Besluit financiën regionale politiekorpsen

[Regeling vervallen per 01-01-2013.]
Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 05-09-2007.
Geldend van 05-09-2007 t/m 24-07-2008

Besluit van 28 maart 1994, houdende bepalingen met betrekking tot de financiën van de regionale politiekorpsen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 2 december 1993, nummer EA93/U3433, gedaan in overeenstemming met Onze Ministers van Justitie en van Financiën;

Gelet op de artikelen 44 en 45 van de Politiewet 1993;

De Raad van State gehoord (advies van 15 februari 1994, nummer W04.93.0811);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 24 maart 1994, nummer EA94/U871, uitgebracht in overeenstemming met Onze Ministers van Justitie en van Financiën;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

    • b. werksoort: een verzameling van met elkaar samenhangende werkzaamheden van de Nederlandse politie met een specifieke kostenstructuur, die bestaat uit personele en materiële kosten;

    • c. telefoonmeting: onderzoek in opdracht van Onze Minister naar de kwalitatieve en kwantitatieve telefonische bereikbaarheid van de regio’s in het kader van het Landelijk Telefoonnummer Politie.

  • 2 Onder kosten als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Politiewet 1993 wordt verstaan: het saldo van de lasten en baten van de regio voor personele en materiële middelen en investeringen, reserveringen en desinvesteringen daaronder begrepen.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 De rijksbijdrage aan een regio bestaat uit een algemene bijdrage en eventuele bijzondere en aanvullende bijdragen.

  • 2 De algemene bijdrage bestaat uit:

    • a. een algemeen budget dat is opgebouwd uit de met toepassing van de in de artikelen 2b, 2c en 2d te berekenen aanspraken op deelbudgetten voor de werksoorten intake en service, noodhulp, opsporing en handhaving;

    • b. specifieke budgetten die Onze Minister kan toekennen indien specifieke kenmerken in een regio of een specifieke taak binnen een regio extra werklast meebrengen;

    • c. compensaties indien de artikelen 2e, respectievelijk 10, 11 of 12 van toepassing zijn.

  • 3 Onze Minister stelt jaarlijks onder voorbehoud van goedkeuring van de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor 1 juli voor het eerstvolgende jaar voorlopig vast welk deel van de begroting bestemd is voor:

    • a. algemene budgetten en verdeling van dit bedrag in deelbudgetten voor de in het tweede lid, onder a, genoemde werksoorten;

    • b. specifieke budgetten;

    • c. compensaties;

    • d. bijzondere bijdragen.

  • 4 Onze Minister geeft bij de voorlopige vaststelling bedoeld in het derde lid een indicatie van de omvang van de genoemde bestemmingen in de daarop volgende drie jaren.

Artikel 2a

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Onze Minister stelt onder voorbehoud van goedkeuring van de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor 1 juli de algemene bijdrage aan een regio voor het eerstvolgende jaar voorlopig vast en geeft daarbij een indicatie van de algemene bijdrage aan de regio in de daaropvolgende drie jaren.

  • 2 De voorlopig vastgestelde algemene bijdrage wordt betaalbaar gesteld in vier termijnen respectievelijk 15 januari, 15 april, 15 juli en 15 oktober.

  • 3 Onze Minister kan de voorlopig vastgestelde bijdrage wijzigen.

  • 5 Onze Minister stelt de korpsbeheerder zo spoedig mogelijk op de hoogte van een besluit tot bijstelling als bedoeld in het derde en vierde lid.

  • 6 Verrekening van bijstellingen in de voorlopig vastgestelde algemene bijdrage vindt uiterlijk plaats op 1 december van het jaar waarop de voorlopige vaststelling betrekking heeft.

  • 7 Onze Minister kan bij de voorlopige vaststelling van de algemene bijdrage voorwaarden verbinden aan de besteding van deze bijdrage.

Artikel 2b

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Het algemene budget dat een regio ontvangt is de som van de volgende bedragen:

    • a. het bedrag dat de regio ingevolge artikel 2c ontvangt als onderdeel van het deelbudget van intake en service in verband met de op grond van de telefoonmeting vastgestelde werklast van de regio;

    • b. de bedragen die de uitkomst vormen van de met toepassing van de in artikel 2d, eerste lid, opgenomen formules berekende procentuele aandelen in de door Onze Minister krachtens artikel 2, derde lid, onderdeel a, vastgestelde deelbudgetten per werksoort.

  • 2 Voor het vaststellen van de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde percentages worden de uitkomsten van de formules van de afzonderlijke gemeenten in een regio bij elkaar opgeteld en wordt het procentuele aandeel daarvan berekend in het totaal van de uitkomst voor alle regio’s.

  • 3 Ten aanzien van de werksoort intake en service wordt bij de berekening van het bedrag dat een regio ontvangt het door Onze Minister krachtens artikel 2, derde lid, voor die werksoort vastgestelde deelbudget verminderd met de bedragen die de regio’s ontvangen op grond van het eerste lid, onderdeel a.

Artikel 2c

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Op basis van de telefoonmeting wordt de werklast van de regio bepaald met toepassing van de formule 39,59 Ln (y) – 444,95, waarbij y het aantal met 0900-8844 gevoerde gesprekken weergeeft.

  • 2 De regio ontvangt een bedrag ter hoogte van de uitkomst van de in het eerste lid genoemde formule, vermenigvuldigd met het normbedrag voor de werksoort intake en service dat door Onze Minister wordt vastgesteld.

Terugwerkende kracht

Stb. 2008, 294, datum inwerkingtreding 25-07-2008, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2007.

1 Op basis van de telefoonmeting wordt de werklast van de regio bepaald met toepassing van de formule 31,0 Ln (y) x 1,28394740172094 – 348,0, waarbij y het aantal met 0900-8844 gevoerde gesprekken weergeeft.

2 De regio ontvangt een bedrag ter hoogte van de uitkomst van de in het eerste lid genoemde formule, vermenigvuldigd met het normbedrag voor de werksoort intake en service dat door Onze Minister wordt vastgesteld.

Artikel 2d

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Voor de verdeling van de door Onze Minister krachtens artikel 2, derde lid, vastgestelde deelbudgetten worden de volgende formules gehanteerd:

    • a. voor intake en service:

      (110 + 0,38 x MOB + 0,22 x UITK) : 1000 x (INW) : 1000;

    • b. voor noodhulp:

      (190 + 85 x OPP + 0,13 x OAD) :1000 x (INW) : 1000;

    • c. voor opsporing:

      (171 + 0,26x OAD+ 21x HRC+ 5,7x UITK + 0,84x NNED + 337x AGG) : 1000 x (INW) : 1000;

    • d. voor handhaving:

      (160 + 0,22x OAD+ 31x HRC+ 13,5 x ABWUITK + 531 x AGG) : 1000 x (INW) : 1000.

  • 2 De afkortingen die deel uitmaken van de formules hebben betrekking op de volgende omgevingskenmerken van een gemeente:

    OPP: de oppervlakte land in hectare volgens regionale indelingen;

    OAD: het gemiddelde aantal adressen per km2 dat een adres binnen zijn omgeving heeft;

    HRC: het aantal bedrijfsvestigingen met de economische activiteit «horeca»;

    INW: de geregistreerde bevolking;

    NNED: het aantal personen dat niet de Nederlandse nationaliteit bezit, exclusief degenen die in Nederland woonachtig zijn maar voor wie uitzonderingsregels gelden met betrekking tot opneming in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;

    MOB: de som van het aantal personen dat verhuisd is binnen de gemeente en het aantal personen dat verhuisd is naar een andere gemeente;

    UITK: het aantal personen met een IOAW- of IOAZ-uitkering of een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand of de Werkloosheidswet;

    ABWUITK: aantal personen met een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand;

    AGG: de waarde van de centrumgemeente binnen een stedelijke agglomeratie;

  • 3 Bij het invullen van de waarde van de omgevingskenmerken worden de op 1 april van het lopende jaar meest recente gegevens van het CBS gebruikt.

  • 4 In afwijking van het derde lid wordt voor INW het gemiddelde genomen van de waarde van het jaar voorafgaande aan het lopende jaar, het lopende jaar en de prognoses ten aanzien van de twee daarop volgende jaren. Indien op 1 april het gegeven voor het lopende jaar niet beschikbaar is, wordt de prognose voor dat jaar gebruikt.

  • 5 In afwijking van het derde lid wordt voor AGG bij ministeriële regeling bepaald welke gemeenten als centrumgemeenten worden aangemerkt en wordt aan de centrumgemeenten de waarde 0,5 of 1 toegekend.

Terugwerkende kracht

Stb. 2008, 294, datum inwerkingtreding 25-07-2008, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2007.

1 Voor de verdeling van de door Onze Minister krachtens artikel 2, derde lid, vastgestelde deelbudgetten worden de volgende formules gehanteerd:

  • a. voor intake en service:

    (a + b x MOB + c x EPH) : 1000 x (INW) : 1000;

  • b. voor noodhulp:

    (d + e x OPP + f x OAD) : 1000 x (INW) : 1000;

  • c. voor opsporing:

    (g + h x OAD + i x HRC + j x UITK + k x NNED + l x AGG) : 1000 x (INW) : 1000 (INW) : 1000;

  • d. voor handhaving:

    (m + n x OAD + o x HRC + p x ABWUITK + q x AGG) : 1000 x (INW) : 1000.

2 De afkortingen die deel uitmaken van de formules hebben betrekking op de volgende omgevingskenmerken van een gemeente:

OPP: de oppervlakte land in hectare volgens regionale indelingen;

OAD: het gemiddelde aantal adressen per km2 dat een adres binnen zijn omgeving heeft;

HRC: het aantal bedrijfsvestigingen met de economische activiteit «horeca»;

INW: de geregistreerde bevolking;

NNED: het aantal personen dat niet de Nederlandse nationaliteit bezit, exclusief degenen die in Nederland woonachtig zijn maar voor wie uitzonderingsregels gelden met betrekking tot opneming in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;

MOB: de som van het aantal personen dat verhuisd is binnen de gemeente en het aantal personen dat verhuisd is naar een andere gemeente;

UITK: het aantal personen met een IOAW- of IOAZ-uitkering of een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand of de Werkloosheidswet;

ABWUITK: aantal personen met een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand;

AGG: de waarde van de centrumgemeente binnen een stedelijke agglomeratie;

EPH: aantal eenpersoonshuishoudens als percentage van het totaal aantal huishoudens.

3 De constanten en coëfficiënten die deel uitmaken van de formules hebben betrekking op de waarden, genoemd in de onderstaande tabel:

constante / coëfficiënt

waarde

a

110,668307523515

b

0,375723100447659

c

0,215556431577381

d

190,379646600103

e

85,4717468067411

f

0,130956468069664

g

171,351061658647

h

0,261638843488334

i

21,8127611238424

j

5,73842932250656

k

0,839816128656236

l

336,826873435109

m

160,695868099232

n

0,223629037981461

o

31,1073702036903

p

13,4825813530453

q

531,241631263488

4 Bij het invullen van de waarde van de omgevingskenmerken worden de op 1 april van het lopende jaar meest recente gegevens van het CBS gebruikt.

5 In afwijking van het vierde lid wordt voor INW het gemiddelde genomen van de waarde van het jaar voorafgaande aan het lopende jaar, het lopende jaar en de prognoses ten aanzien van de twee daarop volgende jaren. Indien op 1 april het gegeven voor het lopende jaar niet beschikbaar is, wordt de prognose voor dat jaar gebruikt.

6 In afwijking van het vierde lid wordt voor AGG bij ministeriële regeling bepaald welke gemeenten als centrumgemeenten worden aangemerkt en wordt aan de centrumgemeenten de waarde 0,5 of 1 toegekend.

Artikel 2e

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Indien het op grond van artikel 2, derde lid, onderdeel a, voor de algemene budgetten beschikbare bedrag voor het eerstvolgende jaar gelijk is aan dat van het lopende jaar en het algemene budget van een regio in het eerstvolgende jaar ten opzichte van het lopende jaar daalt als gevolg van de met toepassing van de artikelen 2b, 2c en 2d uitgevoerde berekeningen en deze daling meer dan 1% bedraagt, ontvangt de regio in het eerstvolgende jaar een compensatie ter hoogte van het percentage waarmee de daling de 1% overstijgt.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde daling meer bedraagt dan 2% wordt in het jaar volgende op het eerstvolgende jaar de helft gecompenseerd van het percentage waarmee de 1% wordt overschreden.

  • 3 Een stijging van het algemene budget ten opzichte van het lopende jaar als gevolg van de loon- en prijsindex, wordt in de berekeningen van het eerste en tweede lid buiten beschouwing gelaten.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Onze Minister kan aan een regio een bijzondere bijdrage verlenen.

  • 2 Een bijzondere bijdrage kan onder voorwaarden worden verleend.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Op aanvraag van het regionale college kan Onze Minister een aanvullende bijdrage verlenen, indien in het jaar waarvoor de algemene bijdrage voorlopig is vastgesteld en in een of meer daaropvolgende jaren een begrotingstekort wordt verwacht voor zoveel groter dan een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage van de voor het eerstbedoelde jaar voorlopig vastgestelde algemene bijdrage vermeerderd met de bijzondere bijdrage. De aanvullende bijdrage wordt voor ten hoogste vier achtereenvolgende jaren verleend en wordt jaarlijks door Onze Minister aangepast aan het voor dat jaar verwachte begrotingstekort.

  • 2 De aanvraag wordt door de korpsbeheerder namens het regionale college bij Onze Minister ingediend voor het begin van het jaar waarvoor de aanvullende bijdrage wordt aangevraagd. Onze Minister beslist omtrent de aanvraag binnen een half jaar na indiening daarvan. Indien de beschikking niet binnen dat half jaar kan worden gegeven, stelt Onze Minister de korpsbeheerder daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. Deze termijn is niet langer dan drie maanden.

  • 3 Onze Minister kan aan een regio waaraan een aanvullende bijdrage wordt verleend, bijzondere voorschriften geven met betrekking tot het door die regio te voeren financiële beleid. Deze voorschriften zijn van toepassing op het begrotingsjaar of de begrotingsjaren waarvoor de bijdrage wordt verleend.

  • 4 Onverminderd artikel 7 kan Onze Minister de aanvullende bijdrage verminderen, intrekken, dan wel geheel of gedeeltelijk terugvorderen indien:

    • a. de financiële positie van de regio zodanig wijzigt, dat daarmee niet langer aan de in het eerste lid, eerste volzin, bedoelde voorwaarde wordt voldaan,

    • b. de door of namens het regionale college ten behoeve van de aanvraag verstrekte informatie onjuist of onvolledig blijkt te zijn en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, of

    • c. de regio in strijd handelt met de voorschriften, bedoeld in het derde lid.

  • 5 Onze Minister kan de in het eerste lid, eerste volzin, bedoelde voorwaarde geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, voor zover toepassing zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 4a

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 2 Onze Minister kan aan een regio waaraan een bijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend, met betrekking tot het door die regio te voeren financiële beleid bijzondere voorschriften geven. Deze voorschriften zijn van toepassing op het begrotingsjaar of de begrotingsjaren waarvoor de bijdrage wordt verleend.

Artikel 4b

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Het algemene budget van een regio wordt verminderd met een voor alle regio’s gelijk percentage van hun budget ter dekking van de aanvullende bijdragen aan regio’s op grond van de artikelen 4 en 4a.

