Besluit toerekeningssysteem postvervoer

Geraadpleegd op 27-04-2024.
Geldend van 09-02-2001 t/m heden

Besluit toerekeningssysteem postvervoer

1. Inleiding

1. Met de inwerkingtreding van de nieuwe postregelgeving per 1 juni 2000, is TNT Postgroep N.V. (hierna: TPG), als houder van de postconcessie, verplicht om een financiële verantwoording voor de activiteiten ter uitvoering van het postvervoer op te stellen, die is uitgesplitst over: (a) haar activiteiten in het voorbehouden postvervoer bedoeld in artikel 2a van de Postwet, en (b) overige activiteiten van postvervoer, en die is gescheiden van haar andere activiteiten. Deze verplichting is opgenomen in onderdeel 6.2 van paragraaf 6 van het Besluit algemene richtlijnen post (hierna: Barp). Ten behoeve van deze gescheiden financiële verantwoording dient TPG een toerekeningssysteem voor kosten en opbrengsten (hierna: toerekeningssysteem) vast te stellen dat voldoet aan artikel 14, derde lid van de Postrichtlijn1 en dat, in overeenstemming daarmee, voldoet aan de beginselen van marktconformiteit, proportionaliteit en integraliteit (onderdeel 6.3 van het Barp). Het door TPG vastgestelde toerekeningssysteem voor kosten behoeft de goedkeuring van het college dat daaraan voorschriften kan verbinden. TPG heeft op 17 november 2000 het toerekeningssysteem vastgesteld en ter goedkeuring aan het college aangeboden. Het onderhavige besluit strekt tot goedkeuring van het toerekeningssysteem.

2. Het college heeft op 26 juli 2000 beleidsregels2vastgesteld ten behoeve van de beoordeling van het door TPG vast te stellen toerekeningssysteem. Voordat het college tot vaststelling van de beleidsregels is overgegaan zijn TPG en andere belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun zienswijze mondeling en schriftelijk kenbaar te maken. Met de vaststelling en publicatie van de beleidsregels heeft het college beoogd TPG en andere belanghebbenden vooraf duidelijkheid te geven over de beoordelingscriteria die door het college bij het goedkeuringsproces worden gehanteerd.

3. Overeenkomstig onderdeel 6.5 van paragraaf 6 van het Barp, zoals dat heeft gegolden tot 1 juni 2000, heeft Koninklijke PTT Nederland N.V., de toenmalige houder van de postconcessie, een toerekeningssysteem vastgesteld ten behoeve van de door onderdeel 6.4 van het oude Barp vereiste gescheiden financiële verantwoording. Met het besluit van 27 november 19963heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat, als rechtsvoorganger van het college, ingestemd met dit toerekeningssysteem. De instemming gold voor een periode van drie jaar, ingaande boekjaar 1996. De instemming met het toerekeningssysteem is door het college op 28 juni 1999 bij wijze van automatisme verlengd tot het moment dat overeenkomstig de gewijzigde postregelgeving een nieuw toerekeningssysteem in werking treedt. Er bestond op het moment van de verlenging van de instemming geen aanleiding om de bepalingen in het toerekeningssysteem aan te passen.

4. De opbouw van het onderhavige besluit is als volgt. In hoofdstuk 2 wordt het wettelijk kader geschetst dat als basis dient voor de beoordeling van het toerekeningssysteem. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving op hoofdlijnen van het door TPG vastgestelde toerekeningssysteem. In hoofdstuk 4 wordt de wijze waarop de toetsing van het toerekeningssysteem heeft plaatsgevonden beschreven. Hoofdstuk 5, tenslotte, bevat het dictum van het besluit.

2. Wettelijk kader

Europese regelgeving

5. De Postrichtlijn geeft gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Europese Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst. De uit deze richtlijn voortvloeiende rechten en verplichtingen zijn geïmplementeerd in de op 1 juni 2000 in werking getreden Postwet, Postbesluit en Besluit algemene richtlijnen post.

6. Artikel 14 van de Postrichtlijn geeft regels voor de leverancier van de universele dienst met betrekking tot de financiële administratie. De regels worden in de leden 2 en 3 van artikel 14 specifiek ingevuld. In artikel 14, lid 2 van de Postrichtlijn is bepaald dat de leverancier van de universele dienst in zijn ‘interne boekhouding’ afzonderlijke rekeningen dient bij te houden voor alle diensten die tot de voorbehouden sector behoren enerzijds en alle diensten die tot de niet-voorbehouden sector behoren anderzijds. In de rekeningen voor de niet-voorbehouden diensten moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de diensten die onder de universele dienst vallen (de overig opgedragen diensten) en de diensten die er niet onder vallen (de vrije dienstverlening). De interne boekhoudingen moeten steunen op consequent toegepaste en objectief gerechtvaardigde normen van bedrijfsadministratie. In artikel 14, lid 3 van de Postrichtlijn zijn regels opgenomen voor de wijze waarop kosten dienen te worden toegerekend aan de voorbehouden en de niet-voorbehouden diensten. Deze regels zijn als volgt:

  • a) kosten die rechtstreeks kunnen worden toegerekend aan een bepaalde dienst worden aldus toegerekend;

  • b) gemeenschappelijke kosten, d.w.z. kosten die niet rechtstreeks kunnen worden toegerekend aan een bepaalde dienst, worden als volgt toegerekend:

    • i) indien mogelijk worden gemeenschappelijke kosten toegerekend op basis van een rechtstreekse analyse van de herkomst van kosten;

    • ii) indien rechtstreekse analyse niet mogelijk is, worden de gemeenschappelijke kostencategorieën toegerekend op basis van een onrechtstreekse binding met een andere kostencategorie of groep van kostencategorieën waarvoor een rechtstreekse toerekening mogelijk is; de onrechtstreekse binding wordt gebaseerd op vergelijkbare kostenstructuren;

    • iii) indien rechtstreekse noch onrechtstreekse kostentoerekening mogelijk is, moet de kostencategorie worden toegerekend op basis van een algemene kostenverdeling die wordt berekend op grond van de verhouding tussen alle uitgaven die rechtstreeks of onrechtstreeks worden toegerekend aan de andere diensten anderzijds.

7. Het is de leverancier van de universele dienst, op grond van het vierde lid van artikel 14 van de Postrichtlijn, toegestaan een systeem van bedrijfsadministratie toe te passen dat afwijkt van de in artikel 14, lid 3 van de Postrichtlijn opgestelde regels. In dat geval moeten ze wel in overeenstemming zijn met het tweede lid van artikel 14 (zie punt 6, hiervoor), en goedgekeurd door de nationale regelgevende instantie. De Europese Commissie moet vóór de toepassing ervan worden ingelicht.

8. In de ‘Mededeling van de Commissie over de toepassing van de mededingingsregels op de postsector en over de beoordeling van bepaalde overheidsmaatregelen met betrekking tot postdiensten’ (98/C 39/02) worden in paragraaf 3.4 bepaalde eisen gesteld ter zake van de vaststelling van prijzen. Deze eisen gelden voor exploitanten die naast voorbehouden diensten, vrije diensten leveren. De prijs van de vrije dienstverlening moet tenminste gelijk zijn aan de gemiddelde kosten voor het verrichten ervan. Dit betekent dat de directe kosten gedekt moeten zijn, plus een passend deel van de gemeenschappelijke en de overheadkosten van de exploitant. Dit is een nadere uitwerking van het integraliteitsbeginsel.

Nationale regelgeving

9. Op 1 juni 2000 zijn de Postwet4, het Postbesluit5 en het Barp6 in werking getreden. De aanpassing van deze wettelijke voorschriften was nodig ter implementatie van de Postrichtlijn. In onderdeel 6.2 van paragraaf 6 van het Barp is voor TPG de verplichting opgenomen tot het opstellen van een financiële verantwoording, die is uitgesplitst over: (a) activiteiten van voorbehouden postvervoer bedoeld in artikel 2a van de Postwet, en (b) overige activiteiten van postvervoer, en die is gescheiden van de andere activiteiten van de houder van de postconcessie. Onderdeel 6.3, sub a van paragraaf 6 van het Barp verplicht TPG tot de vaststelling van een toerekeningssysteem dat moet worden gebruikt bij de, op grond van onderdeel 6.2 van het Barp, op te stellen financiële verantwoording. Dit toerekeningssysteem dient te voldoen aan artikel 14, derde lid van de Postrichtlijn en moet in overeenstemming daarmee, beantwoorden aan de beginselen van marktconformiteit, proportionaliteit en integraliteit (onderdeel 6.3 van het Barp). Deze beginselen voor het toerekeningssysteem zijn, blijkens de toelichting op onderdeel 6.3 van het Barp, opgenomen ter uitvoering van de aanbeveling inzake het toerekeningssysteem in het rapport ‘Markt en Overheid-Toets op postmarkt’7

10. Het Barp bevat in paragraaf 6, in de onderdelen 6.2 en 6.3, bepalingen die betrekking hebben op de externe accountantscontrole. TPG dient het college jaarlijks een verklaring van een onafhankelijke, door het college aan te wijzen, accountant voor te leggen dat er is voldaan aan het bepaalde in onderdeel 6.2, eerste volzin, van het Barp. TPG moet tevens een verklaring van dezelfde, door het college, aangewezen accountant overleggen over de toepassing van het door het college goedgekeurde toerekeningssysteem. Van deze laatste verklaring doet het college mededeling in de Staatscourant.

11. TPG is verplicht om jaarlijks te rapporteren over de uitvoering van haar verplichtingen op het gebied van het postvervoer. Paragraaf 7 van het Barp geeft in de onderdelen 7.1 en 7.3 een opsomming van de op te leveren informatie. Onderdeel van deze rapportageverplichting betreft de gescheiden financiële verantwoording van de kosten en opbrengsten van de voorbehouden en de overige opgedragen diensten en het rendement dat hierop behaald is (onderdeel 7.3 van het Barp). In een door het college opgesteld informatieprofiel is de vorm van de informatieverstrekking gedetailleerd uitgewerkt. De verplichtingen uit de gewijzigde postregelgeving dienen, onder gebruikmaking van het toerekeningssysteem, voor het eerst over het jaar 2001 gerapporteerd te worden (artikel III, lid 2, van het wijzingingsbesluit Barp). Voor het jaar 2000 zal de rapportage geschieden op basis van §7 van het Barp zoals dit gold tot 1 juni 2000. Per 1 juni 2000 is er sprake van een verkleining van de voorbehouden dienst en overige opgedragen diensten. Hiermee moet bij de rapportage over 2000 rekening worden gehouden.

3. Het toerekeningssysteem, door TPG op 17 november 2000 vastgesteld

12. In dit hoofdstuk wordt op hoofdlijnen een beschrijving gegeven van de principes die TPG hanteert in haar toerekeningssysteem. Beoordeling van de gehanteerde principes vindt in het volgende hoofdstuk plaats.

13. Het toerekeningssysteem is overeenkomstig onderdeel 6.2, van het Barp, op 17 november 2000 vastgesteld door TPG. Het toerekeningssysteem bevat naast een algemene beschrijving van de bestuurlijke organisatie van TPG N.V. en het wettelijk kader, een specifieke beschrijving van de wijze waarop de kosten en opbrengsten worden toegerekend. Het toerekeningssysteem beschrijft op welke wijze TPG invulling heeft gegeven aan de begrippen marktconformiteit, proportionaliteit en integraliteit. Het beginsel van integraliteit vergt dat daadwerkelijk alle kosten en opbrengsten worden toegerekend. Het marktconformiteitsbeginsel houdt in dat transacties tussen bedrijfsonderdelen binnen TPG, die onder verschillende wettelijke regimes vallen, plaats moeten vinden alsof er sprake is van onafhankelijke contractspartijen. Het gaat hierbij om de interne levering van zaken, maar ook om de toerekening van vermogenskosten, zowel vreemd als eigen vermogen. In de beschrijving wordt een marktconforme rente voor het vermogensbeslag toegerekend. Volgens de hoofdregel van artikel 14 derde lid onder a van de Postrichtlijn dienen kosten die rechtstreeks kunnen worden toegerekend aan een bepaalde dienst aldus te worden toegerekend. Gemeenschappelijke kosten (kosten die niet rechtstreeks kunnen worden toegerekend aan een bepaalde dienst) worden overeenkomstig artikel 14 derde lid onder b van de Postrichtlijn proportioneel toegerekend. Indien mogelijk wordt een rechtstreekse analyse toegepast van de herkomst van de kosten. Indien een rechtstreekse analyse niet mogelijk is, vindt toerekening plaats op basis van een onrechtstreekse binding met andere kostencategorieën waarvoor een rechtstreekse binding mogelijk is. Indien rechtstreekse noch onrechtstreekse kostentoerekening mogelijk is, vindt toerekening plaats op basis van de reeds toegerekende kosten, overeenkomstig artikel 14 lid 3 onder b sub iii.

14. Activity Based Costing (hierna: de ABC-methode) speelt een belangrijke rol bij de toerekening van de kosten binnen TPG. Op basis van een analyse van het logistieke proces worden kostendrijvers (gerelateerd aan volume, afstand, servicekaders etc.) geidentificeerd. Op basis hiervan worden de proceskosten per activiteit van iedere dienst bepaald. Door de toepassing van de ABC-methode is TPG, volgens het toerekeningssysteem, in staat om alle kosten van het gebruik van productiemiddelen zo veel mogelijk op basis van causale toerekening in de juiste verhouding tot dat gebruik toe te rekenen aan de diensten van opgedragen vervoer en dienovereenkomstig toe te rekenen aan de drie categorieën van diensten (voorbehouden postvervoer, overig opgedragen postvervoer en de andere diensten).

15. De verantwoording van de opbrengsten is gebaseerd op de categorie waar een dienst op basis van het Postbesluit thuishoort. Het Postbesluit, in combinatie met de Postwet, is bepalend voor de inhoud van het opgedragen en voorbehouden postvervoer. Bij transacties worden zowel de externe omzet als de interne omzet geboekt op basis van het marktconformiteitsbeginsel. Verantwoording naar elk van de drie wettelijke categorieën (voorbehouden postvervoer, overig opgedragen postvervoer en andere diensten) vindt volgens TPG op een administratief controleerbare wijze plaats.

16. Het toerekeningssysteem bevat ook regels voor fusies en overnames. Belangrijk hierbij is dat voor elke fusie of overname een dossier wordt gevormd. Dit dossier, dat aan de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen wordt voorgelegd, bevat tenminste de volgende drie onderdelen:

  • een beschrijving van de business case;

  • een financiële meerjarenprojectie;

  • een berekening van de netto contante waarde.

Fusies en overnames dienen te voldoen aan vooraf gestelde eisen. De door het college aangewezen accountant ziet erop toe dat de dossiers beschikbaar zijn en dat er wordt gehandeld overeenkomstig de vooraf gestelde eisen.

17. Het toerekeningssysteem kent ook specifieke regels voor de toerekening van vennootschapsbelasting en BTW. Verschuldigde vennootschapsbelasting wordt naar rato van het resultaat van de drie eerder genoemde categorieën toegerekend. Bij BTW is de administratie zodanig ingericht dat rekening wordt gehouden met de btw-vrijgestelde prestaties die door TPG op grond van de Postwet worden geleverd.

18. Indien TPG niet langer wettelijk verplicht is bepaalde diensten te leveren komen deze diensten, als tot voortzetting wordt besloten, in de categorie ‘andere diensten’. Besluit TPG de activiteiten voort te zetten, dan blijven de in het verleden behaalde resultaten onderdeel van de opgedragen dienstverlening. Toekomstige resultaten komen ten gunste of ten laste van de ‘andere diensten’. Er vindt geen verrekening van goodwill of badwill plaats omdat er geen sprake is van een transactie. Indien wordt besloten een activiteit te beëindigen op het moment dat de activiteit niet langer verplicht behoeft te worden geleverd, blijven alle hiermee verband houdende kosten en opbrengsten voor rekening van de opgedragen dienstverlening.

4. De beoordeling van het toerekeningssysteem

19. Om vooraf duidelijkheid aan TPG te geven over de wijze waarop het toerekeningssysteem zou worden beoordeeld, zijn door het college richtsnoeren over de beoordelingscriteria vastgesteld en gepubliceerd (zie noot 2). De richtsnoeren, die na consultatie van marktpartijen tot stand zijn gekomen, geven invulling aan een aantal begrippen die van belang zijn voor het toerekeningssysteem van TPG. De belangrijkste worden hier verkort weergegeven.

– Marktconformiteit: transacties tussen gereguleerde en niet-gereguleerde bedrijfsonderdelen van TPG dienen plaats te vinden alsof er sprake is van juridisch en economisch onafhankelijke marktpartijen. Dit wordt ook wel het ‘at arm’s length’-beginsel genoemd.

– Proportionaliteit: kosten en opbrengsten van gemeenschappelijk gebruikte productiefactoren (bedrijfsmiddelen, personeel en financiën) dienen naar rato van het gebruik, op basis van causale relaties, te worden toegerekend aan bedrijfsonderdelen of diensten. Dit beginsel is gedetailleerd uitgewerkt in artikel 14 derde lid van de Postrichtlijn (zie punt 6 hiervoor).

– Integraliteit: kosten die aan de verschillende diensten worden toegerekend dienen volledig te zijn. Dit houdt volledige toerekening van directe kosten in en toerekening van een evenredig deel van de indirecte kosten, op basis van objectieve criteria.

– Sfeerovergang: hiervan is sprake als gereguleerde diensten door wetswijziging niet langer voorbehouden zijn. Het zelfde geldt indien TPG niet langer verplicht is bepaalde diensten te leveren. Bij de overgang van gereguleerd naar vrij moet gehandeld worden volgens vooraf opgelegde eenduidige en controleerbare regels.

– Kenbaarheid poststromen: TPG moet een door OPTA goedgekeurd systeem ontwikkelen voor de statistische meting van de poststromen die tot de gereguleerde en de vrije diensten horen.

20. Het door TPG vastgestelde toerekeningssysteem is voldoende gedetailleerd om te worden beoordeeld. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de door het college vastgestelde richtsnoeren.

21. Het marktconformiteitsbeginsel wordt door TPG toegepast overeenkomstig de beleidsregels. Interne leveringen vinden op een marktconforme wijze plaats. Indien er sprake is van kapitaalinjecties (onder meer door middel van fusies en overnames) vindt dossiervorming plaats waarbij moet worden voldaan aan vooraf opgestelde eisen. TPG heeft bovendien adequate administratief organisatorische maatregelen getroffen om de naleving van de procedures te waarborgen. De door het college aangewezen accountant ziet toe op de naleving van deze procedures. De marktconformiteit komt ook tot uiting in de wijze waarop vermogenskosten worden toegerekend aan het voorbehouden postvervoer, het overig opgedragen postvervoer en de aan vrije dienstverlening.

22. Het proportionaliteitsbeginsel wordt door TPG, overeenkomstig artikel 14, lid 3 van de Postrichtlijn toegepast voor de toerekening van de gemeenschappelijke kosten. Ook voor de toerekening van de rentekosten, is er sprake van het apart toerekenen van een marktconforme rente voor het vermogensbeslag. Bij de toerekening van de vermogenskosten blijkt uit de beschrijving van het toerekeningssysteem onvoldoende dat er rekening wordt gehouden met het eigen vermogen dat besloten ligt in de gebruikte bedrijfsmiddelen. Ook financiering door middel van eigen vermogen brengt kosten met zich mee. TPG past de ABC-methode toe om invulling te geven aan het proportionaliteitsbeginsel. De ABC-methode is een algemeen geaccepteerde methode voor de toerekening van gemeenschappelijke kosten. De gebruikte kostendrijvers worden echter slechts in algemene zin behandeld. Het toerekeningssysteem bevat echter geen opsomming van de gebruikte kostendrijvers en een beschrijving van de wijze waarop deze kostendrijvers zijn bepaald. Kennis van de gebruikte kostendrijvers en de wijze waarop ze zijn bepaald zijn nodig voor de (accountants)controle op de juiste toepassing van het toerekeningssysteem. Bepaling van de kostendrijvers kan geschieden middels integrale meting, steekproefsgewijze meting of meting door middel van deelwaarnemingen.

23. Het integraliteitsbeginsel dat inhoudt dat kosten integraal, dus volledig, worden toegerekend aan het dienstenassortiment wordt in overeenstemming met de richtsnoeren van het college uitgewerkt in het toerekeningssysteem. Alle kosten en opbrengsten worden volledig toegerekend aan alle diensten (zie ook punt 8 van het besluit).

24. De procedure die TPG bij sfeerovergang hanteert, waarbij er bij voortzetting van een activiteit geen sprake is van een transactie, leidt ertoe dat er geen goodwill of badwill wordt berekend. Het lijkt aannemelijk dat TPG uitsluitend die activiteiten zal voortzetten die een positieve bijdrage leveren aan de toekomstige winst. Verliesgevende activiteiten zullen waarschijnlijk worden beëindigd. Goodwill en badwill ontstaan pas bij vervreemding van een activiteit. Gegeven de vooronderstelling dat winstgevende activiteiten zullen worden gecontinueerd en verliesgevende zullen worden beëindigd, zal er uitsluitend sprake zijn van goodwill. Het college is van mening dat bij de overgang van de activiteiten de theoretische goodwill, op het moment van overgang, moet worden bepaald. Deze goodwill mag over een periode van vijf jaar, de minimumperiode die door TPG wordt gehanteerd voor het afschrijven van goodwill, worden afgeschreven. Indien in deze periode wordt besloten tot verkoop van de activiteit aan een niet-groepsmaatschappij, dient de boekwaarde van de goodwill op het moment van juridische levering ten goede te komen aan de opgedragen dienstverlening.

25. De vaststelling van de aantallen poststukken die tot de opdragen dienstverlening behoren en die niet tot de opgedragen dienstverlening behoren, in de richtsnoeren kenbaarheid poststromen genoemd, is niet beschreven in het toerekeningssysteem. Bepaling daarvan is echter wel van belang voor de toewijzing van kosten en opbrengsten.

26. Het toerekeningssysteem bevat geen overzicht van de bedrijfsmiddelen die primair worden toegerekend aan de opgedragen dienstverlening. Dit overzicht moet worden opgesteld omdat TPG geen vermogensbestanddelen toerekent aan de drie categorieën van activiteiten. De kosten die samenhangen met de financiering met vreemd vermogen worden als kostenelement in de intern gehanteerde tarieven meegenomen. Zoals eerder in punt 22 van dit besluit is vermeld is het onduidelijk of dit ook het geval is voor de kosten die samenhangen met het gebruik van eigen vermogen. Kennis van de vermogensbestanddelen is nodig met het oog op de beoordeling van het door TPG op de opgedragen dienstverlening behaalde rendement.

5. Het besluit

27. Het college keurt, met inachtneming van de onderstaande voorschriften, TPG’s toerekeningssysteem van 17 november 2000 goed tot en met uiterlijk 31 december 2003. De goedkeuring is aan een bepaalde termijn gebonden om een moment zeker te stellen waarop zal worden nagegaan of het toerekeningssysteem nog aan de dan actuele omstandigheden voldoet. Het college behoudt zich het recht voor om het toerekeningssysteem tussentijds (in de periode 2001 tot en met 2003) te doen wijzigen indien omstandigheden daartoe aanleiding geven. Dit zou bijvoorbeeld kunnen zijn door aanpassing aan de wettelijke voorschriften of door ervaring bij de toepassing van het toerekeningssysteem. Het in het onderhavige besluit goedgekeurde toerekeningssysteem dient, met inachtneming van de onderstaande voorschriften, met ingang van het kalenderjaar 2001 te worden toegepast.

Met betrekking tot het toerekeningssysteem geeft het college de volgende voorschriften:

  • 1. Het college zal jaarlijks, door middel van geselecteerde gevallen (deelwaarnemingen genoemd), de werking en toepassing van het toerekeningssysteem beoordelen.

  • 2. Het college zal de werkzaamheden van de door het college aangewezen accountant door middel van een ‘peer review’ laten beoordelen door een tweede accountant, indien de door het college aangewezen accountant tevens werkzaamheden verricht voor de TPG-groep.

  • 3. TPG moet jaarlijks het rendement dat behaald is uit de opdracht rapporteren. Als kengetal moet het rendement waarbij het resultaat wordt gerelateerd aan de opbrengsten worden gehanteerd. Daarnaast moet informatie worden verstrekt over het resultaat behaald uit het voorbehouden postvervoer en het overig opgedragen postvervoer, waarbij het resultaat moet worden gerelateerd aan het in het voorbehouden postvervoer en het overig opgedragen postvervoer werkzame vermogen. De verplichting tot het rapporteren van het rendement is reeds in onderdeel 7.3 Barp opgenomen.

  • 4. TPG moet binnen twee maanden na de datum van het goedkeuringsbesluit de onderstaande wijzigingen doorvoeren in de beschrijving van het toerekeningssysteem:

    • a. Indien TPG bedrijfsmiddelen die gemeenschappelijk worden gebruikt volledig toerekent aan de opgedragen dienstverlening, moet in de toerekening van kosten aan de vrije dienstverlening ook een marktconform percentage worden opgenomen als winstopslag als vergoeding van de vermogenskosten van het eigen vermogen.

    • b. In de beschrijving van het toerekeningssysteem moet een overzicht worden opgenomen van productiefactoren die primair worden toegerekend aan de opgedragen dienstverlening.

    • c. TPG moet bij de invulling van het principe van de ABC-methode aangeven welke kostendrijvers worden gebruikt en hoe de kostenverdeelsleutels, die voor de toerekening aan de voorbehouden, overige opgedragen diensten en vrije diensten van belang zijn, worden bepaald.

    • d. TPG moet een systeem ontwikkelen voor de statistische meting van de poststromen ter onderscheiding van voorbehouden, overig opgedragen en vrije diensten.

    • e. Indien er sprake is van een sfeerovergang geldt, indien de activiteit binnen vijf jaren na de overgang wordt vervreemd, dat de resterende boekwaarde van de bij overgang bepaalde goodwill ten gunste van de opgedragen activiteiten moet worden gebracht.

  • 5. Binnen twee maanden na de datum van het goedkeuringsbesluit dient TPG een vertrouwelijke en een openbare versie van de beschrijving van het toerekeningssysteem aan te leveren, met inachtneming van de onder voorschrift 4 door te voeren aanpassingen.

Naast de verklaring van de accountant, bedoeld in de onderdelen 6.2 en 6.3, sub c, van paragraaf 6 en onderdeel 7.5 van paragraaf 7 van het Barp, dient de accountant:

  • a) bij zijn controle gebruik te maken van de controle-uitgangspunten op te stellen door het college,

  • b) een rapport van bevindingen over de toepassing van het toerekeningssysteem aan het college aan te bieden.

Het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit

,
namens het college,

J.C. Arnbak,

voorzitter.

  1. Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst. ^ [1]
  2. Richtsnoeren over voorschriften te verbinden aan de goedkeuring van het toerekeningssysteem voor kosten en opbrengsten van TPG; Stcrt. 180, 18 september 2000. ^ [2]
  3. Instemming met het door KPN vastgestelde toerekeningssysteem voor kosten en opbrengsten, Staatscourant 1996, nr. 238. ^ [3]
  4. Besluit van 15 mei 2000, Stb. 201. ^ [4]
  5. Besluit van 28 april 2000, Stb. 200. ^ [5]
  6. Besluit van 25 mei 2000, Stcrt. 101. ^ [6]
  7. Markt en Overheid-Toets op postmarkt, Eindrapportage, Utrecht maart 1999, Werkgroep Markt en Overheidstoets Postmarkt. ^ [7]
Naar boven