Overeenkomstige toepassing van art. 4 en 4a Wet DB 1965 op vergoedingen op geldleningen [...] in art. 10, eerste lid, onderdeel d, Wet Vpb 1969

[Regeling vervallen per 20-07-2006.]
Geraadpleegd op 26-04-2024.
Geldend van 15-07-2002 t/m 19-07-2006

Overeenkomstige toepassing van art. 4 en 4a Wet DB 1965 op vergoedingen op geldleningen als bedoeld in art. 10, eerste lid, onderdeel d, Wet Vpb 1969

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Met ingang van 1 januari 2002 is artikel 3, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: Wet DB 1965) gewijzigd. Tot de opbrengst behoren met ingang van die datum ook vergoedingen op geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969).

In artikel 4, eerste lid, Wet DB 1965 is voor binnenlandse situaties bepaald dat inhouding van dividendbelasting achterwege mag blijven met betrekking tot opbrengsten van aandelen en winstbewijzen waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is; in artikel 4a Wet DB 1965 is een vergelijkbare regeling opgenomen voor EG-situaties die onder de moeder-dochter-richtlijn vallen.

Indien sprake is van een deelneming en de Nederlandse aandeelhouder heeft tevens een lening verstrekt die in de zin van artikel 10, eerste lid, onderdeel d, Wet Vpb 1969 feitelijk functioneert als eigen vermogen, is de deelnemingsvrijstelling op grond van artikel 13, derde lid, Wet Vpb 1969 ook van toepassing op een dergelijke lening.

Vooruitlopend op voorgenomen wetgeving op dit punt wordt goedgekeurd dat artikel 4 en artikel 4a Wet DB 1965 overeenkomstige toepassing vinden met betrekking tot de vergoedingen op geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, Wet Vpb 1969. Deze goedkeuring werkt terug tot en met 1 januari 2002.

Naar boven