Partij is bij het onderhavige Verdrag.
HOOFDSTUK VI. SLOTBEPALINGEN
Dit Verdrag staat open voor ondertekening door de Staten die lid waren van de Haagse
Conferentie voor Internationaal Privaatrecht op het tijdstip van de Veertiende Zitting,
en door niet-Lid-Staten die waren uitgenodigd om aan de opstelling ervan deel te nemen.
Het Verdrag wordt bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd en de akten van bekrachtiging,
aanvaarding of goedkeuring worden nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse
Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden.
Iedere andere Staat kan tot het Verdrag toetreden.
De akte van toetreding wordt nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken
van het Koninkrijk der Nederlanden.
De toetreding heeft slechts gevolg in de betrekkingen tussen de toetredende Staat
en die Verdragsluitende Staten die niet binnen twaalf maanden na de ontvangst van
de in artikel 36 onder 2 bedoelde kennisgeving bezwaar hebben gemaakt tegen de toetreding
van deze Staat.
Een zodanig bezwaar kan ook worden gemaakt door Lid-Staten op het tijdstip waarop
zij het Verdrag bekrachtigen, aanvaarden of goedkeuren indien dit na de toetreding
geschiedt. Van ieder bezwaar wordt kennis gegeven aan het Ministerie van Buitenlandse
Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden.
Iedere Staat kan, op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring
of toetreding, verklaren dat het Verdrag zich zal uitstrekken tot het geheel van de
gebieden voor welker internationale betrekkingen hij verantwoordelijk is, of tot een
of meer van die gebieden Deze verklaring wordt van kracht op het tijdstip waarop het
Verdrag voor die Staat in werking treedt.
Deze verklaring, alsmede iedere latere uitbreiding, wordt ter kennis gebracht van
het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden.
Het Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de derde kalendermaand na de nederlegging
van de derde akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, bedoeld
in de artikelen 31 en 32.
Vervolgens treedt het Verdrag in werking:
-
1. voor iedere Staat die daarna het Verdrag bekrachtigt, aanvaardt, goedkeurt of daartoe
toetreedt, op de eerste dag van de derde kalendermaand na de nederlegging van zijn
akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding;
-
2. voor de grondgebieden of territoriale eenheden waarop het Verdrag is uitgebreid overeenkomstig
artikel 26 of 33, op de eerste dag van de derde kalendermaand na de in die artikelen
bedoelde kennisgeving.
Het Verdrag blijft gedurende vijf jaar van kracht, te rekenen van de datum van zijn
inwerkingtreding overeenkomstig artikel 34, eerste lid, ook voor de Staten die het
later hebben bekrachtigd, aanvaard, goedgekeurd of ertoe zijn toegetreden.
Het Verdrag wordt, behoudens opzegging, voor telkens vijf jaar stilzwijgend verlengd.
De opzegging dient ten minste zes maanden voor het verstrijken van de termijn van
vijf jaar ter kennis te worden gebracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken
van het Koninkrijk der Nederlanden. Zij kan worden beperkt tot een of meer van de
gebieden of territoriale eenheden waarop het Verdrag van toepassing is.
De opzegging heeft slechts gevolg ten opzichte van de Staat die haar heeft gedaan.
Het Verdrag blijft van kracht voor de andere Verdragsluitende Staten.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden geeft de
Lid-Staten van de Conferentie, alsmede de Staten die overeenkomstig artikel 32 zijn
toegetreden, kennis van:
-
1. de ondertekeningen, bekrachtigingen, aanvaardingen en goedkeuringen bedoeld in artikel
31;
-
2. de toetredingen en bezwaren tegen toetredingen bedoeld in artikel 32;
-
3. de datum waarop het Verdrag overeenkomstig artikel 34 in werking treedt;
-
4. de verklaringen, bedoeld in de artikelen 26 en 33;
-
5. de voorbehouden en de intrekking van voorbehouden bedoeld in de artikelen 28 en 30;
-
6. de kennisgevingen medegedeeld ingevolge artikel 29;
-
7. de opzeggingen bedoeld in artikel 35.