Preambule
De Staten welke partij zijn bij dit Verdrag
Overwegende, dat de vrijheid het geboorterecht is van ieder mens;
Indachtig het feit dat de volkeren van de Verenigde Naties in het Handvest hun vertrouwen
in de waardigheid en de waarde van de mens opnieuw hebben bevestigd;
Overwegende, dat in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, welke is
geproclameerd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties als het gemeenschappelijk
ideaal waarnaar alle volkeren en landen dienen te streven, wordt verklaard dat niemand
in slavernij of horigheid zal worden gehouden en dat de slavernij en de slavenhandel
in iedere vorm verboden zullen zijn;
Erkennende, dat sinds het sluiten van het op 25 september 1926 te Genève ondertekende
Verdrag inzake de slavernij, dat ten doel had de afschaffing van de slavernij en de
slavenhandel te verzekeren, verdere voortgang is gemaakt op de weg naar dit doel;
In aanmerking nemende het Verdrag betreffende gedwongen arbeid van 1930 en daarna
door de Internationale Arbeidsorganisatie op het gebied van gedwongen of verplichte
arbeid getroffen maatregelen;
Zich er echter van bewust zijnde, dat de slavernij, de slavenhandel en met slavernij
gelijk te stellen instellingen en praktijken nog niet in alle delen der wereld zijn
opgeheven;
Derhalve besloten hebbende, dat het Verdrag van 1926, hetwelk van kracht blijft, nu
uitgebreid dient te worden met een aanvullend verdrag dat ten doel heeft zowel de
nationale als de internationale inspanningen gericht op de afschaffing van de slavernij,
de slavenhandel en met slavernij gelijk te stellen instellingen en praktijken te vergroten;