Bijlage IV. A. Inrichtingseisen subsidieaanvragen cultuurnota 2005–2008
[Regeling vervallen per 01-07-2010]
Inleiding
Dit document beschrijft de eisen waaraan een aanvraag voor een meerjarige instellingssubsidie
in het kader van de Cultuurnota 2005–2008 moet voldoen. Dit document geldt niet voor
de instellingen, genoemd onder B.
Wie kunnen aanvragen?
Instellingen die van landelijke betekenis zijn op het terrein van cultuur en daaraan
een duurzame bijdrage leveren, kunnen een aanvraag indienen voor een meerjarige instellingssubsidie.
Deze subsidie in het kader van de Cultuurnota is bedoeld als een structurele bijdrage
voor een periode van vier jaar. Het gaat dus niet om projectsubsidies of andere incidentele
subsidies.
Een aanvrager dient in het bezit te zijn van rechtspersoonlijkheid. Een aanvraag van
een rechtspersoon in oprichting wordt niet in behandeling genomen.
Hoe wordt subsidie aangevraagd?
Een aanvraag bestaat uit een voorblad, een beleidsplan, een meerjarenbegroting, een
prestatieoverzicht en een aantal verplichte bijlagen. De bijlagen bestaan uit een
afschrift van de actuele statuten en een afschrift waaruit de actuele inschrijving
van de aanvrager in het geldende openbaar register blijkt. Instellingen die op dit
moment geen meerjarige subsidie in het kader van de Cultuurnota 2001–2004 ontvangen
(zogenaamde ‘nieuwe aanvragers’) moeten daarnaast een gecontroleerde jaarrekening
2002 meesturen.
De volledige en ondertekende aanvraag wordt in viervoud ingediend en is voor 1 december 2003 in het bezit van het Ministerie van OCW. Aanvragen die op of na 1 december worden
ontvangen, worden niet in behandeling genomen.
Er is een digitaal formulier beschikbaar dat behulpzaam kan zijn bij het invullen
van de aanvraag.
Aanvragen worden bij ontvangst getoetst op volledigheid (zie invulinstructie). Alleen
volledige en tijdig ontvangen aanvragen worden ter advisering voorgelegd aan de Raad
voor Cultuur. Ongevraagde bijlagen worden niet bij de beoordeling en besluitvorming
betrokken.
Aanvragen worden beoordeeld in het kader van de Uitgangspuntenbrief Cultuurbeleid
2005–2008.
Nadere informatie
Voor vragen over de aanvraag of de procedure kunt u contact opnemen met de afdeling
Publieksvoorlichting van het Ministerie van OCW, 070-4123270. Mailen kan ook: info@minocw.nl.
Uw e-mail wordt binnen 5 werkdagen beantwoord.
Alle relevante publicaties (waaronder de Uitgangspuntenbrief cultuurbeleid 2005–2008
en de Inrichtingseisen subsidieaanvraag 2005–2008) en achtergrondinformatie zijn te
vinden op www.cultuurnota.nl.
Invulinstructie
Algemeen
Geef bij het opstellen van uw aanvraag beknopte, maar duidelijke informatie.Houdt
u zich ten aanzien van de inrichting van uw beleidsplan en meerjarenbegroting aan
de daarvoor opgestelde indeling en vragen. Gebruik voor het beschrijven van het beleidsplan
maximaal 10 pagina’s (circa 5000 woorden).
Vorm
Neem bij het opstellen van uw beleidsplan de volgende vormvereisten in acht:
A4 formaat
leesbare lettergrootte
enkelzijdig bedrukt
zwart/wit geprint
pagina’s genummerd als deel van het totaal (bv. pag 1/10, 2/10, 3/10 etc.)
eventueel beeldmateriaal en tabellen geïntegreerd en niet geplakt
totaal 4 exemplaren waarvan
– 2 exemplaren losbladig
– 2 exemplaren gebonden/geniet.
Controleer na het opstellen of de aanvraag volledig is:
voorblad
beleidsplan
meerjarenbegroting
prestatieoverzicht
afschrift van de actuele statuten
afschrift van de actuele inschrijving in het geldende openbaar register
voor nieuwe aanvragers: een gecontroleerde jaarrekening 2002.
Waar moet de aanvraag naar toe?
Stuur uw aanvraag in viervoud en compleet met bijlagen naar:
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
o.v.v. Subsidieaanvraag Cultuurnota 2005–2008
Postbus 16375
2500 BJ Den Haag
Persoonlijke afgifte van de aanvraag (tijdens kantooruren) kan uiterlijk tot vrijdag
28 november 2003, 17.00 uur, op het bezoekadres van het Ministerie van OCW, Rijnstraat
50 in Den Haag. Vermeld op de envelop Subsidieaanvraag Cultuurnota 2005–2008.
Model beleidsplan
In uw beleidsplan besteedt u minimaal aandacht aan de volgende drie aspecten:
-
1. Wie bent u? Vermeld uw doelstelling en geef een toelichting op de positie van uw instelling
in het landelijk bestel van culturele instellingen.
-
2. Wat heeft u gedaan? Geef inzicht in de activiteiten die door uw instelling tot nu
toe zijn verricht en vermeld op welke wijze deze een bijdrage leveren aan de kwaliteit
en verscheidenheid van de cultuuruitingen in Nederland.
-
3. Wat gaat u doen? Geef een beschrijving van uw plannen voor de periode 2005–2008.
Specificeer uw voorgenomen activiteiten en de activiteiten die u in 2002 hebt verricht
met behulp van het model prestatieoverzicht.
Instellingen die op dit moment geen meerjarig subsidie in het kader van de Cultuurnota
2001–2004 ontvangen geven een overzicht van de incidentele en structurele subsidies
die zij (hebben) ontvangen van rijk, andere overheden of fondsen. Vermeld de aard
en omvang van deze subsidies.
Toelichting bij model meerjarenbegroting en model prestatieoverzicht
1. Algemene toelichting bij het model meerjarenbegroting
Opzet van uw begroting
U stelt uw begroting op volgens het model uit de inrichtingseisen.
Uw financiële onderbouwing bestaat uit twee kolommen: één voor de begroting 2005–2008
en één voor uw resultaten over het jaar 2002. De eerste kolom, uw begrotingskolom,
is een gemiddelde van uw planning over de jaren 2005 tot en met 2008. De cijfers in
deze kolom gelden als norm voor een jaarbegroting.
U specificeert uw begrotingsposten op een of meer bijlagen en volgt daarbij de aanwijzingen
onder 2. Specifieke toelichting. Daarnaast voorziet u uw begroting(sposten) van een
beknopte toelichting. Bij de post 'personeel' vermeldt u ook de bezetting (aantal
fte).
Financieel kader
U schat uw inkomsten en uitgaven zo realistisch mogelijk in. Voor instellingen die
reeds subsidie ontvangen is het huidige subsidieniveau richtinggevend. Het gaat hierbij
om meerjarige instellingssubsidies op grond van de cultuurnota en eventuele correcties
daarop. Dus incidentele of projectsubsidies dienen in geen geval meegerekend te worden.
Vanwege het beperkte financiële kader van de komende cultuurnotaperiode wordt reeds
gesubsidieerde aanvragers verzocht nieuw beleid zoveel mogelijk te accommoderen binnen
het bestaande exploitatiebudget. Indien u nieuwe beleidswensen opneemt, geeft u de
consequenties voor de hoogte van het gevraagde subsidie duidelijk aan in een toelichting
op uw begroting (en niet zoals bij de vorige aanvraagronde in een afzonderlijke begroting). Daarbij is van
belang dat u uw wensen afzonderlijk en per activiteit toelicht, en ook de omvang daarvan
aangeeft.
Loon- en prijsniveau
Bij het opstellen van de meerjarenbegroting gaat u uit van het loon- en prijsniveau
2002 als peildatum. Bij de vaststelling van de hoogte van een subsidie voor de periode
2005–2008 zal de loon- en prijsbijstelling voor 2003 en 2004 automatisch voor u worden
verdisconteerd. Geef aan waarop de hoogte van de loonkosten is gebaseerd (bijvoorbeeld
door het toepassen van een CAO).
Publieksinkomsten
Voor podiumkunstinstellingen geldt een minimumeis ten aanzien van de publieksinkomsten.
Het niet voldoen aan deze eis kan gevolgen hebben voor de hoogte van de te verlenen
OCW-subsidie. De eis is gesteld op 15/85 van de totale subsidie (inclusief de subsidie
van andere overheden). Onder A. Opbrengsten is vermeld wat onder publieksinkomsten
wordt verstaan.
Vermogenspositie en liquiditeit
Indien de vermogenspositie of liquiditeit na de balansdatum (31-12-2002) ingrijpend
is veranderd maakt u hiervan melding in een toelichting op uw aanvraag, tevens als
om andere reden de continuïteit van uw instelling in het geding is.
Nieuwe aanvragers
Nieuwe aanvragers sturen met de aanvraag een door een accountant of administratiekantoor
gecontroleerde jaarrekening over 2002 mee.
2. Specifieke toelichting bij het model meerjarenbegroting en balansgegevens
Hieronder volgt een toelichting op de vaste onderdelen van het begrotingsmodel.
A. Opbrengsten
Bij deze post wordt onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte opbrengsten.
‘Directe opbrengsten’ betreffen inkomsten die direct aan uw activiteiten kunnen worden
gerelateerd zoals publieksinkomsten of sponsoring. ‘Publieksinkomsten’ (A1) zijn inkomsten
uit kaartverkoop (recettes of uitkopen), horeca bij uitvoeringen, verkoop van programma’s
of van beeld- en geluiddragers, maar ook inkomsten uit vergoedingen van radio of televisie.
Uw sponsorinkomsten vermeldt u onder ‘overige inkomsten’ (A2).
‘Indirecte opbrengsten’ zijn opbrengsten die een afgeleide relatie hebben met de activiteiten
van uw instelling, zoals horeca los van uitvoeringen, verhuur van onroerend goed of
vergoedingen voor het uitlenen van personeel. U vermeldt deze opbrengsten onder A3
‘diverse inkomsten’.
B. Bijdragen
Hier vermeldt u de verwachte subsidies.
Onder B1 vermeldt u de subsidie OCW die u in het kader van de cultuurnota verwacht
te ontvangen. Dit bedrag wordt aangemerkt als het gevraagde OCW-subsidie.
Als u reeds een subsidie op grond van de Cultuurnota 2001–2004 ontving, is het bedrag
dat u in de kolom ‘realisatie 2002’ opvoert inclusief eventuele doelgroepensubsidie
en/of rijksbijdragen op grond van het Actieplan Cultuurbereik.
Onder B2 en B3 geeft u een opgave van de meerjarige cultuursubsidies van provincie
en gemeente.
Onder B4 ‘overige bijdragen’ geeft u een opsomming van alle subsidies die niet in het kader van de cultuurnota worden verwacht, zowel van overheden (internationaal,
rijk, provincie, gemeente), als van particuliere of aan de overheid gelieerde fondsen,
structureel zowel als incidenteel. Daarnaast vermeldt u onder deze post alle contributies,
schenkingen, donaties of legaten, alsook de bijdragen van vriendenstichtingen.
C. Beheerslasten
Tot de ‘beheerslasten’ worden gerekend alle personele en materiële lasten die samenhangen
met het beheer van uw organisatie (overheadkosten).
U specificeert de ‘beheerslasten personeel’ (C1) naar directie, secretariaat, personeelszaken,
financiële zaken en algemene zaken. Loonkosten omvatten ten minste de bruto salarissen,
werkgeversdeel sociale lasten, vakantiegeld en pensioenpremie.
De ‘beheerslasten materieel’ (C2) worden onderverdeeld in huisvestingslasten, kantoorkosten,
algemene publiciteitskosten en afschrijvingskosten.
D. Activiteitenlasten
Tot de ‘activiteitenlasten’ behoren kosten die direct samenhangen met de activiteiten
van uw instelling. Maak onderscheid tussen personele en materiële lasten (D1 en D2).
Voorbeelden van materiële lasten die met de activiteiten samenhangen zijn reis- en
transportkosten en specifieke publiciteitkosten.
Podiumkunstinstellingen specificeren hun personele lasten naar artistieke staf, uitvoerend
personeel (acteurs, dansers of musici) en ondersteunend personeel (technici).
Saldo
U berekent het eindsaldo of exploitatieresultaat door het verschil van baten en lasten
te verrekenen met het saldo van rentebaten/-lasten. Uw begroting dient sluitend te
zijn, zodat het saldo uitkomt op nul.
Balans
Nieuwe aanvragers geven hier ook hun balansgegevens op.
3. Toelichting op het model prestatieoverzicht
Om goede afspraken te kunnen maken over de omvang van uw prestaties in het geval van
honorering van uw aanvraag, geeft u duidelijk aan welke output mag worden verwacht.
Als prestaties worden aangemerkt uw producten of diensten. Ook het bereik (afnemers,
publiek enz.)dat u daarmee realiseert wordt als prestatie aangemerkt.
U specificeert uw prestaties op de wijze zoals aangegeven op het model prestatieoverzicht
en maakt een inschatting van de omvang.
Op het model staan de meest gangbare soorten van prestaties vermeld. U voegt daaraan eventuele andere prestaties toe, zoals bijvoorbeeld uw educatieve activiteiten.
B. Inrichtingseisen subsidieaanvragen cultuurnota 2005-2008 voor bepaalde museale
instellingen
Inleiding
Dit document beschrijft de eisen waaraan de aanvragen van de hierna genoemde instellingen
voor een meerjarige instellingssubsidie in het kader van de Cultuurnota 2005–2008
moeten voldoen.
1. Huis Doorn
2. Koninklijk Penningkabinet
3. KröllerMüller Museum
4. Mauritshuis
5. Museum Boerhaave
6. Museum het Catharijneconvent
7. Museum Slot Loevestein
8. Museum van het boek/ Museum MeermannoWestreenianum
9. Naturalis/ Nationaal Natuurhistorisch Museum
10. Nederlands Openluchtmuseum
11. Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam
12. Paleis Het Loo
13. Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie
14. Rijksmuseum Amsterdam
15. Rijksmuseum het Zuiderzeemuseum
16. Rijksmuseum Muiderslot
17. Rijksmuseum Twenthe
18. Rijksmuseum voor Oudheden
19. Rijksmuseum voor Volkenkunde
20. Van Gogh Museum (incl. Mesdag)
21. Six Stichting
22. Afrika museum
23. Joods Historisch Museum
24. Princessehof Leeuwarden
25. Teylers Museum
Hoe wordt subsidie aangevraagd?
Een aanvraag bestaat uit een voorblad, een beleidsplan, een meerjarenbegroting, een
prestatieoverzicht en een aantal verplichte bijlagen.
De volledige en ondertekende aanvraag wordt in viervoud ingediend en is voor 1 december 2003 in het bezit van het Ministerie van OCW. Aanvragen die op of na 1 december worden
ontvangen, worden niet in behandeling genomen.
Er is een digitaal formulier beschikbaar dat behulpzaam kan zijn bij het invullen
van de aanvraag.
Aanvragen worden bij ontvangst getoetst op volledigheid (zie invulinstructie). Alleen
volledige en tijdig ontvangen aanvragen worden ter advisering voorgelegd aan de Raad
voor Cultuur. Ongevraagde bijlagen worden niet bij de beoordeling en besluitvorming
betrokken.
De aanvragen wordt beoordeeld in het kader van de Uitgangspuntenbrief Cultuurbeleid
2005–2008.
