2. Motivering Status
Aan waterlichamen waar het bereiken van een Goede Ecologische Toestand (GET) voor
één of meerdere kwaliteitselementen niet mogelijk is, kan een sterk veranderde of
kunstmatige status worden toegekend. Dit dient dan wel goed te worden gemotiveerd.
Bij kunstmatige waterlichamen wordt standaard uitgegaan van de motivering dat het
waterlichaam gegraven is. Een verbijzondering is dat het waterlichaam voor de ontwatering
van hoogveen of laagveen is gegraven. Indien dit van toepassing is, wordt dat ingevuld.
In het geval er een andere reden is om het waterlichaam als kunstmatig aan te merken,
dan wordt dit in de balk Facultatieve toelichting opgenomen. Bij sterk veranderde
waterlichamen is een uitgebreidere motivering vereist:
a. Facultatieve toelichting en verplichte literatuurverwijzing motivering
In dit veld wordt verwezen naar standaardredeneringen omtrent (hydromorfologische)
ingrepen voor het bereiken van de goede ecologische toestand die niet worden uitgevoerd
in verband met significante negatieve effecten op functies of het milieu in brede
zin. Daarbij wordt aangegeven waarom het niet mogelijk is om de functies, waarvoor
de genoemde ingrepen in het waterlichaam zijn beoogd, op een andere wijze te bedienen
met een aanzienlijk minder schade voor het milieu (KRW art 4.3b). Wanneer gebruik
wordt gemaakt van standaardredeneringen, wordt aangegeven in welke documenten en op
welke plaats deze zijn vastgelegd. Tevens kan, ter onderbouwing, een korte beschrijving
van de statustoekenning worden gegeven.
b. Significante negatieve effecten
Aangegeven wordt welke hydromorfologische ingrepen wel zijn overwogen, maar vanwege
significant negatieve effecten op gebruiksfuncties of milieu in brede zin zijn afgevallen
(conform KRW artikel 4.3a). Dit onderdeel bestaat uit drie stappen, die gezamenlijk
een indruk geven van onomkeerbaar geachte ingre(e)p(en) en de impact daarvan:
-
a. de ingreep (maatregel) – gericht op hydromorfologisch herstel – die is overwogen maar
niet wordt uitgevoerd (keuzemenu, zie bijlage 2));
-
b. de gebruiksfunctie/milieukwaliteit die schade zou ondervinden van deze ingreep (keuzemenu,
zie bijlage 2);
-
c. het mechanisme op basis waarvan sprake is van negatieve effecten op de functie of
milieukwaliteit (keuzemenu, zie bijlage 2).
Bij ingrepen (maatregelen) die niet in het keuzemenu voorkomen, wordt hier de keuze
‘Anders’ geselecteerd en wordt in de facultatieve toelichting een beschrijving (inclusief
gebruiksfunctie/milieuaspect en werkingsmechanisme) opgenomen van de betreffende ingreep.
Voor de standaardcombinaties van onomkeerbare ingrepen en gebruiksfunctie/milieukwaliteit
zijn in bijlage 3 algemene motiveringen opgenomen.
c. Bereiken nuttige doel met andere middelen beschouwt
Bij dit onderdeel wordt aangegeven waarom het niet mogelijk is om de functies, waarvoor
de bij onderdeel b. genoemde ingrepen in het waterlichaam zijn beoogd, op een andere
wijze te bedienen met een aanzienlijk minder schade voor het milieu (KRW art 4.3b:
‘kan het nuttige doel dat met de veranderde aard van het waterlichaam gediend wordt,
worden bereikt met andere, voor het milieu aanmerkelijk gunstiger middelen’). Hierbij
wordt gebruik gemaakt van een keuzemenu (zie bijlage 2). Dit onderdeel is verder gemotiveerd
per standaardcombinatie van ingreep en gebruiksfunctie/milieukwaliteit (zie bijlage
3).
d. Eerder aangeleverde informatie
Informatie over de onderbouwing van de status die is opgesteld voordat de website
KRWmilieudoelstellingen in bedrijf is gekomen, is vastgelegd in het ‘format milieudoelstellingen’
(excel-sheets). Gegevens die daaruit niet konden worden overgezet naar de website
zijn opgenomen in dit onderdeel.
Aan de statusafleiding gaat nog een stap vooraf, namelijk het benoemen van de hydromorfologische
ingrepen die in het verleden hebben plaatsgevonden en nu de huidige situatie bepalen.
Deze zijn puur informatief en staan formeel in de artikel 5 rapportage. Optioneel
worden deze ingrepen hier eveneens opgenomen.
3. Motivering afwijking/hoogte GEP
De KRW stelt dat de doelstelling GEP een kleine afwijking mag hebben van het Maximaal
Ecologisch Potentieel (MEP). In Nederland zijn voor zowel de biologische als de algemeen
fysisch-chemische kwaliteitselementen per (natuurlijk) watertype waarden voor een
Goede Ecologische Toestand (GET) afgeleid. Deze zijn uitgebreid beschreven in ‘Referenties
en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water’ (Van der Molen
& Pot (redactie), 2007). Voor sloten en kanalen (kunstmatige wateren) zijn voor deze
kwaliteitselementen defaultwaarden afgeleid en beschreven in ‘Omschrijving MEP en
conceptmaatlatten voor sloten en kanalen voor de Kaderrichtlijn Water’ (Evers et al.,
2007).
a. Afleiding MEP naar GEP
Bij dit onderdeel zijn de getalswaarden voor de kwaliteitselementen weergegeven; dit
zijn de gegevens die via de website KRWdoelen.nl zijn ingevoerd. In dit geval worden
alleen de kwaliteitselementen met een getalswaarde die afwijkt van de betreffende
Goede Ecologische Toestand (GET) of de landelijke defaultwaarde weergegeven. Per kwaliteitselement
wordt vermeld op welke wijze het GEP is afgeleid van het MEP. Bovendien wordt een
verwijzing opgenomen naar achtergronddocumenten waarin de onderbouwing van de hoogte
van het GEP is beschreven.
b. Eerder aangeleverde informatie
Informatie over de hoogte van het GEP die is opgesteld voordat de website KRWmilieudoelstellingen
in bedrijf is gekomen, is vastgelegd in het ‘format milieudoelstellingen’ (excel-sheets).
Gegevens die daaruit niet konden worden overgezet naar de website zijn opgenomen in
dit onderdeel.
4. Fasering
Er bestaan verschillende redenen waarom de goede toestand voor een bepaald kwaliteitselement
niet in de eerste planperiode kan worden bereikt. De fasering wordt hieronder verder
uiteengezet.
a. Beperkende kwaliteitselementen
In dit onderdeel worden de geselecteerde kwaliteitselementen vermeld waarvoor in 2015
het GET of GEP niet wordt gehaald. Per kwaliteitselement (maatlat) worden daarnaast
de groep waartoe deze behoort (biologie of fysische-chemie), de getalswaarden van
GEP en de verwachting voor 2015 weergegeven
b. Maatregelen uit te voeren na 2015
In dit onderdeel worden de maatregelen (met bijbehorende standaardmaatregelcode) vermeld
die na 2015 worden uitgevoerd. De gegevens zijn afkomstig uit de website KRWmaatregelen.nl.
c. Motiveringsgrond fasering
Bij dit onderdeel wordt de formele reden (natuurlijke omstandigheden, onevenredig
kostbaar of technisch onhaalbaar) genoemd waarom tot fasering is overgegaan (keuzemenu,
zie bijlage 2). Deze reden is gekoppeld aan een bepaald mechanisme waardoor het niet
haalbaar is om de doelen al is 2015 te halen (keuzemenu, zie bijlage 2). Dit moet
worden gezien als een nadere specificatie van de formele motiveringsgronden die de
KRW biedt. Tevens bestaat de mogelijkheid om hier een toelichting op de fasering op
te nemen. Deze optie is vooral bedoeld om aanvullende werkingsmechanismen, die niet
zijn vermeld in het keuzemenu, te beschrijven en/of een nadere toelichting op de fasering
te geven. Voor de standaardcombinaties van motiveringsgrond en mechanisme zijn in
bijlage 3 algemene motiveringen opgenomen.
d. Eerder aangeleverde informatie en facultatieve verwijzing
Informatie over de onderbouwing van de fasering die is opgesteld voordat de website
KRWmilieudoelstellingen in bedrijf is gekomen, is vastgelegd in het ‘format milieudoelstellingen’
(excel-sheets). Gegevens die daaruit niet konden worden overgezet naar de website
zijn opgenomen in dit onderdeel.
Algemene motiveringen bij format milieudoelstellingen
Onderbouwing status van waterlichamen (KRW-art. 4.3a en 4.3b)
Waterlichamen mogen als kunstmatig of sterk veranderd worden aangewezen indien noodzakelijke
(hydromorfologische) ingrepen voor het bereiken van de goede ecologische toestand
significante negatieve effecten hebben op een aantal met name genoemde functies of
het milieu in brede zin (KRW art 4.3a). Voor kunstmatige waterlichamen kan worden
volstaan met het vermelden dat zij door de mens zijn aangelegd. Voor sterk veranderde
waterlichamen wordt een uitgebreidere motivering gevraagd die hieronder voor verschillende
soorten ingrepen is uitgewerkt. Daarbij is telkens aangegeven voor welke functies
de negatieve effecten van de ingrepen significant zijn en waarom het niet mogelijk
is om de functies, waarvoor de genoemde ingrepen in het waterlichaam zijn uitgevoerd,
op een andere wijze te bedienen met een aanzienlijk minder schade voor het milieu
(KRW art 4.3b).
-
S1: Verwijderen waterkeringen
-
S2: Flexibel peilbeheer in boezemwateren
-
S3: Volledig natuurvriendelijke inrichting van wateren met waterhuishoudkundige functie
-
S4: Beperken van scheepvaart in grote kanalen
-
S5: Peilwijziging kanalen met beroepsvaart
-
S6: Verwijderen sluizen
-
S7: Verwijderen stuwen in agrarisch gebied
-
S8: Dempen watergangen in agrarisch gebied
-
S9: Hermeandering beken in agrarisch gebied
-
S10: Verhogen drainagebasis in agrarisch gebied
-
S11: Beperken piekafvoeren in bovenlopen agrarisch gebied
-
S12: Peilwijziging in agrarisch gebied
-
S13: Hanteren natuurlijk waterpeil in agrarisch gebied
-
S14: Aankoppelen van beektrajecten/aanleg nevengeul in agrarisch gebied
-
S15: Verwijderen stuwen in stedelijk gebied
-
S16: Hermeandering beken in stedelijk gebied
-
S17: Verhogen drainagebasis in stedelijk gebied
-
S18: Peilwijziging waterlopen in stedelijk gebied
-
S19: Hanteren natuurlijk waterpeil in stedelijk gebied
-
S20: Aanpassen kades stedelijk gebied
-
S21: Natuurlijke inrichting van cultuurhistorisch erfgoed
S1:. Verwijderen waterkeringen
Het verwijderen van waterkeringen heeft via het mechanisme veiligheid nagenoeg altijd
negatieve consequenties op één of meerdere gebruiksfuncties. Omdat het areaal waar
schade optreedt bij het verwijderen van de waterkering over het algemeen vele hectaren
bedraagt, is het verplaatsen van gebruiksfuncties alleen tegen onevenredig hoge kosten
mogelijk.
S2:. Flexibel peilbeheer in boezemwateren
Door het hanteren van een flexibeler peilbeheer in het boezemwater kunnen in (extreem)
natte situaties hogere waterstanden optreden waardoor de kans op overstroming en wateroverlast
toe neemt. Een gevolg hiervan is een aanzienlijke schade voor zowel de landbouw als
het stedelijk gebied. Omdat het areaal waar schade optreedt door wateroverlast over
het algemeen vele hectaren bedraagt, is het verplaatsen van hier gelegen gebruiksfuncties
alleen tegen onevenredig hoge kosten mogelijk. De scheepvaart vraagt eveneens om een
sterk gereguleerd peil. Zowel een te laag peil (i.v.m. minimale diepte voor bevaarbaarheid)
als een te hoog peil (i.v.m. voldoende hoogte voor passeerbaarheid kruisende infrastructuur)
leiden ertoe dat de scheepvaart in mogelijkheden wordt beperkt. Het op andere wijze
vervoeren van producten is noodzakelijk als de functie scheepvaart niet meer kan worden
vervuld. Dit heeft per saldo veelal negatieve effecten voor het milieu.
S3:. Volledig natuurvriendelijke inrichting van wateren met waterhuishoudkundige
functie
Het doorstroomprofiel van primaire en secundaire wateren en de vaarstrook van vaarwateren
moet vrij blijven van plantengroei omdat anders de waterhuishouding- en/of scheepvaartfunctie
wordt belemmerd. Wanneer in natte perioden niet voldoende afvoer kan worden gerealiseerd
heeft dit waterstandverhoging en inundatie tot gevolg met negatieve consequenties
voor bijvoorbeeld landbouw en stedelijk gebied. Ook voor de scheepvaart heeft een
beperking van de bevaarbaarheid van de vaarstroom negatieve gevolgen. Omdat het areaal
waar schade optreedt door wateroverlast over het algemeen vele hectaren bedraagt,
is het verplaatsen van hier gelegen gebruiksfuncties alleen tegen onevenredig hoge
kosten mogelijk. Ook het op andere wijze vervoeren van producten is noodzakelijk als
de functie scheepvaart niet meer kan worden vervuld. Dit heeft per saldo veelal negatieve
effecten voor het milieu.
S4:. Beperken van scheepvaart in grote kanalen
De beroepsscheepvaart heeft een belangrijke economische functie in Nederland, niet
alleen als sector op zichzelf, maar ook omdat veel bedrijfstakken afhankelijk zijn
van aanvoer/afvoer van grondstoffen of producten per schip. Slechts een beperkt aantal
wateren is toegerust op deze scheepvaartfunctie. Verminderen van de scheepvaart betekent
dat het transport, gezien het economisch belang, op andere manieren plaats zal moeten
vinden en dat sprake zal zijn van inkomstenderving voor de sector zelf. De alternatieven
(meestal vervoer per weg) hebben in verhouding tot de scheepvaart een negatievere
invloed op het milieu en leiden tot meer energieverbruik. Daarom wordt het beperken
van scheepvaart vanwege deze effecten als schadelijk voor het milieu beschouwd.
S5:. Peilwijziging kanalen met beroepsvaart
De waterhuishouding in waterlopen met een scheepvaartfunctie vraagt om een sterk gereguleerd
peil. Zowel een te laag peil (in verband met minimale diepte voor bevaarbaarheid)
als een te hoog peil (in verband met voldoende hoogte voor passeerbaarheid kruisende
infrastructuur) leiden ertoe dat de scheepvaart in mogelijkheden wordt beperkt. Het
op andere wijze vervoeren van producten is noodzakelijk als de functie scheepvaart
niet meer kan worden vervuld. Dit alternatief zal veelal wegtransport betreffen, wat
(vanwege de hoge CO2 uitstoot) per saldo aanzienlijke negatieve effecten op het milieu heeft. Daarnaast
leidt een wijziging van transport over water naar wegtransport tot onaanvaardbare
economische gevolgen voor de beroepsscheepvaart en de industrie die door locatiekeuze
en voorzieningen als loskades is ingesteld op vervoer over water.
S6:. Verwijderen sluizen
Sluizen zijn in het verleden aangelegd om de waterstand en de stroomsnelheid te reguleren
op een zodanige wijze dat de passeerbaar voor schepen gewaarborgd blijft. Het verwijderen
van de sluis heeft tot gevolg dat de waterstand stroomopwaarts van het kunstwerk wordt
verlaagd en de waterdiepte wordt verkleind. De mogelijkheden voor de scheepvaart worden
door deze ingreep beperkt. De alternatieven (meestal vervoer per weg) hebben in verhouding
tot de scheepvaart een negatievere invloed op het milieu en leiden tot meer energieverbruik.
Daarom wordt het beperken van scheepvaart vanwege deze effecten als schadelijk voor
het milieu beschouwd. Door het verwijderen van sluizen kan tevens niet meer worden
ingespeeld op situaties van langdurige droogte of hoge afvoeren. De oppervlaktewater-
en grondwaterstand worden in een groot deel van het jaar lager en extreem lage standen
houden langer aan. De ontstane opbrengstderving voor de landbouw is niet te mitigeren
door bewezen aanpassingen in de goede landbouwpraktijk. Het enige alternatief is verplaatsing
van functies. Gezien het beperkt beschikbare areaal voor verplaatsing van de gebruiksfunctie
is dit alleen mogelijk tegen onevenredig hoge kosten.
S7:. Verwijderen stuwen in agrarisch gebied
De waterhuishouding in gebied met een agrarische functie vraagt om een gereguleerd
grondwaterpeil. Een te laag grondwaterpeil is ongewenst in gebieden met een landbouwfunctie
(verminderde opbrengsten). Het peil van het oppervlaktewater is sterk bepalend voor
de grondwaterstand. Dit oppervlaktewaterpeil wordt gereguleerd door stuwen. Het verwijderen
van deze stuwen heeft daarmee een verstoring van de grondwaterstand tot gevolg. Bovendien
kan door het ontbreken van stuwen niet meer worden ingespeeld op situaties van langdurige
droogte of hoge afvoeren. De grondwaterstand wordt in groot deel van het jaar lager
en extreem lage grondwaterstanden houden langer aan. De ontstane opbrengstderving
voor de landbouw is niet te mitigeren door bewezen aanpassingen in de goede landbouwpraktijk.
Het enige alternatief is verplaatsing van functies. Gezien het beperkt beschikbare
areaal voor verplaatsing van de gebruiksfunctie is dit alleen mogelijk tegen onevenredig
hoge kosten.
S8:. Dempen watergangen in agrarisch gebied
De waterhuishouding in gebieden met een intensieve agrarische functie vraagt om een
gereguleerd grondwaterpeil. In gebieden met een landbouwfunctie betreft het bijvoorbeeld
de teelt van gewassen die optimaal renderen bij een bepaalde grondwaterstand, maar
ook aan de berijdbaarheid van percelen die nodig is voor een goede bedrijfsvoering.
Het dempen van waterlopen heeft tot gevolg dat de optimale waterhuishoudkundige situatie
wordt verstoord en opbrengstderving aan de orde is. Bovendien leiden de afgenomen
mogelijkheden voor waterafvoer ertoe dat regenwater plaatselijk lang op het land blijft
staan. De ontstane opbrengstderving is meestal niet te mitigeren door bewezen aanpassingen
in de goede landbouwpraktijk. Gezien het beperkt beschikbare areaal voor verplaatsing
van de gebruiksfunctie in dit in dit gebied alleen mogelijk tegen onevenredig hoge
kosten
S9:. Hermeandering beken in agrarisch gebied
Het hermeanderen van beken heeft als doel meer variatie te creëren in het stromingspatroon
en substraat van beken. Om dit te realiseren en eventuele negatieve effecten op de
waterhuishouding te compenseren, moet areaal worden vrijgemaakt ten behoeve van het
verleggen van de beek en wellicht voor mogelijke inundaties die zullen plaatsvinden
vanwege het gewijzigde profiel. Hierdoor gaat areaal voor de landbouw verloren, dat
in het dichtbevolkte Nederland slechts beperkt en tegen relatief hoge kosten beschikbaar
is. Bovendien worden inundaties vanwege de water-/slibkwaliteit op veel plaatsen uit
milieuoverwegingen ongewenst geacht. Aanpassen van de gebruiksfuncties is slechts
mogelijk als grondeigenaren tegen een acceptabele prijs schadeloos worden gesteld
of functieverplaatsing mogelijk is. Gezien het beperkt beschikbare areaal voor verplaatsing
van de landbouwfunctie is dit alleen mogelijk tegen onevenredig hoge kosten.
S10:. Verhogen drainagebasis in agrarisch gebied
De waterhuishouding in gebieden met een intensief agrarische functie vraagt om een
gereguleerd grondwaterpeil. In gebieden met een landbouwfunctie betreft het bijvoorbeeld
de teelt van gewassen die optimaal renderen bij een bepaalde grondwaterstand, maar
ook aan de berijdbaarheid van percelen die nodig is voor een goede bedrijfsvoering.
Het dempen van waterlopen of het verhogen van de drainagebasis heeft tot gevolg dat
de optimale waterhuishoudkundige situatie wordt verstoord en opbrengstderving aan
de orde is. Bovendien leiden de afgenomen mogelijkheden voor waterafvoer ertoe dat
regenwater plaatselijk lang op het land blijft staan. De ontstane opbrengstderving
is meestal niet te mitigeren door bewezen aanpassingen in de goede landbouwpraktijk.
Gezien het beperkt beschikbare areaal voor verplaatsing van de gebruiksfunctie is
dit alleen mogelijk tegen onevenredig hoge kosten.
S11:. Beperken piekafvoeren in bovenlopen agrarisch gebied
Het vasthouden van water in de bovenlopen van het watersysteem door middel van stuwen
en verondiepen van waterlopen heeft in dit gebied aanzienlijke gevolgen voor de landbouw.
Door deze ingrepen wordt optimale waterhuishoudkundige situatie verstoord en treedt
opbrengstderving op als gevolg van vernatting. Bovendien leiden de afgenomen mogelijkheden
voor waterafvoer ertoe dat regenwater plaatselijk lang op het land blijft staan. De
ontstane opbrengstderving is meestal niet te mitigeren door bewezen aanpassingen in
de goede landbouwpraktijk. Gezien het beperkt beschikbare areaal voor verplaatsing
van de gebruiksfunctie is dit alleen mogelijk tegen onevenredig hoge kosten.
S12:. Peilwijziging in agrarisch gebied
De waterhuishouding in gebieden met een intensief agrarische functie vraagt om een
gereguleerd grondwaterpeil. In gebieden met een landbouwfunctie betreft het bijvoorbeeld
de teelt van gewassen die optimaal renderen bij een bepaalde grondwaterstand, maar
ook aan de berijdbaarheid van percelen die nodig is voor een goede bedrijfsvoering.
Het aanpassen van het peil heeft tot gevolg dat de optimale waterhuishoudkundige situatie
wordt verstoord en opbrengstderving aan de orde is. De ontstane opbrengstderving is
meestal niet te mitigeren door bewezen aanpassingen in de goede landbouwpraktijk.
Gezien het beperkt beschikbare areaal voor verplaatsing van de gebruiksfunctie alleen
mogelijk tegen onevenredig hoge kosten
S13:. Hanteren natuurlijk waterpeil in agrarisch gebied
De waterhuishouding in gebieden met een intensief agrarische functie vraagt om een
gereguleerd grondwaterpeil. In gebieden met een landbouwfunctie betreft het bijvoorbeeld
de teelt van gewassen die optimaal renderen bij een bepaalde grondwaterstand, maar
ook aan de berijdbaarheid van percelen die nodig is voor een goede bedrijfsvoering.
Een natuurlijke fluctuatie van het peil heeft tot gevolg dat de optimale waterhuishoudkundige
situatie wordt verstoort en opbrengstderving aan de orde is. De ontstane opbrengstderving
is meestal niet te mitigeren door bewezen aanpassingen in de goede landbouwpraktijk.
Gezien het beperkt beschikbare areaal voor verplaatsing van de gebruiksfunctie in
dit alleen mogelijk tegen onevenredig hoge kosten
S14:. Aankoppelen van beektrajecten/aanleg nevengeul in agrarisch gebied
Het aantakken van beektrajecten of de aanleg van nevengeulen in landbouwgebied heeft
als gevolg dat areaal dat in gebruik is bij (intensieve) landbouw moet worden vrijgemaakt
ten behoeve van beektrajecten/nevengeulen. Hierdoor gaat areaal voor landbouw verloren.
Aanpassen van de gebruiksfuncties is slechts mogelijk als grondeigenaren tegen een
redelijke prijs schadeloos worden gesteld of functieverplaatsing mogelijk is. Gezien
het beperkt beschikbare areaal voor verplaatsing van de landbouwfunctie is dit alleen
mogelijk tegen onevenredig hoge kosten.
S15:. Verwijderen stuwen in stedelijk gebied
De waterhuishouding in gebied met een stedelijke functie vraagt om een gereguleerd
grondwaterpeil. Een te laag grondwaterpeil is ongewenst in gebieden met een stedelijke
functie (afname stabiliteit funderingen door bijvoorbeeld paalrot, kades). Het peil
van het oppervlaktewater is sterk bepalend voor de grondwaterstand. Dit oppervlaktewaterpeil
wordt gereguleerd door stuwen. Het verwijderen van deze stuwen heeft daarmee een verstoring
van de grondwaterstand tot gevolg. Bovendien kan door het ontbreken van stuwen niet
meer worden ingespeeld op situaties van langdurige droogte of hoge afvoeren. De grondwaterstand
wordt in groot deel van het jaar lager en extreem lage grondwaterstanden houden langer
aan. Voor het herstel van de schade dienen aanzienlijke kosten te worden gemaakt.
Het alternatief van aanpassing van de stedelijke functie kan alleen tegen onevenredig
hoge kosten.
S16:. Hermeandering beken in stedelijk gebied
Het hermeanderen van beken heeft als doel: meer variatie creëren in het stromingspatroon
en substraat van beken. De ingreep gaat gepaard met een aanzienlijk ruimtebeslag.
In bebouwd gebied is het veelal niet mogelijk dit areaal aan de stedelijke omgeving
te onttrekken. Het areaal is doorgaans al in gebruik voor functies als wonen en werken.
Door het ruimtebeslag van de hermeandering gaat areaal verloren voor functies met
een hoge gebruikswaarde (met name wonen). Daarnaast heeft het beeksysteem in het stedelijk
gebied een cultuurhistorische waarde die bij hermeandering verloren kan gaan. Tot
slot zullen diverse soorten infrastructuur, zoals wegen, kabels, leidingen en riolering
niet meer functioneren zonder vergaande compenserende ingrepen. Aanpassen van de gebruiksfunctie
is alleen mogelijk tegen zeer hoge kosten.
S17:. Verhogen drainagebasis in stedelijk gebied
Oppervlaktewaterpeilen hebben een rechtstreekse invloed op het grondwaterpeil. In
lager gelegen gebieden met een stedelijke functie is een hoger grondwaterpeil ongewenst,
omdat hierdoor wateroverlast kan ontstaan in bijvoorbeeld kelders en kruipruimten
(ongezonde leefomgeving). Juist om dit soort problemen te voorkomen is in het verleden
regelmatig drainage aangelegd om de grondwaterstand verder te kunnen reguleren. Het
verhogen of verwijderen hiervan leidt in vrijwel alle gevallen tot de eerder genoemde
ongewenste verschijnselen. Verplaatsing van de stedelijke functie (wonen en werken)
is doorgaans geen optie. Gezien het beperkt beschikbare areaal voor aanpassing van
gebruiksfunctie in dit alleen mogelijk tegen onevenredig hoge kosten.
S18:. Peilwijziging waterlopen in stedelijk gebied
Oppervlaktewaterpeilen hebben een rechtstreekse invloed op het grondwaterpeil. In
lager gelegen gebieden met een stedelijke functie is een hoger grondwaterpeil ongewenst,
omdat hierdoor wateroverlast zal ontstaan in bijvoorbeeld kelders en kruipruimten
(ongezonde leefomgeving). Een te laag grondwaterpeil is eveneens ongewenst in het
stedelijk gebied in verband met de afname van stabiliteit van funderingen (door bijvoorbeeld
paalrot) en kades. Verplaatsing van de stedelijke functie (wonen en werken) is doorgaans
geen optie: Gezien het beperkt beschikbare areaal voor aanpassing van de gebruiksfunctie
alleen mogelijk tegen onevenredig hoge kosten.
S19:. Hanteren natuurlijk waterpeil in stedelijk gebied
De waterhuishouding in het stedelijk gebied is gebaad bij een gereguleerd grondwaterpeil.
Oppervlaktewaterpeilen hebben een rechtstreekse invloed op het grondwaterpeil. In
lager gelegen gebieden met een stedelijke functie is een tijdelijk hoger grondwaterpeil
ongewenst, omdat hierdoor wateroverlast zal ontstaan in bijvoorbeeld kelders en kruipruimten
(ongezonde leefomgeving). Een te laag grondwaterpeil is eveneens ongewenst in het
stedelijk gebied in verband met de afname van stabiliteit van funderingen (door bijvoorbeeld
paalrot) en kades. Verplaatsing van de stedelijke functie (wonen en werken) is doorgaans
geen optie: Gezien het beperkt beschikbare areaal voor aanpassing van de gebruiksfunctie
in dit in dit gebied alleen mogelijk tegen onevenredig hoge kosten.
S20:. Aanpassen kades stedelijk gebied
Het aanpassen van kades in stedelijk gebied gaat meestal gepaard met verandering van
het ruimtebeslag in bebouwd gebied. Het is hier veelal niet mogelijk om dit areaal
aan de stedelijke omgeving te onttrekken omdat het doorgaans al in gebruik is voor
hoogwaardige functies als wonen en werken die daardoor deels verloren zullen gaan.
De kades hebben daarnaast een functie voor de scheepvaart die daarvan gebruikt maakt
voor het aan- en afmeren, laden en lossen. Diverse soorten infrastructuur, zoals wegen,
kabels en leidingen staan in directe verbinding met de kades en kunnen, zonder vergaande
compenserende ingrepen, niet meer functioneren als de kades worden vervangen door
natuurvriendelijke oevers. Daarnaast vertegenwoordigen de kades in stedelijk gebied
vaak een cultuurhistorische waarde die bij aanpassing verloren kan gaan. Deze waarde
is doorgaans niet te compenseren door andere maatregelen. Verplaatsen van de gebruiksfuncties
is alleen mogelijk tegen zeer hoge kosten.
S21:. Natuurlijke inrichting van cultuurhistorisch erfgoed
Verschillende waterlopen zijn in het verleden gegraven of aangepast ten behoeve van
een specifieke functie, bijvoorbeeld het vervoer van turf. Inmiddels is deze oorspronkelijke
functie niet meer in gebruik, maar vormen de waterlopen zelf onderdeel van het cultuurhistorisch
erfgoed. Het volledig natuurlijk inrichten (waaronder overal natuurvriendelijke oevers,
verwijderen van stuwen en sluizen e.d.) gaat ten koste van het oorspronkelijke karakter
van de waterloop waardoor de cultuurhistorische waarde verloren gaat. Deze waarde
is doorgaans niet te compenseren door andere maatregelen. Dit is voor deze wateren
een reden om af te zien van een volledig op natuur gerichte inrichting.
Fasering (KRW-art. 4.4)
Er bestaan verschillende redenen waarom de goede toestand voor een bepaald kwaliteitselement
niet in de eerste planperiode kan worden bereikt. Deze zijn hieronder verder toegelicht.
-
F1: Natuurlijke omstandigheden – nalevering, historische belasting
-
F2: Natuurlijke omstandigheden – trage effecten van maatregelen
-
F3: Technisch onhaalbaar – grondverwerving
-
F4: Technisch onhaalbaar – maatschappelijk draagvlak
-
F5: Technisch onhaalbaar – synergie met andere beleidsvoornemens
-
F6: Technisch onhaalbaar – uitvoeringscapaciteit
-
F7: Onevenredig kostbaar – afschrijvingstermijnen
-
F8: Onevenredig kostbaar – te hoge lasten
F1:. Natuurlijke omstandigheden – nalevering, historische belasting
De waterkwaliteit van het oppervlaktewater wordt negatief beïnvloed doordat nutriënten
via het grondwater uitspoelen. De hoge concentraties in het grondwater zijn onder
andere het gevolg van overmatige belasting met meststoffen in het verleden. Aanscherpingen
van het mestbeleid en een zorgvuldigere bemesting in de praktijk heeft tot gevolg
dat de bron voor beïnvloeding van het grondwater afneemt, maar de doorwerking van
grond- naar oppervlaktewater is een traag proces. Om deze reden zal in 2015 nog niet
het volledige effect van deze maatregelen merkbaar zijn.
F2:. Natuurlijke omstandigheden – trage effecten van maatregelen
Een aanzienlijk deel van de inrichtingsmaatregelen wordt al in de eerste planperiode
uitgevoerd. Uit onderzoek is gebleken dat het in veel gevallen een aantal jaar kan
duren voordat het ecosysteem zich volledig heeft aangepast aan een nieuwe situatie,
bijvoorbeeld omdat het tijd kost voor bepaalde soorten om nieuw habitat te koloniseren.
Om deze redenen zijn de effecten van maatregelen in de eerste planperiode pas in de
tweede planperiode volledig van kracht en worden in deze planperiode geen aanvullende
maatregelen getroffen.
F3:. Technisch onhaalbaar – grondverwerving
Vanwege het maatschappelijke draagvlak, vindt grondverwerving vrijwel altijd plaats
op vrijwillige basis. Uitvoering ná 2015 is dan in veel gevallen voordeliger, omdat
hiermee het opdrijven van grondprijzen kan worden tegengegaan. Bovendien is het niet
aannemelijk dat alle benodigde gronden voor herinrichting tijdig verworven zijn (=
ruim voor 2012), want er is vervolgens ook nog tijd nodig voor realisatie van maatregelen.
Kansen om grond te verwerven zijn vaak gebonden aan bepaalde gebeurtenissen (ruilverkaveling,
bedrijfsovernames), die zich lang niet op alle locaties binnen de komende periode
zullen voordoen. Dergelijke grootschalige gebiedsprocessen kennen mede als gevolg
van juridische procedures een doorlooptijd die de planperiode overschrijdt. Dit heeft
als consequentie dat fasering nodig is.
F4:. Technisch onhaalbaar – maatschappelijk draagvlak
De uitvoering van maatregelen die een aanzienlijke impact hebben op de omgeving dient
goed voorbereid te worden. Dit betekent dat verschillende direct betrokken partijen
goed moeten worden voorgelicht over de wijze van uitvoering en de consequenties daarvan.
Een dergelijke maatschappelijke betrokkenheid is vooral van belang om de uitvoering
op een dusdanige wijze vorm te geven dat deze op zoveel mogelijk draagvlak kan rekenen.
Een gedegen voorbereiding van een complex project kost vele jaren waardoor de maatregelen
niet in de lopende planperiode kunnen worden uitgevoerd.
F5:. Technisch onhaalbaar – synergie met andere beleidsvoornemens
De uitvoering van maatregelen voor het bereiken van KRW-doelen staat meestal niet
op zichzelf, ook andere (water)opgaven dienen te worden gerealiseerd. Het is hierbij
van belang dat voor de uitvoering gezocht wordt naar synergie zodat niet meerdere
malen na elkaar dezelfde procedures hoeven te worden doorlopen, graafwerkzaamheden
worden uitgevoerd e.d. Andere (water)opgaven kennen niet altijd dezelfde programmering
als de gewenste uitvoering voor de KRW. Om te voorkomen dat onevenredig hoge kosten
in deze planperiode moeten worden gemaakt., wordt ervoor gekozen om de KRW-maatregelen
in samenhang met andere maatregelen uit te voeren Het gevolg hiervan is dat de gecombineerde
maatregelen pas in de volgende planperiode kunnen worden afgerond.
F6:. Technisch onhaalbaar – uitvoeringscapaciteit
Inrichtingsmaatregelen vormen een groot deel van het maatregelpakket. Zowel overheden
als uitvoerende organisaties (aannemers) voeren momenteel al maatregelen uit. Het
totale voorgestelde pakket aan KRW-maatregelen vraagt een forse versnelling van uitvoering
als het hele pakket voor 2015 wordt gerealiseerd. Voorbereiding en uitvoering vragen
specifieke kennis en capaciteiten, die in beperkte mate aanwezig is. Uitvoering van
alle benodigde inrichtingsmaatregelen in de eerste planperiode van het SGBP is dan
ook niet mogelijk. Om deze reden wordt gefaseerd.
F7:. Onevenredig kostbaar – afschrijvingstermijnen
Huidige functies zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op de huidige inrichting.
Als deze inrichting wordt veranderd, heeft dit consequenties voor deze functies. Een
efficiënte inzet van beschikbare middelen rechtvaardigt een spreiding van de maatregelen
over de periode na 2015. De afgelopen jaren hebben al investeringen plaatsgevonden
die in 2015 nog niet zijn afgeschreven. Bij een gespreide uitvoering van maatregelen
kan aangesloten worden bij gebruikelijke onderhoudscycli van de waterbeheerders. Bovendien
kan op dergelijke wijze ‘werk met werk’ worden gemaakt door werkzaamheden met elkaar
te combineren. Zo kan het geheel aan maatregelen worden uitgevoerd, zonder dat onevenredig
hoge kosten in deze planperiode moeten worden gemaakt.
F8:. Onevenredig kostbaar – te hoge lasten
Uitvoering van alle maatregelen voor het bereiken van de goede toestand/potentieel
binnen de eerste planperiode stuit op te grote financiële beperkingen. Om de lastenstijging
binnen een maatschappelijk acceptabele bandbreedte te houden, wordt gekozen voor een
gefaseerde uitvoering van het maatregelenpakket in de periode na 2015. In afwachting
van de ontwikkeling van mogelijke kosteneffectievere maatregelen in de toekomst en
het vaststellen van aanvullende maatregelen op nationaal en internationaal niveau
wordt aanspraak gemaakt op de mogelijkheid tot fasering en wordt nu nog niet overgegaan
tot doelverlaging. Dit wordt bij het volgende provinciale waterplan/omgevingsplan
(en SGBP) opnieuw bezien.