  • 2 De rijksbijdrage aan een regio kan worden verminderd ter vergoeding van kosten in verband met samenwerking met andere regio’s of in verband met voorzieningen waarvan de regio gebruikmaakt.

  • 3 Onze Minister stelt jaarlijks voor 31 december de hoogte vast van de vermindering bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 De korpsbeheerder verstrekt jaarlijks uiterlijk 31 maart aan Onze Minister het vastgestelde jaarverslag en de jaarrekening waarin verantwoording wordt afgelegd over de besteding van de rijksbijdragen en overige baten over het voorafgaande jaar.

  • 2 Onze Minister kan nadere regels stellen over de inhoud en inrichting van het jaarverslag en de jaarrekening, alsmede over de wijze waarop deze aan hem worden verstrekt.

  • 4 Onze Minister kan nadere regels stellen aan de inhoud en inrichting van het verslag, de reikwijdte van de controle en de inhoud van de verklaring, bedoeld in het derde lid.

  • 5 Aan ambtenaren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt op verzoek alle informatie verstrekt die zij noodzakelijk achten. Deze ambtenaren kunnen ook op eigen initiatief informatie inwinnen bij de deskundige die met de controle is belast.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Uitbetaling van een rijksbijdrage vindt plaats door middel van voorschotten.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Onze Minister stelt de omvang van de rijksbijdragen over het voorafgaande begrotingsjaar definitief vast binnen drie maanden nadat de regio de in artikel 5, eerste lid, bedoelde bescheiden heeft overgelegd.

  • 2 Onze Minister kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke terugvordering van verleende rijksbijdragen indien uit de in artikel 5, eerste en derde lid, bedoelde bescheiden blijkt dat de bijdragen niet overeenkomstig de gestelde regels zijn besteed of niet is voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de besteding van de rijksbijdragen.

  • 4 Onze Minister stelt de korpsbeheerder zo spoedig mogelijk op de hoogte van een besluit als bedoeld in het tweede en derde lid.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 De korpsbeheerder verstrekt jaarlijks voor 15 november aan Onze Minister de vastgestelde organisatie en de formatie voor het volgende jaar en eveneens de vastgestelde begroting en het beleidsplan die betrekking hebben op het volgende jaar en de daarop volgende drie jaren. De op deze documenten betrekking hebbende wijzigingen worden, zodra deze door het regionale college zijn vastgesteld, aan Onze Minister gezonden.

  • 2 Onze Minister kan nadere regels stellen over de inrichting van de documenten, bedoeld in het eerste lid, alsmede over de wijze waarop deze aan hem worden verstrekt. Voor zover deze regels betrekking hebben op de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel op taken ten dienste van de justitie, worden zij gesteld in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

  • 3 Onze Minister doet jaarlijks verslag van de verkregen informatie aan Onze Minister van Justitie en aan de korpsbeheerders.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Bij de toepassing van de artikelen 203 en 205 tot en met 211 van de Gemeentewet, bedoeld in artikel 45, vierde lid, van de Politiewet 1993, wordt gelezen voor:

    • a. het gemeentebestuur: de korpsbeheerder;

    • b. het college van burgemeester en wethouders: de korpsbeheerder;

    • c. de gemeenteraad: het regionale college;

    • d. de raad: het regionale college;

    • e. de gemeente: de politieregio;

    • f. gedeputeerde staten: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

    • g. de commissaris van de Koning: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 2 In aanvulling op artikel 203 van de Gemeentewet kan Onze Minister bepalen dat de begroting voor het regionale politiekorps alsmede de daarop betrekking hebbende wijzigingen tevens zijn goedkeuring behoeven indien:

    • a. niet is voldaan aan de bij of krachtens artikel 8, eerste en tweede lid, gestelde regels;

    • b. blijkt dat niet is voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de besteding van de rijksbijdragen;

    • c. de verhouding tussen het eigen vermogen en het balanstotaal in de jaarrekening van het tweede aan het begrotingsjaar voorafgaande jaar kleiner is dan een bij ministeriële regeling vast te stellen normwaarde; of

    • d. de verhouding tussen het eigen vermogen en het balanstotaal in de begroting kleiner is dan een bij ministeriële regeling vast te stellen normwaarde en blijkens de meerjarenraming niet aannemelijk is dat de normwaarde in de eerstvolgende jaren zal worden bereikt.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Voor de toepassing van de artikelen 10 tot en met 12 wordt verstaan onder:

    • a. jaarbijdrage: bijdrage op grond van de artikelen 2a, 2b, 2c, 2d en 3 verminderd met bij ministeriële regeling bepaalde onderdelen hiervan;

    • b. referentiebijdrage 2007: som van de algemene bijdrage en de bijzondere bijdragen die een regio op grond van dit besluit zoals het gold op 31 december 2006 in 2007 zou hebben ontvangen, verminderd met bij ministeriële regeling bepaalde onderdelen hiervan.

  • 2 Onze Minister stelt uiterlijk 31 december 2007 de referentiebijdrage 2007 per regio vast.

  • 3 Indien de referentiebijdrage 2007 voor een regio hoger is dan de jaarbijdrage in 2007, ontvangt de regio met ingang van 2007 een compensatie te berekenen met toepassing van artikel 11. Indien de referentiebijdrage 2007 lager is dan de jaarbijdrage die voor 2007 is berekend, wordt de stijging van de jaarbijdrage met ingang van 2007 gemaximeerd met toepassing van artikel 12.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 De regio ontvangt in 2007 een compensatie ter hoogte van het verschil tussen referentiebijdrage 2007 en de jaarbijdrage van 2007.

  • 2 De regio ontvangt in 2008 een compensatie ter hoogte van het bedrag bedoeld in het eerste lid, vermeerderd met een eenmalige ophoging.

  • 3 De regio ontvangt vanaf 2008 een compensatie ter hoogte van het in het lopende jaar als compensatie genoten bedrag, verminderd met de verhoging van de jaarbijdrage van het eerstvolgende jaar ten opzichte van het lopende jaar, totdat de compensatie nihil bedraagt.

  • 4 Bij de berekeningen bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, worden verhogingen van de jaarbijdrage ten gevolge van de stijging van de loon- en prijsindex buiten beschouwing gelaten.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen onderdelen van de jaarbijdrage vastgesteld worden die bij de berekeningen bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, buiten beschouwing worden gelaten.

  • 6 Indien Onze Minister de jaarbijdrage in het eerstvolgende jaar lager vaststelt dan in het lopende jaar, wordt de compensatie verminderd met een percentage dat overeenkomt met de lagere vaststelling van de jaarbijdrage.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 De regio ontvangt in 2007 een jaarbijdrage die maximaal 2% hoger is dan de referentiebijdrage 2007.

  • 2 De regio ontvangt in 2008 en de daarop volgende jaren een jaarbijdrage die maximaal 4% hoger is dan de jaarbijdrage van het voorafgaande jaar.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen onderdelen van de jaarbijdrage worden vastgesteld die bij de berekeningen bedoeld in het eerste en tweede lid buiten beschouwing worden gelaten.

  • 4 De verhogingen van onderdelen van de jaarbijdrage ten gevolge van de stijging van de loon- en prijsindex worden bij de berekeningen bedoeld in het eerste en tweede lid buiten beschouwing gelaten.

  • 5 Indien de jaarbijdrage in het eerstvolgende jaar lager is dan in het lopende jaar, wordt het maximale stijgingspercentage verminderd met een percentage dat overeenkomt met de lagere vaststelling van de jaarbijdrage.

  • 6 In afwijking van het eerste lid, wordt bij besluit van Onze Minister de rijksbijdrage in 2007 voor de regio’s Flevoland en Limburg-Zuid vastgesteld.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit financiën regionale politiekorpsen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 28 maart 1994

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

E. van Thijn

Uitgegeven de veertiende april 1994

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin