Inleiding
Op grond van artikel 3, tweede lid, juncto artikel 15 Verordening 343/2003 kan iedere lidstaat, ook wanneer hij met toepassing van de in de Verordening 343/2003 vastgestelde criteria niet verantwoordelijk is voor de behandeling, gezinsleden en
andere afhankelijk familieleden herenigen op humanitaire gronden, in het bijzonder
op grond van familiebanden of op culturele gronden. In dat geval behandelt deze lidstaat
op verzoek van een andere lidstaat het asielverzoek van de vreemdeling. De betrokken
familieleden moeten hun instemming geven.
Van deze mogelijkheid wordt terughoudend gebruik gemaakt. Er zijn immers al waarborgen
in de Verordening 343/2003 opgenomen daar waar het gaat om de vaststelling van de verantwoordelijkheid voor
gezinsleden door met name de artikelen 6, 7 ,8 en 14 Verordening 343/2003. In het onderstaande wordt weergegeven in welke gevallen gebruik kan worden gemaakt
van bovenbedoelde bevoegdheid wanneer het gezinsleden betreft en wanneer het andere
afhankelijke familieleden betreft.
Overigens wordt opgemerkt dat hereniging van gezinsleden en andere afhankelijke familieleden
in de zin van de Verordening 343/2003 alleen van toepassing is op asielzoekers. Alle gezinsleden en/of familieleden moeten
dus een asielverzoek hebben ingediend. Er wordt in elk geval geen gebruik gemaakt
van de mogelijkheid van artikel 3, tweede lid juncto artikel 15 Verordening 343/2003 bij:
-
– gezinsleden en/of familieleden die een asielverzoek indienen nadat zij een afwijzing
hebben gekregen op een reguliere aanvraag of een aanvraag om een mvv;
-
– situaties waarin een gezinslid en/of afhankelijke familieleden een asielverzoek indien(t)(en)
en hereniging of voortzetting van de gezinsband beo(o)g(t)(en) met een gezinslid en/of
afhankelijke familieleden die een aanvraag op reguliere gronden heeft ingediend, dan
wel op reguliere gronden toelating geniet.
Immers, Verordening 343/2003 regelt de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek van derdelanders.
Verordening 343/2003 beoogt wel waarborgen te bieden voor gezinsleden die asiel hebben aangevraagd om
zoveel mogelijk bijeen te houden dan wel te blijven. Verordening 343/2003 is echter niet bedoeld voor het op reguliere gronden verkrijgen van verblijf bij
het gezinslid; hiervoor staan andere regelingen open.
Gezinsleden
In aanvulling op de verplichting voortvloeiend uit artikel 7 Verordening 343/2003 is Nederland, onder bepaalde voorwaarden, tevens (onverplicht) verantwoordelijk voor
de behandeling van het asielverzoek indien de asielzoeker een gezinslid is van een
vreemdeling die een asielvergunning voor bepaalde tijd heeft gekregen op grond van
artikel 29, eerste lid, onder a tot en met d, Vw. Nederland maakt in dergelijke gevallen gebruik van de discretionaire bevoegdheid
om de behandeling van een asielverzoek onverplicht aan zich te trekken, als neergelegd
in artikel 3, tweede lid, juncto artikel 15 Verordening 343/2003.
Hieraan zijn de volgende voorwaarden verbonden:
-
a. de betrokken asielzoeker dient zich reeds in Nederland te bevinden;
-
b. voor de toepassing van dit beleidskader is de definitie van ‘gezinsleden’ in de zin
van artikel 2, aanhef en onder i, Verordening 343/2003 van toepassing;
-
c. er dient nog geen beslissing op het asielverzoek in een andere lidstaat te zijn genomen.
ad a.
Geen toepassing wordt gegeven aan artikel 3, tweede lid, juncto artikel 15 Verordening 343/2003 wanneer de betrokken asielzoeker zich in een ander land bevindt. Dat betekent dat
Nederland niet, ingevolge het hier geschetste beleid, een asielzoeker naar Nederland
zal halen teneinde hier een asielprocedure te kunnen doorlopen.
ad c.
De voorwaarde, dat in een ander land nog geen beslissing mag zijn genomen op het
asielverzoek, is gelegen in het feit dat het uitgangspunt van Verordening 343/2003 is dat asielzoekers slechts in één land een behandeling van hun asielverzoek dienen
te krijgen.
Overige situatie inzake gezinsleden
In andere zeer bijzondere, individuele gevallen kan gebruik gemaakt worden van de
bevoegdheid op grond van artikel 3, tweede lid, juncto artikel 15 Verordening 343/2003 tot onverplichte behandeling van het asielverzoek van gezinsleden over te gaan, indien
er sprake is van overige humanitaire redenen. Er dient dan een zeer bijzonder samenstel
van factoren te bestaan waardoor het behandelen van het asielverzoek in de rede ligt.
Dit dient door de asielzoeker te worden aangetoond. Hiervan zal slechts in zeer uitzonderlijke
gevallen sprake zijn, aangezien het bijeenhouden en het bijeenbrengen van het gezin
reeds geschiedt met name op grond van de artikelen 6, 7, 8 en 14 Verordening 343/2003, voor zover van belang, alsmede onverplicht op grond van artikel 3, tweede lid, juncto
artikel 15 Verordening 343/2003.
Andere afhankelijke familieleden
Artikel 15 Verordening 343/2003 heeft niet alleen betrekking op gezinsleden in de zin van artikel 2, aanhef en onder
i, Verordening 343/2003, maar ook op ‘andere afhankelijke familieleden’. Op grond van deze bepaling zullen
de lidstaten, wanneer de ene betrokkene (de asielzoeker) afhankelijk is van de ander
(het/de familielid (-leden)), er normaliter voor zorgen dat de asielzoeker kan blijven
bij, of wordt herenigd met, een familielid dat zich op het grondgebied van één van
de lidstaten bevindt op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden.
De afhankelijkheid kan gelegen zijn in zwangerschap, de geboorte van een kind, ernstige
ziekte, een zware handicap of een hoge leeftijd.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, Verordening 1560/2003 is dit artikellid van toepassing zowel wanneer de asielzoeker afhankelijk is van
de hulp van het familielid dat zich op het grondgebied van een lidstaat bevindt als
wanneer het familielid, dat zich op het grondgebied van een lidstaat bevindt, afhankelijk
is van de hulp van de asielzoeker.
De afhankelijkheid van het (de) familielid(leden) wordt bezien aan de hand van de
hierboven genoemde criteria a en c. Voorts gelden de criteria in artikel 11, tweede
tot en met vijfde lid, Verordening 1560/2003.
In artikel 11, tweede lid, Verordening 1560/2003 wordt de bewijslast geregeld.
Op grond van artikel 11, derde lid, Verordening 1560/2003 wordt, teneinde te beoordelen of hereniging van de betrokken personen nodig en wenselijk
is, ook rekening gehouden met de volgende aspecten:
-
a. de familiesituatie die bestond in het land van herkomst;
-
b. de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de betrokken personen van elkaar werden
gescheiden;
-
c. de stand van de verschillende in de lidstaten lopende asielprocedures of procedures
betreffende het Vreemdelingenrecht.
ad a.
De asielzoeker dient hieromtrent consistente en geloofwaardige verklaringen af te
leggen, zover mogelijk ondersteund met relevante documenten.
ad b.
Onder oorzaken in deze zin kunnen onder meer worden verstaan: onderbrekingen van
de gezamenlijke reis door ziekte, calamiteiten of andere omstandigheden die buiten
de invloedssfeer van betrokkene(n) liggen.
ad c.
Hierbij wordt gedoeld op de voorwaarde, dat in een ander land nog geen beslissing
mag zijn genomen op het asielverzoek. Dit standpunt is gelegen in het feit dat het
uitgangspunt van Verordening 343/2003 is dat asielzoekers slechts in één land een behandeling van hun asielverzoek dienen
te krijgen.Indien Nederland het asielverzoek aan zich zou trekken, terwijl een ander
land al op het asielverzoek heeft beslist, zou de beslissing van het andere land door
Nederland nog eens worden overgedaan. Dit is niet wenselijk en strookt niet met de
doelstelling van Verordening 343/2003. In deze gevallen geldt overigens dat de gezinsleden niet blijvend van elkaar worden
gescheiden, omdat het gezinslid van de statushouder in Nederland via de reguliere
weg mogelijk in aanmerking kan komen voor gezinshereniging.
Immers, de Verordening 343/2003 regelt de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek van derdelanders.
De Verordening 343/2003 beoogt wel waarborgen te bieden voor gezinsleden die asiel hebben aangevraagd om
zoveel mogelijk bijeen te houden dan wel te blijven. Verordening 343/2003 is echter niet bedoeld voor het op reguliere gronden verkrijgen van verblijf bij
het gezinslid; hiervoor staan andere regelingen open.
In artikel 11, vierde lid, Verordening 1560/2003 is geregeld dat voor de toepassing van artikel 15, tweede lid, Verordening 343/2003 in elk geval vereist is dat wordt gewaarborgd dat de asielzoeker of het familielid
daadwerkelijk de noodzakelijke hulp zal verlenen.
Artikel 11, vijfde lid, Verordening 1560/2003, ten slotte, regelt dat bij het vaststellen van datum en plaats van overdracht rekening
moet worden gehouden met:
-
– het vermogen van de afhankelijke persoon om zich te verplaatsen;
-
– de verblijfssituatie van de betrokken personen teneinde – in voorkomend geval – voorrang
te geven aan de hereniging van de asielzoeker met het familielid wanneer dat, in de
lidstaat waar hij verblijft, reeds over een verblijfstitel en middelen beschikt.
Minderjarigen
Op grond van artikel 15, derde lid, Verordening 343/2003 herenigen de lidstaten, indien mogelijk, de minderjarige met verwant(en) die hij
in een andere lidstaat heeft die voor hem kunnen zorgen, tenzij dit niet in het belang
van de minderjarige is. Hierbij wordt opgemerkt dat indien de niet-begeleide minderjarige
een gezinslid(leden) en/of familieleden heeft in het land van herkomst waardoor dus
sprake is van opvang, de minderjarige in beginsel niet in aanmerking komt voor hereniging
op grond van artikel 15 Verordening 343/2003.
Onder ‘indien mogelijk’ dient onder meer het volgende te worden verstaan:
-
a. er dient voldoende aannemelijk te zijn gemaakt, dan wel te zijn aangetoond dat er
daadwerkelijk sprake is van familie (niet zijnde gezinslid als bedoeld onder artikel
2, onder i, Verordening 343/2003);
-
b. afhankelijk van de asielprocedure van het (de) familielid(-leden) hier te lande dient
te worden bezien of de hereniging nog wel mogelijk is mede bezien in het licht van
het belang van de niet-begeleide minderjarige.
Het is immers onwenselijk om overige familieleden in de Nederlandse asielprocedure
op te nemen terwijl, ten aanzien van het gezinslid waar Nederland voor verantwoordelijk
is, reeds is beslist dat geen grond voor verlening bestaat en de asielzoeker Nederland
derhalve dient te verlaten. Hierbij wordt gedoeld op de voorwaarde dat in een ander
land nog geen beslissing mag zijn genomen op het asielverzoek. Dit standpunt is gelegen
in het hierboven reeds genoemde uitgangspunt van Verordening 343/2003 dat asielzoekers slechts in één land een behandeling van hun asielverzoek dienen
te krijgen.
Onder ‘in het belang van de minderjarige’ dient onder meer het volgende te worden
verstaan:
-
a. de familieband dient te zijn aangetoond; immers het is niet in het belang van de minderjarige
hem/haar te plaatsen bij iemand waarvan niet daadwerkelijk vaststaat dat het familie
is;
-
b. er dient geen sprake te zijn van (een) familielid(-leden) waarvan het vermoeden bestaat
dat er sprake is geweest van mishandeling (fysiek, mentaal dan wel seksueel) van de
minderjarige door dit (deze) familielid (-leden);
-
c. het (de) familielid (-leden) kan (kunnen) de minderjarige voldoende zorg bieden; én
-
d. hetgeen hieromtrent is gesteld in het nationale beleid inzake Amv’s (zie B14), voor zover van toepassing.
In artikel 12 Verordening 1560/2003 worden regels gesteld voor de situatie waarin een niet-begeleide minderjarige asielzoeker
wordt toevertrouwd aan een ander familielid dan zijn vader, moeder of wettelijke voogd.
De bepaling regelt de samenwerking tussen de verschillende betrokken autoriteiten.