Mandaatbesluit Arbeidsomstandigheden Justitie 1993

Geraadpleegd op 04-05-2024.
Geldend van 10-05-1993 t/m heden

Mandaatbesluit Arbeidsomstandigheden Justitie 1993

De Minister van Justitie;

Overwegende dat de Arbeidsomstandighedenwet (Stb 1980, 664) ingevolge de op artikel 2 van die wet gebaseerde uitvoeringsbesluiten van toepassing is op personeel bij het Ministerie van Justitie;

Overwegende dat voor hem als werkgever van het bovengenoemde personeel uit het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet verplichtingen en bevoegdheden voortvloeien;

Overwegende dat om praktische redenen noodzakelijk is gebleken de bestaande regeling ten aanzien van verplichtingen en bevoegdheden die niet rechtstreeks uit het bij of krachtens de wet bepaalde voortvloeien te wijzigen;

Besluit:

Artikel 1

  • 1 De verplichting als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid van de Arbeidsomstandighedenwet tot het vaststellen van de hoofdlijnen van het algemene beleid gericht op het bevorderen van een zo groot mogelijke veiligheid, een zo goed mogelijke bescherming van de gezondheid en het welzijn van het personeel in verband met de arbeid alsmede het doen bijstellen ervan, wordt opgedragen aan:

    • a. Het hoofd van de Directie Algemene Zaken met betrekking tot het personeel werkzaam bij het Ministerie van Justitie in engere zin, met uitzondering van het personeel bedoeld onder f;

    • b. Het hoofd van de Directie Delinkwentenzorg en Jeugdinrichtingen met betrekking tot het personeel werkzaam bij de diensteenheden waarbij een dienstcommissie is ingesteld ressorterend onder de Directie Delinkwentenzorg en Jeugdinrichtingen van het Directoraat-Generaal Jeugdbescherming en Delinkwentenzorg;

    • c. Het hoofd van de Directie Jeugdbescherming en Reclassering met betrekking tot het personeel werkzaam bij de diensteenheden waarbij een dienstcommissie is ingesteld ressorterend onder de Directie Jeugdbescherming en Reclassering van het Directoraat-Generaal Jeugdbescherming en Delinkwentenzorg;

    • d. Het hoofd van de Directie Politie met betrekking tot het personeel werkzaam bij de diensteenheden waarbij een dienstcommissie is ingesteld ressorterend onder de Directie Politie van het Directoraat-Generaal Politie en Criminalititeitspreventie;

    • e. Het hoofd van de Directie Rechterlijke Organisatie met betrekking tot het personeel werkzaam bij de diensteenheden waarbij een dienstcommissie is ingesteld ressorterend onder de Directoraat-Generaal Rechtspleging, alsmede met betrekking tot de Rechterlijke Macht, voor zover dat niet in strijd is met de onafhankelijkheid van de Rechterlijk Macht;

    • f. het hoofd van de Directie Vreemdelingenzaken met betrekking tot het personeel werkzaam bij deze directie.

  • 2 De in het eerste lid genoemde functionarissen maken de vastgestelde hoofdlijnen van het door hen te voeren beleid bekend aan de onder hen ressorterende diensteenheden waarbij een dienstcommissie is ingesteld, alsmede aan de betrokken dienstcommissies.

  • 3 De hoofden van diensteenheden waarbij een dienstcommissie is ingesteld zijn bevoegd met in achtneming van de vastgestelde hoofdlijnen van het beleid een op de diensteenheid aangepast beleid te voeren.

Artikel 2

  • 1 Aan de in artikel 1, eerste lid, genoemde functionarissen worden de bevoegdheden nodig tot uitvoering van de verplichtingen bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet overgedragen, voor zover deze kunnen worden uitgeoefend binnen het beheersbudget van hun beleidsdirectie.

  • 2 De in artikel 1, eerste lid, van dit besluit genoemde functionarissen, optredend namens de Minister van Justitie, kunnen de hen op grond van het eerste lid toegekende bevoegdheden geheel of gedeeltelijk mandateren aan de hoofden van diensteenheden waarbij een dienstcommissie is ingesteld, voorzover dit naar hun oordeel nodig is in verband met de praktische uitvoerbaarheid van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet.

Artikel 3

  • 1 Waar bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet aan de werkgever andere verplichtingen dan bedoeld in artikel 1 worden opgelegd, wordt de uitoefening van de hieruit voortvloeiende taken rechtstreeks opgedragen aan de hoofden van diensteenheden waarbij een dienstcommissie is ingesteld.

  • 2 De in artikel 1, eerste lid, van dit besluit genoemde functionarissen, optredend namens de Minister van Justitie, dienen, voor zover dit naar hun oordeel nodig is, de hoofden van diensteenheden waarbij een dienstcommissie is ingesteld te voorzien van zodanige bevoegdheden en middelen dat deze in staat kunnen worden geacht de ingevolge dit besluit opgedragen taken ook daadwerkelijk uit te voeren.

Artikel 4

  • 1 Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag van ondertekening. Alsdan vervalt het besluit van 23 december 1988 nummer 401 CDPZ 88.

  • 2 Dit besluit kan worden aangehaald als het Mandaatbesluit Arbeidsomstandigheden Justitie 1993.

's-Gravenhage, 10 mei 1993

De

Minister

voornoemd,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven