Besluit van 23 juni 1981, tot toepassing van artikel 14, zesde en zevende lid van
de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken van 8 mei 1981, Directoraat-Generaal
voor Algemene Beleidsaangelegenheden, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. 2179;
Gelet op artikel 14, zesde en zevende lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Stb. 1968, 657);
Overwegende dat tengevolge van bijzondere omstandigheden de ontwikkeling van de index
van regelingslonen in de periode van ultimo oktober 1980 tot ultimo april 1981 tijdelijk
in verhoudingsgewijs aanzienlijke mate achterblijft bij de feitelijke loonontwikkeling;
dat dientengevolge de halfjaarlijkse verhoging overeenkomstig artikel 14, eerste tot
en met vierde lid, van genoemde wet tot een naar verhouding geringe stijging van het
minimumloon op 1 juli 1981 zou leiden, waarna op 1 januari 1982 een naar verhouding
sterke stijging zou volgen;
dat er derhalve een bijzondere aanleiding bestaat om de bedragen bedoeld in artikel
8, eerste lid, van genoemde wet, met ingang van 1 juli 1981 tijdelijk meer te verhogen
dan zou voortvloeien uit toepassing van artikel 14, eerste tot en met vierde lid,
van genoemde wet;
De Raad van State gehoord (advies van 3 juni 1981, no. 810527/10);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken dd. 18 juni 1981, Directoraat-Generaal
voor Algemene Beleidsaangelegenheden, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. 2974;
Hebben goedgevonden en verstaan: