De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden
en
de Regering van de Socialistische Republiek Vietnam,
hierna aangeduid als de Verdragsluitende Partijen,
Geleid door de wens de van oudsher tussen hun landen bestaande vriendschapsbanden
te versterken, de economische betrekkingen tussen hen uit te breiden en te intensiveren,
met name wat investeringen door de onderdanen van de ene Verdragsluitende Partij op
het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij betreft,
In het besef dat overeenstemming omtrent de aan dergelijke investeringen toe te kennen
behandeling het kapitaalverkeer en de overdracht van technologie tussen, alsmede de
economische ontwikkeling van de Verdragsluitende Partijen zal stimuleren, en dat een
eerlijke en rechtvaardige behandeling van investeringen wenselijk is,
Zijn het volgende overeengekomen:
Voor de toepassing van dit Verdrag:
-
a. omvat de term „investeringen": alle soorten vermogensbestanddelen en in het bijzonder,
doch niet uitsluitend:
-
i. roerende en onroerende zaken, alsmede alle andere zakelijke rechten met betrekking
tot alle soorten vermogensbestanddelen;
-
ii. rechten ontleend aan aandelen, obligaties en andere soorten belangen in ondernemingen
en gezamenlijke ondernemingen;
-
iii. recht op geld, op andere vermogensbestanddelen of op iedere prestatie die economische
waarde heeft;
-
iv. rechten op het gebied van de intellectuele eigendom, technische werkwijzen, goodwill
en know-how;
-
v. rechten verleend krachtens het publiekrecht, met inbegrip van rechten tot het opsporen,
exploreren, ontginnen en winnen van natuurlijke rijkdommen;
-
b. omvat de term „onderdanen" met betrekking tot elk van beide Verdragsluitende Partijen:
-
i. natuurlijke personen die de nationaliteit van die Verdragsluitende Partij hebben;
-
ii. rechtspersonen die zijn opgericht krachtens het recht van die Verdragsluitende Partij;
-
iii. rechtspersonen die niet zijn opgericht krachtens het recht van die Verdragsluitende
Partij maar die al dan niet rechtstreeks onder toezicht staan van natuurlijke personen
zoals omschreven onder i. of van rechtspersonen zoals omschreven onder ii. hierboven;
-
c. omvat de term „grondgebied" mede de zeegebieden grenzend aan de kust van de betrokken
Staat, voor zover die Staat overeenkomstig het internationale recht soevereine rechten
of rechtsmacht in deze gebieden uitoefent.
Elke Verdragsluitende Partij bevordert, binnen het kader van haar wetten en voorschriften,
de economische samenwerking door middel van de bescherming op haar grondgebied van
investeringen van onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij. Met inachtneming
van het recht van elke Verdragsluitende Partij de door haar wetten of voorschriften
verleende bevoegdheden uit te oefenen, laat elke Verdragsluitende Partij dergelijke
investeringen toe.
-
1 Elke Verdragsluitende Partij waarborgt een eerlijke en rechtvaardige behandeling van
de investeringen van onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij en belemmert
niet, door onredelijke of discriminatoire maatregelen, de werking, het beheer, de
instandhouding, het gebruik, het genot of de vervreemding daarvan door deze investeerders.
-
2 Meer in het bijzonder kent elke Verdragsluitende Partij aan dergelijke investeringen
volledige fysieke zekerheid en bescherming toe, die in elk geval niet minder is dan
die welke wordt toegekend aan investeringen van haar eigen onderdanen of aan investeringen
van onderdanen van een derde Staat, naar gelang van wat het gunstigst is voor de betrokken
onderdaan.
-
3 Indien een Verdragsluitende Partij aan onderdanen van een derde Staat bijzondere voordelen
heeft toegekend uit hoofde van verdragen tot oprichting van douane-unies, economische
unies, monetaire unies of soortgelijke instellingen, dan wel op grond van interim-verdragen
die tot zodanige unies of instellingen leiden, is die Verdragsluitende Partij niet
verplicht zodanige voordelen toe te kennen aan onderdanen van de andere Verdragsluitende
Partij.
-
5 Indien naast dit Verdrag de wettelijke bepalingen van één van beide Verdragsluitende
Partijen of verplichtingen krachtens internationale verdragen die thans tussen de
Verdragsluitende Partijen bestaan of op een later tijdstip worden aangegaan een algemene
of bijzondere regeling bevatten op grond waarvan investeringen door onderdanen van
de andere Verdragsluitende Partij aanspraak kunnen maken op een behandeling die gunstiger
is dan in dit Verdrag is voorzien, heeft een dergelijke regeling, in zoverre zij gunstiger
is, voorrang boven dit Verdrag.
Met betrekking tot belastingen en verminderingen en vrijstellingen van belasting kent
iedere Verdragsluitende Partij, in overeenstemming met haar belastingrecht en -wetgeving,
aan onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij die zich op haar grondgebied
met economische activiteiten bezighouden, een behandeling toe die niet minder gunstig
is dan die welke worden toegekend aan onderdanen van een derde Staat of aan haar eigen
onderdanen die zich in dezelfde omstandigheden bevinden. Hierbij wordt evenwel geen
rekening gehouden met belastingvoordelen door die Partij toegekend:
-
a. krachtens een verdrag ter vermijding van dubbele belasting; of
-
b. uit hoofde van haar deelneming aan een douane-unie, economische unie of soortgelijke
instelling; of
-
c. op basis van wederkerigheid met een derde Staat.
De Verdragsluitende Partijen waarborgen dat betalingen die verband houden met een
investering kunnen worden overgemaakt. De overmakingen geschieden in vrij inwisselbare
valuta, zonder onnodige beperking of vertraging. Deze overmakingen omvatten in het
bijzonder, doch niet uitsluitend:
-
a. winsten, interesten, dividenden en andere lopende inkomsten;
-
b. gelden nodig
-
i. voor het verwerven van grondstoffen of hulpmaterialen, halffabrikaten of eindprodukten,
of
-
ii. om kapitaalgoederen te vervangen ten einde de continuïteit van een investering te
waarborgen;
-
c. bijkomende gelden nodig voor de ontwikkeling van een investering;
-
d. gelden voor de terugbetaling van leningen;
-
e. royalty's of honoraria;
-
f. inkomsten waarop personen recht hebben;
-
g. de opbrengst van de verkoop of liquidatie van de investering.
Geen der Verdragsluitende Partijen neemt maatregelen waardoor, al dan niet rechtstreeks,
aan onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij hun investeringen worden ontnomen,
tenzij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
a. de maatregelen worden genomen in het algemeen belang en met inachtneming van een behoorlijke
rechtsgang;
-
b. de maatregelen zijn niet discriminatoir of in strijd met enige verbintenis die de
Verdragsluitende Partij die deze maatregelen neemt, is aangegaan;
-
c. de maatregelen gaan vergezeld van een billijke schadeloosstelling. Deze schadeloosstelling
dient overeen te komen met de werkelijke waarde van de desbetreffende investeringen,
dient rente te omvatten tegen een gewone commerciële rentevoet tot de datum van betaling
en dient, wil zij doeltreffend zijn voor de gerechtigden, zonder vertraging te worden
betaald en te kunnen worden overgemaakt naar het door de betrokken gerechtigden aangewezen
land en in de valuta van het land waarvan de gerechtigden investeerder zijn of in
een door de gerechtigden aanvaarde vrij inwisselbare valuta.
Aan onderdanen van de ene Verdragsluitende Partij die verliezen lijden met betrekking
tot hun investeringen op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij wegens
oorlog of een ander gewapend conflict, revolutie, een nationale noodtoestand, opstand,
oproer of ongeregeldheden, wordt door de laatstbedoelde Verdragsluitende Partij wat
restitutie, schadevergoeding, schadeloosstelling of een andere regeling betreft, geen
minder gunstige behandeling toegekend dan die welke die Verdragsluitende Partij toekent
aan haar eigen onderdanen of aan onderdanen van een derde Staat, naar gelang van wat
het gunstigst is voor de betrokken onderdanen.
Indien de investeringen van een onderdaan van de ene Verdragsluitende Partij verzekerd
zijn tegen niet-commerciële risico's krachtens een bij wet of voorschrift ingesteld
stelsel, wordt de subrogatie van de verzekeraar of de herverzekeraar in de rechten
van de bedoelde onderdaan ingevolge de voorwaarden van deze verzekering door de andere
Verdragsluitende Partij erkend.
-
1 Geschillen tussen een Verdragsluitende Partij en een onderdaan van de andere Verdragsluitende
Partij betreffende een investering van die onderdaan op het grondgebied van de eerstbedoelde
Partij worden, voor zover mogelijk, in der minne geschikt.
-
2 Indien dergelijke geschillen niet overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van
dit artikel kunnen worden beslecht binnen een tijdvak van drie maanden vanaf de datum
waarop een van beide partijen bij het geschil om een minnelijke schikking heeft verzocht,
wordt het geschil, op verzoek van de betrokken onderdaan, voorgelegd aan een scheidsgerecht
ad hoc dat bij bijzondere overeenkomst wordt benoemd, of aan een scheidsgerecht ingesteld
krachtens de arbitrageregels van de Commissie inzake Internationaal Handelsrecht van
de Verenigde Naties.
-
3 Indien beide Verdragsluitende Partìjen partij zijn geworden bij het Verdrag inzake
de beslechting van investeringsgeschillen tussen Staten en onderdanen van andere Staten
dat op 18 maart 1965 te Washington voor ondertekening werd opengesteld, worden geschillen
zoals omschreven in het eerste lid van dit artikel op verzoek van de betrokken onderdaan
ter beslechting door bemiddeling of arbitrage krachtens dat Verdrag voorgelegd aan
het Internationale Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen.
De bepalingen van dit Verdrag zijn, vanaf de datum van inwerkingtreding daarvan, ook
van toepassing op investeringen gedaan na 30 april 1975.
Elk der Verdragsluitende Partijen kan aan de andere Partij voorstellen overleg te
plegen over een aangelegenheid betreffende de uitlegging of toepassing van dit Verdrag.
De andere Partij neemt dit voorstel welwillend in overweging en biedt passende gelegenheid
voor een dergelijk overleg.
-
1 Geschillen tussen de Verdragsluitende Partijen betreffende de uitlegging of de toepassing
van dit Verdrag die niet binnen een redelijke tijdsspanne door middel van diplomatieke
onderhandelingen kunnen worden beslecht, worden, tenzij de Partijen anders zijn overeengekomen,
op verzoek van één van beide Partijen voorgelegd aan een uit drie leden samengesteld
scheidsgerecht. Elke Partij benoemt één scheidsman en de aldus benoemde scheidsmannen
benoemen te zamen een derde scheidsman, die geen onderdaan van een der Partijen is,
tot hun voorzitter.
-
2 Indien één van beide Partijen nalaat haar scheidsman te benoemen en indien zij geen
gevolg heeft gegeven aan het verzoek van de andere Partij binnen twee maanden tot
deze benoeming over te gaan, kan de laatstbedoelde Partij de President van het Internatioπale
Gerechtshof verzoeken de noodzakelijke benoeming te verrichten.
-
4 Indien in de in het tweede en derde lid van dit artikel bedoelde gevallen de President
van het Internationale Gerechtshof verhinderd is genoemde functie uit te oefenen,
of onderdaan is van één van beide Verdragsluitende Partijen, wordt de Vice-President
verzocht de noodzakelijke benoemingen te verrichten. Indien de Vice-President verhinderd
is genoemde functie uit te oefenen, of onderdaan is van één van beide Partijen, wordt
het lid van het Gerechtshof dat het hoogst in anciënniteit is, beschikbaar is en geen
onderdaan is van één der Partijen, verzocht de noodzakelijke benoemingen te verrichten.
-
5 Het scheidsgerecht doet uitspraak op basis van eerbiediging van het recht. Alvorens
uitspraak te doen, kan het scheidsgerecht in elke stand van het geding een minnelijke
schikking van het geschil aan de Partijen voorstellen. De voorgaande bepalingen doen
geen afbreuk aan de bevoegdheid van het scheidsgerecht in het geschil een uitspraak
ex aequo et bono te doen, indien de Partijen daarmee instemmen.
Wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden is dit Verdrag van toepassing op het deel
van het Rijk in Europa, de Nederlandse Antillen en Aruba, tenzij anders is bepaald
in de in artikel 14, eerste lid, bedoelde mededeling.
-
1 Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de
datum waarop de Verdragsluitende Partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat
aan de in hun onderscheiden landen vereiste grondwettelijke procedures is voldaan,
en blijft van kracht voor een tijdvak van vijftien jaar.
-
2 Tenzij ten minste zes maanden voor de datum van het verstrijken van de geldigheidsduur
door een van beide Verdragsluitende Partijen mededeling van beëindiging is gedaan,
wordt dit Verdrag telkens stilzwijgend verlengdvoor tijdvak van tien jaar, waarbij elke Verdragsluitende Partij zich het recht voorbehoudt
dit Verdrag te beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste zes
maanden voor de datum van het verstrijken van de lopende termijn van geldigheid.