Tractaat van handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Ierland, 's-Gravenhage, 27-10-1837

Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 23-05-1891 t/m heden

Tractaat van handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Ierland

Authentiek : NL

Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden ter eener zijde en Hare Majesteit de Koningin van het Vereenigd Koningrijk van Groot-Brittannie en Ierland ter andere zijde, gelijkelijk verlangende om alle gerijf en aanmoediging te verschaffen aan hunne onderdanen, die met elkander in handelsbetrekkingen staan, en meenende, dat niets meer toe zal brengen tot de bereiking van dit wenschelijk doel, dan eene wederkeerige afschaffing van alle onderscheidings- en vergeldings-regten, welke van de schepen der Hooge contracterende partijen of van de ladingen der zoodanige schepen geheven worden in de havens van beide Rijken in Europa, hebben tot hunne gevolmagtigden, om ten dien einde eene overeenkomst te sluiten, benoemd, te weten:

Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden den heer Johan Gijsbert baron Verstolk van Soelen, lid der Ridderschap van de provincie Holland, Ridder-Grootkruis der orde van den Nederlandschen Leeuw en van St. Stephanus van Hongarijen, Hoogstdeszelfs Minister van Staat voor het Departement van Buitenlandsche Zaken, en

Hare Majesteit de Koningin van het Vereenigd Koningrijk van Groot-Brittannie en Ierland, Sir Edward Cromwell Disbrowe, Ridder-Grootkruis der Koninklijke Hanoversche Guelphen orde, Hoogstderzelver buitengewoon gezant en gevolmagtigd Minister bij Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, Groot-Hertog van Luxemburg, welke na elkander hunne wederzijdsche volmagten, die in goede en behoorlijken vorm zijn bevonden, te hebben medegedeeld, wegens de volgende artikelen zijn overeengekomen.

Art. 1

Er zal wederkeerige vrijheid zijn van handel en scheepvaart tusschen de onderdanen der beide Hooge contracterende partijen, en de onderdanen der beide Souvereinen over en weder zullen in de havens, ankerplaatsen, reeden, steden, vlekken en oorden hoe ook genaamd in beide Rijken, geene andere of hoogere regten, ongelden of lasten, onder welke benamingen ook aangeduid of begrepen, betalen, dan die, welke daar betaald worden door de onderdanen der meest begunstigde natie, en de onderdanen van elke der beide Hooge contracterende partijen zullen dezelfde regten, voorregten, vrijheden, gunsten, vrijstellingen en vrijdommen op het stuk van handel en scheepvaart genieten, welke in elk Koningrijk aan de onderdanen der meest begunstigde natie toegestaan zijn, of later toegestaan mogten worden.

Geen douanen-regt of ander bezwaar zal gelegd worden op eenige goederen, die de voortbrengselen zijn van een der Rijken bij den invoer ter zee of te land uit dat Rijk in het ander, hooger dan het regt of bezwaar dat op soortgelijke goederen gelegd is, wanneer dezelve het voortbrengsel zijn van of ingevoerd worden uit eenig ander land, en Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden en Hare Majesteit de Koningin van het Vereenigd Koningrijk van Groot-Brittannie en Ierland verbinden en verpligten zich mits dezen, geene gunst of voorregt, of vrijstelling in zaken van handel en scheepvaart aan de onderdanen van eenigen anderen Staat te zullen verleenen, die niet insgelijks en ter zelfder tijd zal worden uitgestrekt tot de onderdanen van de andere Hooge contracterende partij, om niet, indien de gunst ten behoeve van dien anderen Staat om niet is gegeven geworden, en tegen eene vergelding of equivalent zoo nabij mogelijk, zoo die gunst voorwaardelijk is toegestaan.

Art. 2

Geene tonnen, haven, baken, loods, quarantaine gelden, of andere soortgelijke of daarmede overeenkomende regten van welken aard, of onder welke benaming ook, zullen, in de havens van een der beide landen gelegd worden op de schepen van het ander land, om het even van weke haven of plaats aankomende, welke niet gelijkelijk in dezelfde gevallen op nationale schepen gelegd zuIlen worden; en in geen der beide landen zal eenig regt, ongeld, beperking, of verbod gelegd worden op, noch eenige teruggave van regten, premie, of korting onthouden worden aan eenige goederen ingevoerd in- of uitgevoerd van zoodanig land, in de schepen van het andere, welke niet gelijkelijk gelegd zal worden op of onthouden worden aan zoodanige goederen, wanneer dezelve alzoo in- of uitgevoerd worden met nationale schepen.

Art. 3

Alle schepen, die volgens de wetten van Nederland moeten beschouwd worden Nederlandsche schepen te zijn, en alle schepen, die volgens de wetten van Groot-Brittannie moeten beschouwd worden Britsche schepen te zijn, zullen voor zoo ver de toepassing van, deze overeenkomst en van het voornoemd tractaat van 27 October 1837 betreft gehouden worden voor Nederlandsche schepen en Britsche schepen respectivelijk.

Art. 4

Met betrekking tot de berekening van ad valorem rechten en tot alle andere met de douanereglementen samenhangende vragen, zullen Nederlandsche goederen in het Vereenigd Koninkrijk van Groot-Britannië en Ierland en Britsche goederen in Nederland ingevoerd, over en weder op dezelfde wijze worden behandeld als goederen van de meest begunstigde natie.

Art. 5

Even als alle koopwaren van welken oorsprong ook, om het even of de invoer voor binnenlandsch verbruik geoorloofd is of niet, in al de havens van het Vereenigd Koningrijk van Groot-Britannie en Ierland, welke hij de wet zijn verklaard te zijn nederlagen voor zulke artikelen, mogen worden toegelaten en opgeslagen, hangende aangifte derzelve het zij voor binnenlandsch verbruik of voor weder uitvoer, naar gelang van het geval, met in achtneming der daartoe betrekkelijke bepalingen, en zonder dat zoodanige artikelen middelerwijl onderhevig zijn aan de betaling van eenige der regten, waarmede dezelve belast zouden worden, in geval dezelve bij aankomst aangegeven waren tot verbruik in het Vereenigd Koningrijk; op dezelfde wijze vergunt en bewilligt de Koning der Nederlanden, dat alle havens van de Staten Zijner Nederlandsche Majesteit, welke nu of welke hierna hij de wet tot nederlagen zijn of mogten worden verklaard, vrijhavens zijn zullen voor de ontvangst en den opslag van alle koopwaren met Britsche schepen ingevoerd en van alle artikelen hoegenaamd, voortbrengselen of fabrijkwaren der Britsche Staten, met welke schepen ook ingevoerd, het zij voor inlandsch verbruik of voor weder uitvoer, naar gelang van het geval, en de aldus ontvangene en opgeslagen artikelen, behoudens onderwerping aan behoorlijke bepalingen, zullen middelerwijl niet onderhevig zijn aan eenige der regten, waarmede dezelve belast zouden worden, indien dezelve bij derzelver aankomst in de Nederlanden tot verbruik waren aangegeven.

Art. 6

Indien eenige oorlogschepen of handelsvaartuigen op de kusten van eene der beide Hooge contracterende partijen schipbreuk mogten lijden, zullen zoodanige schepen of vaartuigen of gedeelten van dezelfde, zoo ook alles wat tot de uitrusting en proviandering behoort, mitsgaders alle goederen en koopwaren, welke uit dezelve zullen geborgen worden, of de opbrengst daarvan hij verkoop getrouwelijk worden teruggegeven aan de eigenaars, wanneer dezelve door hen of door hunne behoorlijk gemagtigde cargadoors worden opgevorderd, en bijaldien er op de plaats geene zoodanige eigenaars of cargadoors zich bevinden, dan zullen de gezegde goederen en koopwaren of de opbrengst daarvan, zoo wel als alle de papieren aan boord van zoodanige verongelukte schepen of vaartuigen gevonden, worden ter hand gesteld aan den Nederlandschen of Britschen consul, in wiens district de schipbreuk zal hebben plaats gehad, en zullen zoodanige consul, eigenaars of cargadoors alleenlijk de onkosten betalen, welke gemaakt zijn tot behoud van het goed, benevens het bergloon, dat betaald zoude hebben moeten worden in hetzelfde geval van schipbreuk van een nationaal schip, en de goederen en koopwaren van het wrak geborgen, zullen aan geene betaling van regten onderworpen zijn, ten zij dezelve tot verbruik worden ingeklaard.

Art. 7

Het tegenwoordig tractaat zal van kracht zijn voor den tijd van tien jaren, van de dagteekening af, en verder tot aan het eind van twaalf maanden nadat eene der Hooge contracterende partijen aan de andere kennis zal gegeven hebben van haar voornemen om het te doen ophouden, behoudende elke der Hooge contracterende partijen zich het regt voor, om zoodanige kennisgeving aan de andere te doen bij het einde van het voornoemd tijdperk van tien jaren.

En is men onderling overeengekomen, dat hij het einde van twaalf maanden, nadat zoodanige kennisgeving door eene der beide partijen van de andere zal ontvangen zijn, dit tractaat en al deszelfs bepalingen al te zamen zullen ophouden en eindigen.

Art. 8

Het tegenwoordige tractaat zal bekrachtigd worden, en de bekrachtigingen zullen worden uitgewisseld te 's Gravenhage, binnen eene maand na de dagteekening dezes, of zoo mogelijk vroeger.

Ter oorkonde waarvan de wederzijdsche gevolmagtigden hetzelve geteekend, en het zegel hunner wapenen daarop geplaatst hebben.

Gedaan te 's Gravenhage den zeven en twintigsten October des jaars Onzes Heeren, achttien honderd zeven en dertig.

VERSTOLK VAN SOELEN.

(L. S.)

EDWD. CROMWELL DISBROWE.

(L. S.)

Naar boven