Mandaatregeling VWS

Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 25-04-2019.
Geldend van 25-04-2019 t/m 14-11-2019

Mandaatregeling VWS

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Besluit:

Hoofdstuk 1. Definities en reikwijdte

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. Minister: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of de Minister voor Medische Zorg;

  • b. mandaat: de bevoegdheid om in naam van de Minister besluiten te nemen;

  • c. gemandateerde: degene aan wie mandaat is verleend;

  • d. mandaatgever: degene die mandaat verleent;

  • e. machtiging: de bevoegdheid om in naam van de Minister handelingen te verrichten die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn;

  • f. collegiaal managementteam: groep leidinggevenden van een directie of eenheid.

Artikel 1a. Personeelsaangelegenheden

Deze regeling is niet van toepassing op personeelsaangelegenheden.

Artikel 1b. Machtiging

Hetgeen in deze regeling is bepaald met betrekking tot mandaat is van overeenkomstige toepassing op machtiging.

Hoofdstuk 2. Algemene bepalingen

Artikel 2. Uitoefening bevoegdheid door mandaatgever

  • 1 De mandaatgever blijft bevoegd de gemandateerde bevoegdheid uit te oefenen.

  • 2 De mandaatgever kan het mandaat te allen tijde beëindigen.

Artikel 3. Aanwijzigingen en inlichtingen

  • 1 De mandaatgever kan ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid zowel algemene als bijzondere aanwijzingen geven.

  • 2 De gemandateerde verschaft de mandaatgever op diens verzoek inlichtingen over de uitoefening van de bevoegdheid.

Artikel 4. Toerekening aan mandaatgever

Een door de gemandateerde binnen de grenzen van zijn bevoegdheid genomen besluit geldt als een besluit van de mandaatgever.

Artikel 6. Vermelden mandaatgever

Een krachtens mandaat genomen besluit vermeldt namens welk bewindspersoon het besluit is genomen.

Artikel 7. Vervanging

  • 1 Bij afwezigheid of verhindering van een gemandateerde wordt, voor de duur van de afwezigheid of verhindering, diens bevoegdheid uitgeoefend door de plaatsvervanger, behoudens de bevoegdheid tot het verlenen, wijzigen of intrekken van een ondermandaat.

  • 2 Indien een gemandateerde geen plaatsvervanger heeft is, voor de duur van de afwezigheid of verhindering, ieder ander lid van diens collegiaal managementteam dan wel ieder hoofd van een direct onder de betrokken gemandateerde ressorterende organisatie-eenheid bevoegd tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 3. Verlening algemeen mandaat

Artikel 8. De Secretaris-Generaal

De Secretaris-Generaal heeft mandaat ten aanzien van alle stukken met uitsluiting van de stukken die ingevolge artikel 11 door de Minister dienen te worden ondertekend.

Artikel 9. De plaatsvervangend Secretaris-Generaal

Behoudens artikel 12, heeft de plaatsvervangend Secretaris-Generaal mandaat ten aanzien van dezelfde stukken als de Secretaris-Generaal, voor zover die behoren tot zijn werkterrein.

Artikel 10

  • 1 Behoudens de artikelen 12 tot en met 15b hebben de volgende functionarissen mandaat ten aanzien van stukken die tot hun werkterrein behoren:

    • a. De Directeuren-Generaal en de directeuren van een directie of eenheid van het kernministerie;

    • b. de Directeur-Generaal van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu;

    • c. de inspecteur-generaal van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd;

    • d. de inspecteur-generaal, de Directeur Strategie, de Directeur Handhaven, de Directeur Keuren, de Directeur Bedrijfsvoering, de Directeur Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek, de Directeur Chief Financial Officer/Financiën en de Business Change Director van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit;

    • e. de Directeur van het agentschap Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg;

    • f. de Directeur van het agentschap College ter Beoordeling van Geneesmiddelen;

    • g. de Directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau;

    • h. de Directeur van de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen;

    • i. de hoofden van de direct onder de functionarissen, genoemd onder a tot en met h, ressorterende organisatie-eenheden.

  • 2 Indien een directie of eenheid niet is verdeeld in organisatie-eenheden, heeft ieder ander lid van het collegiaal managementteam mandaat ten aanzien van stukken die tot het werkterrein van zijn directie of eenheid behoren.

Hoofdstuk 4. Beperkingen algemeen mandaat

Artikel 11. Minister

  • 1 De Minister ondertekent de stukken gericht aan:

    • a. de Koning;

    • b. de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal;

    • c. de Ministerraad of daaruit gevormde vaste colleges;

    • d. de Raad van State;

    • e. de Algemene Rekenkamer.

  • 2 Ten aanzien van de in het eerste lid, onder d en e, genoemde colleges geldt het in de aanhef van het eerste lid gestelde niet voor zover het gaat om bestuursrechtelijke procedures onderscheidenlijk stukken van ondergeschikt beleidsmatig of politiek belang.

  • 3 Voorts worden de volgende stukken door de Minister ondertekend:

    • a. stukken, inhoudende vaststelling van algemeen verbindende voorschriften;

    • b. stukken, inhoudende een aankondiging van uitbreiding van de rijksbemoeienis op het terrein van volksgezondheid, welzijn of sport of een aankondiging van wijzigingen van het beleid;

    • c. besluiten op een beroepschrift;

    • d. besluiten, inhoudende de vernietiging van of de onthouding van de goedkeuring aan een besluit van een ander bestuursorgaan;

    • e. stukken, inhoudende aanwijzingen aan een ander bestuursorgaan op grond van een wettelijk voorschrift;

    • f. stukken, inhoudende een aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit taakuitoefening IGJ aan de Inspectie gezondheidszorg en jeugd.

Artikel 12. Secretaris-Generaal

In afwijking van de artikelen 9 en 10 heeft de Secretaris-Generaal het mandaat met betrekking tot de stukken bestemd voor de Nationale ombudsman.

Artikel 13

In afwijking van artikel 10 hebben de Secretaris-Generaal, de Directeuren-Generaal van het kernministerie en de functionarissen genoemd in artikel 10, eerste lid, onder b tot en met e, ieder mandaat ten aanzien van beleidsregels, alsmede ten aanzien van circulaires die tot hun werkterrein behoren en die worden gebruikt voor:

  • a. bekendmaking van beleidsmaatregelen en daarmee samenhangende voorschriften;

  • b. het verzoeken om medewerking;

  • c. het vragen om inlichtingen.

Artikel 14

  • 1 In afwijking van artikel 10 hebben ten aanzien van verweerschriften en beroepschriften ten behoeve van procedures bij de bestuursrechter en machtigingen om de Minister daarin te vertegenwoordigen de volgende functionarissen mandaat:

    • a. de Secretaris-Generaal;

    • b. de Directeur Wetgeving en Juridische Zaken, voor zover behorend tot het werkterrein van het kernministerie;

    • c. ten aanzien van hun eigen werkterrein, de functionarissen genoemd in artikel 10, eerste lid, onder b tot en met e en h.

  • 2 In afwijking van artikel 10 hebben de Secretaris-Generaal en de Directeur Wetgeving en Juridische Zaken mandaat tot het nemen van beslissingen op bezwaar.

  • 3 In afwijking van het tweede lid blijft aan de Minister voorbehouden de bevoegdheid tot het nemen van een besluit inzake een bezwaar tegen een besluit dat door de Minister dan wel door de Secretaris-Generaal namens de Minister is genomen.

  • 4 Op machtigingen, verleend ten behoeve van het vertegenwoordigen van de Minister in procedures bij de bestuursrechter, zijn de artikelen 16, vijfde lid, voor zover het de goedkeuring van de Secretaris-Generaal betreft, en 17 niet van toepassing.

  • 5 Alle functionarissen ondergeschikt aan de Directeur Wetgeving en Juridische Zaken hebben mandaat met betrekking tot het nemen van beslissingen en het verrichten van handelingen betreffende de voorbereiding van een beslissing op bezwaar.

  • 6 In afwijking van het tweede lid hebben de inspecteur-generaal, de directeur Strategie en het divisiehoofd Juridische Zaken van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit mandaat tot het nemen van beslissingen op bezwaar met betrekking tot besluiten die tot hun werkterrein behoren.

Artikel 15. Wet openbaarheid van bestuur

  • 1 In afwijking van de artikelen 9 en 10 hebben de Secretaris-Generaal, de plaatsvervangend Secretaris-Generaal, de Directeur Wetgeving en Juridische Zaken en de Directeur Communicatie ieder mandaat tot het nemen van besluiten in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur.

  • 2 Alle functionarissen ondergeschikt aan de Directeur Wetgeving en Juridische Zaken hebben mandaat met betrekking tot het nemen van beslissingen en verrichten van handelingen betreffende de voorbereiding van een besluit in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur.

Artikel 15a

  • 2 In afwijking van artikel 10 juncto artikel 1b hebben de onder de Hoofdinspecteurs van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd ressorterende functionarissen ieder machtiging tot het aanzeggen van een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom en het aanzeggen van het voornemen tot het geven van een schriftelijke aanwijzing als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 15b

De Inspecteur-Generaal, de Hoofdinspecteurs van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd en de Inspecteurs van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd, hebben mandaat tot het nemen van besluiten tot openbaarmaking, als bedoeld in onderdeel II, onder 5, subonderdeel a, en onderdeel III, onder 5, subonderdeel a, van de bijlage bij het Besluit openbaarmaking toezicht- en uitvoeringsgegevens Gezondheidswet en Jeugdwet, te nemen.

Hoofdstuk 5. Ondermandaat

Artikel 16. Ondermandaat

  • 1 De directeur van een directie of eenheid is bevoegd ondermandaat of ondertekeningsmandaat te verlenen aan de Directeur Organisatie, Bedrijfsvoering en Personeel met betrekking tot stukken ter zake van onderwerpen die tot het werkterrein van de Directie Organisatie, Bedrijfsvoering en Personeel behoren.

  • 2 De Directeur Organisatie, Bedrijfsvoering en Personeel kan aan andere ondergeschikten dan hoofden van direct onder hem ressorterende organisatie-eenheden ondermandaat verlenen. Deze bevoegdheid komt in bijzondere gevallen ook toe aan de andere functionarissen, genoemd in artikel 10, eerste lid, onder a tot en met h, en als bedoeld in artikel 10, tweede lid.

  • 3 De functionarissen, bedoeld in artikel 14, eerste en tweede lid, zijn bevoegd om hoofden van direct onder hen ressorterende organisatie-eenheden, dan wel indien geen sprake is van een verdeling in organisatie-eenheden, de andere leden van het betrokken collegiale managementteam, ondermandaat dan wel machtiging te verlenen tot het geheel of gedeeltelijk uitoefenen van de daar genoemde bevoegdheden.

  • 4 Ondermandaat kan hetzij algemeen hetzij voor een bepaald geval verleend worden.

  • 5 Elk ondermandaat wordt schriftelijk verleend en behoeft goedkeuring van de Secretaris-Generaal.

  • 6 Op ondermandaat zijn de bepalingen van deze regeling van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5a. Bijzonder ondermandaat

Artikel 16a. Bijzonder ondermandaat

  • 1 Onverminderd artikel 11, kan de Secretaris-Generaal, in het kader van een bepaald project en andere bijzondere gevallen, naast of in plaats van de op grond van de Hoofdstukken 3, 4 en 5 bevoegde functionarissen, aan anderen de bevoegdheid verlenen om in naam van de Minister besluiten te nemen.

  • 2 Bijzonder ondermandaat aan personen die geen ambtenaar zijn, wordt slechts verleend voor zover daartoe dwingende redenen zijn.

Hoofdstuk 6. Mandaatregister

Artikel 17

  • 1 De Directeur Bestuurlijke en Politieke Zaken houdt een centraal register bij van alle gemandateerden en van de inhoud van hun mandaat

  • 2 Bij beëindiging of wijziging van een mandaat wordt een kopie van het besluit tot beëindiging c.q. wijziging toegezonden aan de Directeur Bestuurlijke en Politieke Zaken.

Hoofdstuk 7. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 18. Overgangsbepaling

  • 1 Mandaten verleend vóór het tijdstip van het inwerkingtreden van deze regeling vervallen met ingang van het inwerkingtreden van deze regeling.

  • 2 In afwijking van het eerste lid blijven mandaten die verleend zijn aan functionarissen die niet behoren tot een directie of eenheid, gehandhaafd voor zover niet in strijd met dit besluit.

  • 3 Een kopie van een mandaat als bedoeld in het tweede lid wordt binnen één maand, nadat deze regeling in werking is getreden, toegezonden aan de Secretaris-Generaal.

Artikel 19. Intrekking

De regeling van de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 31 januari 1984, kenmerk CDJBZ-46, wordt ingetrokken.

Artikel 20. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 maart 1996.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers