Wijzigingswet Politiewet

[Regeling vervallen per 14-11-2007.]
Geraadpleegd op 06-05-2024.
Geldend van 01-09-1995 t/m 13-11-2007

Wet van 24 juni 1992, tot wijziging van de Politiewet in verband met de verzelfstandiging van de uitvoering van taken op het gebied van de werving, de selectie en het onderwijs voor de politie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat de uitvoering van taken op het gebied van de landelijke wervingsactiviteiten, de selectie en het onderwijs voor de politie wordt verzelfstandigd, alsmede dat het wenselijk is landelijke wervingsactiviteiten, de selectie en het onderwijs van de politie te integreren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel I

[Regeling vervallen per 14-11-2007]

[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel II

[Regeling vervallen per 14-11-2007]

  • I.

    De volgende gemeenschappelijke regelingen vervallen van rechtswege:

    • a. de Gemeenschappelijke regeling opleidingsschool voor gemeentepolitie "De Boskamp" 1990,

    • b. de gemeenschappelijke regeling ter instelling van het Politie-opleidings- en kongrescentrum "De Cloese",

    • c. de gemeenschappelijke regeling ter instelling van het Zuidnederlandse instituut voor Gemeentepolitie-opleiding en

    • d. de gemeenschappelijke regeling ter instelling van de Politie-opleidingsschool Noord-Holland.

  • II.

    • a. De vermogensbestanddelen van de openbare lichamen van de onder I bedoelde gemeenschappelijke regelingen gaan onder algemene titel over op het Landelijk instituut, zonder dat daarvoor een nadere rechtshandeling wordt gevorderd.

    • b. Aan de beheerders van de openbare registers waarin overgang van rechten of verandering van tenaamstelling kan worden ingeschreven ten aanzien van de in onderdeel a bedoelde vermogensbestanddelen, worden door de zorg van het Landelijk instituut de daartoe vereiste opgaven gedaan.

    • c. Indien in verband met het bepaalde in onderdeel a een verrekening tussen gemeenten dient plaats te vinden en hierover tussen de betrokken gemeenten geen overeenstemming wordt bereikt, vindt artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Stb. 1984, 669) overeenkomstige toepassing.

  • III.

    • a. De ambtenaren die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet in dienst zijn van een openbaar lichaam, gebaseerd op een gemeenschappelijke regeling als genoemd onder I, worden van rechtswege eervol ontslagen onder gelijktijdige aanstelling bij het Landelijk instituut. Deze ambtenaren zullen zonder wijziging van de aard van hun aanstelling in dienst van het Landelijk instituut een functie vervullen die zoveel mogelijk overeenkomt met de functie die zij bij het openbaar lichaam vervulden. Voor zover de aanstelling bij het openbaar lichaam in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd is, geldt de aanstelling in tijdelijke dienst bij het Landelijk instituut voor de nog niet verstreken tijd van deze aanstelling bij dat openbaar lichaam.

    • b. Ten aanzien van het personeel dat op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet bij een openbaar lichaam als bedoeld in onderdeel a, op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam is, zal deze arbeidsovereenkomst worden voortgezet waarbij het Landelijk instituut als werkgever optreedt. Voor zolang met betrekking tot deze arbeidsovereenkomst geen andere voorwaarden van toepassing zijn verklaard, wordt deze beheerst door de voorwaarden die op deze rechtsbetrekking van toepassing zijn op het in het eerste lid bedoelde tijdstip.

    • c. De ambtenaren van politie die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet werkzaam zijn bij een openbaar lichaam als bedoeld in onderdeel a, zijn zonder wijziging van het dienstverband en onder dezelfde voorwaarden werkzaam bij het Landelijk instituut.

  • IV.

    Wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij een openbaar lichaam, gebaseerd op een gemeenschappelijke regeling als genoemd onder I, betrokken is, worden voortgezet door of tegen het Landelijk instituut.

  • V.

    • a. De vermogensbestanddelen van de Staat die behoren bij de instellingen, genoemd in de onderdelen b en c, gaan onder algemene titel over op het Landelijk instituut, zonder dat daarvoor een nadere rechtshandeling wordt gevorderd. Van deze overgang zijn uitgezonderd de vermogensrechtelijke verplichtingen van de Staat jegens personeel welke verband houden met een voor het tijdstip van overgang beëindigd dienstverband b ij deze instellingen.

    • b. Het bepaalde in onderdeel a geldt ten aanzien van:

      • 1. de Nederlandse Politie Academie,

      • 2. het Landelijk selectiecentrum voor de politie,

      • 3. de Rechercheschool,

      • 4. de Kaderschool voor de Gemeentepolitie,

      • 5. het Politie Instituut voor Openbare Orde en Veiligheid,

      • 6. het Politie Verkeersinstituut,

      • 7. het Centraal Instituut voor Opleiding en Vorming,

      • 8. het Politiestudiecentrum en

      • 9. de Primaire Opleidingsschool van het Korps Rijkspolitie.

    • c. Het bepaalde in onderdeel a geldt tevens ten aanzien van de Centrale Dienst Politie-instituten.

    • d. Aan de beheerders van de openbare registers waarin overgang van rechten of verandering van tenaamstelling kan worden ingeschreven ten aanzien van de in onderdeel a bedoelde vermogensbestanddelen, worden door de zorg van Onze Minister van Financiën de daartoe vereiste opgaven gedaan.

    • VI.

      • a. De ambtenaren die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet in dienst zijn van het Rijk en binnen de formatie van een instelling als genoemd onder V, onderdelen b en c, werkzaam zijn, worden van rechtswege eervol ontslagen onder gelijktijdige aanstelling bij het Landelijk instituut. Deze ambtenaren zullen zonder wijziging van de aard van hun aanstelling in dienst van het Landelijk instituut een functie vervullen zoals die voorkomt in de formatie, bedoeld in de eerste volzin. Voor zover de aanstelling bij het Rijk in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd is, geldt de aanstelling in tijdelijke dienst bij het Landelijk instituut voor de nog niet verstreken tijd van deze aanstelling bij het Rijk.

      • b. Ten aanzien van het personeel dat op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet bij het Rijk binnen de formatie van een instelling als bedoeld in onderdeel a, op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam is, zal deze arbeidsovereenkomst worden voortgezet waarbij het Landelijk instituut als werkgever optreedt. Voor zolang met betrekking tot deze arbeidsovereenkomst geen andere voorwaarden van toepassing zijn verklaard, wordt deze beheerst door de voorwaarden die op deze rechtsbetrekking van toepassing zijn op het in de eerste volzin bedoelde tijdstip.

      • c. De ambtenaren van politie die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet werkzaam zijn binnen de formatie van een instelling als bedoeld in onderdeel a, zijn zonder wijziging van het dienstverband en onder dezelfde voorwaarden werkzaam bij het Landelijk instituut.

      • VII.

        Wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij een instelling als genoemd onder V, onderdelen b en c, betrokken is, worden voortgezet door of tegen het Landelijk instituut.

Artikel III

[Regeling vervallen per 14-11-2007]

[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 24 juni 1992

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De Minister van Binnenlandse Zaken,

C. I. Dales

Uitgegeven de dertigste juni 1992

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven