Beleidsregels intrekken watervergunningen windturbineparken in de exclusieve economische zone

[Regeling vervallen per 01-05-2018.]
Geraadpleegd op 27-04-2024.
Geldend van 29-08-2013 t/m 30-04-2018

Beleidsregels intrekken watervergunningen windturbineparken in de exclusieve economische zone

De Minister van Infrastructuur en Milieu;

Gelet op de artikelen 6.22, tweede lid, van de Waterwet, 1:3, vierde lid, en 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepaling

[Regeling vervallen per 01-05-2018]

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a. vergunning: vergunning als bedoeld in artikel 6.5 Waterwet juncto artikel 6.13 Waterbesluit voor een windturbinepark in de exclusieve economische zone;

  • b. gebruiken van de vergunning: aanleg, instandhouding van een operationeel windturbinepark en verwijdering van een windturbinepark;

  • c. windturbinepark: geheel van windturbines, bekabeling en transformatorstation;

  • d. bevoegd gezag: Minister van Infrastructuur en Milieu.

Artikel 2. Intrekken vergunning

[Regeling vervallen per 01-05-2018]

  • 1. Het bevoegd gezag gaat uiterlijk in 2020 over tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van de vergunning indien de vergunning geheel onderscheidenlijk gedeeltelijk niet is gebruikt.

  • 2. Het bevoegd gezag neemt vóór 2020 geen besluit tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van de vergunning wegens het niet-gebruiken van de vergunning.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan het bevoegd gezag besluiten tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van de vergunning indien de vergunning niet is gebruikt en:

    • a. vóór 2020 sprake is van nieuw ruimtelijk relevant beleid ten aanzien van windturbineparken in de exclusieve economische zone, of

    • b. een andere gebruiker op grond van een publiekrechtelijke toestemming een activiteit van nationaal belang onderneemt die geheel of gedeeltelijk niet verenigbaar is met het gebruiken van de vergunning.

  • 4. Het bevoegd gezag gaat niet eerder dan drie jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning over tot intrekken van de vergunning als bedoeld in het derde lid. De eerste volzin heeft geen betrekking op het onherroepelijk worden van wijzigingen van de vergunning.

  • 5. Bij het besluit omtrent intrekken als bedoeld in het derde lid overweegt het bevoegd gezag of:

    • a. realisatie van het windturbinepark vóór 2020 aannemelijk is aan de hand van gegevens omtrent de voorbereiding van de realisatie van het windturbinepark, de geplande start van de aanleg en de bouwtijd die benodigd is voordat het windturbinepark operationeel is, en

    • b. in het geval als bedoeld in het derde lid, onder b, gebleken is dat de houder van de vergunning en de andere gebruiker niet tot afstemming hebben kunnen komen over het andere gebruik en het gebruiken van de vergunning.

  • 6. Indien een andere gebruiker in een geval als bedoeld in het derde lid, onder b, verzoekt om het intrekken van de vergunning overlegt deze de gegevens op basis waarvan het bevoegd gezag kan beoordelen of voldaan wordt aan de in dit artikel genoemde voorwaarden.

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

De

Minister

van Infrastructuur en Milieu,
namens deze:

de Directeur-Generaal van Rijkswaterstaat,

J.H. Dronkers

Naar boven