Nadere informatie
Voor vragen over de aanvraag of de procedure kunt u contact opnemen met de directie
Cultureel Erfgoed van het Ministerie van OCW. Mailen kan naar musea@minocw.nl. Uw
e-mail wordt binnen 5 werkdagen beantwoord.
Alle relevante publicaties (waaronder de Uitgangspuntenbrief cultuurbeleid 2005–2008
en achtergrondinformatie) zijn te vinden op http://www.cultuurnota.nl.
Invulinstructie
Algemeen
Geef bij het opstellen van uw aanvraag beknopte, maar duidelijke informatie. Houdt
u zich bij de inrichting van uw beleidsplan en meerjarenbegroting aan de daarvoor
opgestelde indeling en vragen. Gebruik voor het beschrijven van het beleidsplan maximaal
15 pagina’s (circa 7.500 woorden).
Vorm
Neem bij het opstellen van uw beleidsplan de volgende vormvereisten in acht:
A4 formaat
leesbare lettergrootte
enkelzijdig bedrukt
zwart/wit geprint
pagina’s genummerd als deel van het totaal (bv. pag 1/10, 2/10, 3/10 etc.)
eventueel beeldmateriaal en tabellen geïntegreerd en niet geplakt
totaal 4 exemplaren waarvan
– 2 exemplaren losbladig
– 2 exemplaren gebonden/geniet.
Controleer na het opstellen of de aanvraag volledig is:
voorblad
beleidsplan
meerjarenbegroting
factsheets.
Waar moet de aanvraag naar toe?
Stuur uw aanvraag in viervoud en compleet met bijlagen naar:
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
o.v.v. Subsidieaanvraag Cultuurnota 2005–2008
Postbus 16375
2500 BJ Den Haag
Persoonlijke afgifte van de aanvraag (tijdens kantooruren) kan uiterlijk tot vrijdag
28 november 2003, 17.00 uur, op het bezoekadres van het Ministerie van OCW, Rijnstraat
50 in Den Haag. Vermeld op de envelop Subsidieaanvraag Cultuurnota 2005–2008.
Model beleidsplan
Houd u zich bij de inrichting van uw beleidsplan aan de volgende indeling en vragen.
Gebruik maximaal 15 pagina’s A4 formaat (exclusief factsheets).
1. Algemeen
● Het Beleidsplan geeft voor de komende cultuurnotaperiode (2005–2008) een beschrijving
van missie en doelstelling(en) van het museum met daarvan afgeleid de functies van
het museum. Geef hierbij inzicht in de activiteiten die door uw instelling tot nu
toe zijn verricht en vermeld op welke wijze deze een bijdrage leveren aan de kwaliteit
en diversiteit van de cultuuruitingen in Nederland.
Aandacht moet uitgaan naar factoren die van invloed zijn op het behalen van de doelstelling
evenals het prestatieniveau van het museum. Dit moet o.m. worden uitgedrukt in relevante
indicatoren zoals opgenomen in de factsheets. Dit kunnen bijvoorbeeld zijn: bezoekaantallen,
publicaties, tentoonstellingen, etc. Deze prestatie-indicatoren zijn zoveel mogelijk
Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden (SMART).
● Het beleidsplan bevat de organisatorische opzet van het museum en de kosten die
hieraan verbonden zijn (functioneel). In het beleidsplan komen alle museale functies
aan de orde, de publieksfunctie, de educatieve functie, de wetenschappelijke en de
collectiefunctie. De begroting wordt nader gespecificeerd naar het fysieke beheer
van de rijkscollectie en alle andere functies. Daarmee wordt o.m. financiële vertaling
gegeven aan de beheers- en huurovereenkomst van het museum met de Staat .
2. Specifiek
● In het beleidsplan geeft u een inhoudelijke toelichting op financiële mutaties tussen
het structureel ontvangen budget in de voorgaande cultuurnota periode en het structureel
aangevraagd budget in de aanstaande cultuurnota periode.
● Wanneer het beleidsplan een conceptwijziging bevat, waarbij het museum voorstelt de (primaire) functie van het museum te veranderen,
is een cultureel ondernemingsplan inclusief een haalbaarheidsonderzoek van deze plannen
bijgevoegd. In dit haalbaarheidsonderzoek worden de benodigde veranderingen, inclusief
een haalbaarheidsoordeel, wederom zoveel mogelijk SMART beschreven vanuit oogpunt
van de markt, interne organisatie, de (verander)cultuur van het museum en financiën.
Ook een risico analyse wordt bijgevoegd.
● Als het beleidsplan een sterke (niet vanzelfsprekende) prestatieverbetering bevat
die uit de pas loopt met het verleden, moet eveneens een haalbaarheidsonderzoek bijgevoegd
worden. Dit haalbaarheidsonderzoek bevat dezelfde elementen als het haalbaarheidsonderzoek
van een conceptwijziging.
3. Terugblik en evaluatie 1997 tot heden (adhv de factsheets)
Beschrijf kort de ontwikkelingen binnen uw instelling vanaf 1 januari 1997 tot heden. Maak een onderscheid in beleidsmatige, organisatorische en financiële
ontwikkelingen. Voor deze beschrijving gebruikt u onder andere de factsheets.
Toelichting bij model meerjarenbegroting en model prestatieoverzicht
1. Algemene toelichting bij het model meerjarenbegroting
Opzet van uw begroting
U stelt uw begroting op volgens het model uit de inrichtingseisen.
Uw financiële onderbouwing bestaat uit twee kolommen: één voor de begroting 2005–2008
en één voor uw resultaten over het jaar 2002. De eerste kolom, uw begrotingskolom,
is een gemiddelde van uw planning over de jaren 2005 tot en met 2008. De cijfers in
deze kolom gelden als norm voor een jaarbegroting.
U specificeert uw begrotingsposten op een of meer bijlagen en volgt daarbij de aanwijzingen
onder 2. Specifieke toelichting. Daarnaast voorziet u uw begroting(sposten) van een beknopte toelichting.
Financieel kader
U schat uw inkomsten en uitgaven zo realistisch mogelijk in. Voor instellingen die
reeds subsidie ontvangen is het huidige subsidieniveau richtinggevend. Het gaat hierbij
om meerjarige instellingssubsidies op grond van de cultuurnota en eventuele correcties
daarop. Dus incidentele of projectsubsidies dienen in geen geval meegerekend te worden.
Vanwege het beperkte financiële kader van de komende cultuurnotaperiode wordt reeds
gesubsidieerde aanvragers verzocht nieuw beleid zoveel mogelijk te accommoderen binnen
het bestaande exploitatiebudget. Indien u nieuwe beleidswensen opneemt, geeft u de
consequenties voor de hoogte van het gevraagde subsidie duidelijk aan in een toelichting
op uw begroting (en niet zoals bij de vorige aanvraagronde in een afzonderlijke begroting). Daarbij is van
belang dat u uw wensen afzonderlijk en per activiteit toelicht, en ook de omvang daarvan
aangeeft.
Loon- en prijsniveau
Bij het opstellen van de meerjarenbegroting gaat u uit van het loon- en prijsniveau
2002 als peildatum. Bij de vaststelling van de hoogte van een subsidie voor de periode
2005–2008 zal de loon- en prijsbijstelling voor 2003 en 2004 automatisch voor u worden
verdisconteerd. Geef aan waarop de hoogte van de loonkosten is gebaseerd (bijvoorbeeld
door het toepassen van een CAO).
Vermogenspositie en liquiditeit
Indien de vermogenspositie of liquiditeit na de balansdatum (31-12-2002) ingrijpend
is veranderd maakt u hiervan melding in een toelichting op uw aanvraag, tevens als
om andere reden de continuïteit van uw instelling in het geding is.
2. Specifieke toelichting bij het model meerjarenbegroting en balansgegevens
Hieronder volgt een toelichting op de vaste onderdelen van het begrotingsmodel.
A. Opbrengsten
Bij deze post wordt onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte opbrengsten.
'Directe opbrengsten' betreffen inkomsten die direct aan uw activiteiten kunnen worden
gerelateerd.
