Werkwijze met betrekking tot nog niet ten uitvoer gelegde straffen of maatregelen
[Regeling vervallen per 01-07-2009]
Voorwaarde voor het vorderen van de ISD-maatregel is – onder meer – dat de verdachte
in de vijf jaren voorafgaand aan het begane feit ten minste driemaal onherroepelijk
voor een misdrijf is veroordeeld, en dat de voor deze feiten opgelegde straffen of
maatregelen ten uitvoer zijn gelegd voorafgaande aan het begane feit. In de uitvoeringspraktijk
is gebleken dat veel voor de maatregel ISD in aanmerking komende verdachten echter
nog meerdere straffen – of maatregelen – hebben 'openstaan'. Het gaat daarbij veelal
om korte (enkele weken) vrijheidsstraffen voor misdrijven die nog niet ten uitvoer
zijn gelegd, en om diverse geldboetes voor overtredingen (bijv. APV-overlastbepalingen),
of administratiefrechtelijke verkeersboetes, vgl. de zgn. katvanger-problematiek.
Gekozen is voor een constructie waarbij nog openstaande strafrestanten tot en met
een bepaald maximum (vier maanden) niet aan vordering van de ISD-maatregel in de weg
staan. Dit strafrestant wordt niet meer ten uitvoer gelegd, tenzij betrokkene binnen
twee jaar na datum beëindiging ISD opnieuw een misdrijf pleegt waarvoor voorlopige
hechtenis is toegelaten. Bedraagt het nog openstaande strafrestant meer dan vier maanden,
dan dient dit strafrestant eerst ten uitvoer te zijn gelegd voordat de ISD-maatregel
wordt gevorderd. Hieronder is deze oplossing als volgt uitgewerkt.