'Indirecte opbrengsten' zijn opbrengsten die een afgeleide relatie hebben met de activiteiten
van uw instelling. Voor de indeling en definiëring van de verschillende (sub)posten
kunt u het Handboek financiële verantwoording cultuursubsidies-musea gebruiken.
B. Bijdragen
Hier vermeldt u de verwachte subsidies. Omdat de bekostiging van voorzieningen om
de rijkscollecties in stand te houden mogelijk een andere grondslag krijgt, maken
musea met een beheersovereenkomst met de Staat daarbij onderscheid tussen subsidies
die u van OCW verwacht voor de instandhouding rijkscollectie ‘BIR (B1)’ én de ‘overige activiteiten (B2)’. Verder geeft u aan in hoeverre u ‘incidentele
subsidies (B3)’ – eventueel buiten de cultuurnota – van OCW verwacht te ontvangen.
Subsidies van een ander ministerie, provincie of gemeente neemt u op onder B4, B5,
B6. Onder ‘overige subsidies (B7)’ neemt u bijdragen van overheidsfondsen en internationale
overheden op.
Onder ‘overige bijdragen (B8, B9, B10)’ geeft u een opsomming van schenkingen, donaties
en legaten, alsook van bijdragen van vriendenstichtingen en bijdragen van particuliere
fondsen.
Neem in beginsel alleen de structurele subsidies in uw begroting op. Wanneer u naast structurele subsidies ook regelmatig
incidentele subsidies verwacht te ontvangen kunt u op basis van een schatting het
gemiddelde per jaar als additionele post opnemen (op een afzonderlijke regel). Wanneer
u zulke incidentele subsidies ook van OCW (B3) verwacht, worden deze niet aangemerkt
noch behandeld als een aanvrage in het kader van de cultuurnota. Voor het totale financiële
beeld kan vermelding uiteraard wel zinvol zijn.
C. Lasten
Tot de ‘beheerlasten (C)’ worden gerekend alle personele en materiële lasten die samenhangen
met het beheer van uw organisatie (overheadkosten). U specificeert de beheerlasten
functioneel, gebruik hiervoor het systeem van het Handboek.
De ‘kosten collectiefunctie (D)’ worden ingedeeld conform Handboek. De subpost ‘onderzoek
en documentatie (G1)’ is uit de collectiefunctie gehaald en vormt nu zelfstandig de
functie ‘kosten wetenschappelijke functie (G1)’. Documentatie die niet als wetenschappelijk
is aan te merken, neemt u op onder de collectiefunctie, onder subpost ‘collectiebeheer
(D2)’.
De ‘kosten publieksfunctie (E)’ worden ingedeeld conform Handboek. Het onderdeel ‘dienstverlening
en voorlichting’ wordt apart ondergebracht bij de ‘kosten educatieve functie (F1)’,
voorzover het educatie betreft. De overige onderdelen van deze subpost blijven onder
de publieksfunctie (‘dienstverlening en voorlichting (E3)’) gehandhaafd.
De subpost ‘beveiliging en bewaking’ uit de ‘beheerslasten (C)’ worden gesplitst.
Het onderdeel ‘bewaking’ wordt ondergebracht bij de ‘kosten publieksfunctie (E5)’.
De post ‘beveiliging’ wordt gehandhaafd onder ‘kosten beheerslasten (C3)’, als BIR
component. De subpost ‘conservering en restauratie’ uit de ‘kosten collectiefunctie
(D)’ wordt ook gesplitst. Het onderdeel ‘restauratie’ wordt ondergebracht bij de ‘kosten
publieksfunctie (E6)’. De subpost ‘conservering’ wordt gehandhaafd onder de ‘kosten
collectiefunctie (D3)’, als BIR component.
Saldo
U berekent het eindsaldo of exploitatieresultaat door het verschil van baten en lasten
te verrekenen met het saldo van rentebaten/-lasten. Uw begroting dient sluitend te
zijn. Derhalve komt het saldo uit op nul.