Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België betreffende [...] van enige daarmede verband houdende aangelegenheden, Brussel, 20-06-1960

Geraadpleegd op 16-04-2024.
Geldend van 01-06-1987 t/m heden

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België betreffende de verbetering van het kanaal van Terneuzen naar Gent en de regeling van enige daarmede verband houdende aangelegenheden

Authentiek : NL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België betreffende de verbetering van het kanaal van Terneuzen naar Gent en de regeling van enige daarmede verband houdende aangelegenheden

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden en

Zijne Majesteit de Koning der Belgen,

Verlangende het kanaal van Terneuzen naar Gent te verbeteren en tevens enige daarmede verband houdende aangelegenheden te regelen,

Hebben besloten te dien einde een verdaag te sluiten en hebben tot Hun gevolmachtigden benoemd, te weten:

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden:

Zijne Excellentie de Heer J. M. A. H. Luns, Minister van Buitenlandse Zaken;

Zijne Majesteit de Koning der Belgen:

Zijne Excellentie de Heer P. Wigny, Minister van Buitenlandse Zaken;

Die na elkander hun in goede en behoorlijke vorm bevonden volmachten te hebben overgelegd, zijn overeengekomen als volgt:

HOOFDSTUK A. Verbetering van het kanaal van Terneuzen naar Gent

TITEL I. Uit te voeren werken

Artikel 1

Teneinde het kanaal van Terneuzen naar Gent op Nederlands gebied te verbeteren en in verband daarmede enige nadere voorzieningen te treffen zullen de volgende werken worden uitgevoerd:

  • a) het bouwen van een nieuwe zeevaartsluis en een nieuwe binnenvaartsluis, onderscheidenlijk ten westen en ten oosten van de bestaande Westsluis te Terneuzen, alsmede het bouwen van bruggen ten behoeve van het wegverkeer over de nieuwe sluizen;

  • b) het opruimen van de bestaande Oost- en Middensluis te Terneuzen en het in verband daarmede wijzigen van de waterkering;

  • c) het aanleggen van twee buitenvoorhavens, onderscheidenlijk bestemd voor de nieuwe zeevaartsluis en de bestaande Westsluis en voor de nieuwe binnenvaartsluis;

  • d) het verbreden en verdiepen van het kanaal over zijn gehele lengte op Nederlands gebied, alsmede het wijzigen van het kanaaltracé te Terneuzen, onder Sluiskil en tussen Sas van Gent en de Belgisch-Nederlandse grens, daaronder begrepen het dempen van enige gedeelten van het te verlaten tracé, het opruimen van de sluizen te Sas van Gent en van de bestaande bruggen te Sluiskil en Sas van Gent;

  • e) het verleggen van de aan de westelijke zijde van het kanaal gelegen waterleiding, alsmede het maken van een nieuwe uitwateringssluis daarvoor;

  • f) het bouwen van bruggen over het kanaal ten behoeve van het wegverkeer ten noorden van Sluiskil en te Sas van Gent, alsmede het aanleggen van een veerverbinding te Sluiskil, daaronder begrepen de bouw van een veerpont en van de benodigde aanleggelegenheden en de uitvoering van de bijbehorende wegaansluitingen;

  • g) het aanleggen van nieuwe weggedeelten in de Nederlandse Rijksweg nr 61 (Terneuzen–Belgische grens) en van nieuwe bedieningswegen;

  • h) het bouwen van een spoorbrug ten noorden van Sluiskil en het daarbij aanpassen van de spoorwegwerken;

  • i) alle voorkomende werken en voorzieningen van tijdelijke of blijvende aard, welke noodzakelijk of wenselijk blijken in verband met of als gevolg van de uitvoering van de bovenbedoelde werken ten behoeve van een doelmatige bediening en een economisch gebruik daarvan en ter aanpassing van de bestaande toestand aan de nieuwe werken.

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde werken zullen worden uitgevoerd met inachtneming van de gegevens, vermelden de aan dit Verdrag toegevoegde beschrijving van de werken (Bijlage I) en de daarbij behorende tekening (Bijlage II). Afwijking van deze gegevens zal slechts kunnen geschieden overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 5, 7 en 8.

TITEL II. Voorbereiding en uitvoering der werken

Artikel 3

De Nederlandse Regering zal zorg dragen voor de voorbereiding en uitvoering van de in artikel 1 bedoelde werken, daaronder begrepen het opmaken van de plannen en aanbestedingsbescheiden, de verkrijging in eigendom van de benodigde onroerende goederen, de berging van de vrijkomende grond, de aankoop van materialen en de aanbesteding, een en ander op de in Nederland voor overeenkomstige Rijkswerken gebruikelijke wijze.

Artikel 4

De Nederlandse Minister belast met de zaken van de Waterstaat zal aan de Belgische Minister, die het Bestuur van Bruggen en Wegen (Bestuur der Waterwegen) onder zijn bevoegdheid heeft mededelen, welke Nederlandse hoofdambtenaar door hem met de leiding van en het toezicht op de voorbereiding en uitvoering van de werken is belast. Deze hoofdambtenaar zal met een daartoe door de genoemde Belgische Minister aangewezen hoofdambtenaar regelmatig overleg plegen over alle vraagstukken van gemeenschappelijk belang, welke zich bij de voorbereiding en uitvoering mochten voordoen. De bedoelde hoofdambtenaren zullen wederzijds de machtigingen ontvangen, welke nodig zijn om een doelmatig overleg en een goede voortgang van de werkzaamheden te verzekeren.

Artikel 5

De genoemde Nederlandse Minister zal de ontwerp-bestekken en ontwerp-overeenkomsten tot uitvoering van werken ter goedkeuring toezenden aan de genoemde Belgische Minister. In deze stukken kunnen de genoemde Ministers afwijken van de in artikel 2 bedoelde gegevens. De genoemde Belgische Minister ontvangt afschriften van de gesloten aannemingsovereenkomsten.

Artikel 6

  • 1) De levering van materialen en de uitvoering van werken zal na openbare aanbesteding daarvan worden opgedragen volgens de in Nederland gebruikelijke regelen.

  • 2) In gevallen, dat het houden van een openbare aanbesteding niet mogelijk of niet wenselijk is in verband met de bijzondere aard van een levering of een werk, de geboden spoed daarmede of het financiële belang van de beide landen, zal ondershandse aanbesteding kunnen plaats vinden.

  • 3) Tot ondershandse aanbesteding zal niet worden overgegaan dan na overleg tussen de genoemde Ministers, behoudens wanneer het leveringen of werken betreft, waarvan de raming een bedrag van 75.000 gulden niet overschrijdt. De keuze der uit te nodigen leveranciers c.q. aannemers zal mede in bedoeld overleg worden betrokken.

Artikel 7

  • 1) Tijdens de uitvoering noodzakelijk of wenselijk blijkende wijzigingen, afwijkingen of aanvullingen van de overeenkomstig artikel 5 goedgekeurde stukken worden door de genoemde Nederlandse hoofdambtenaar ter goedkeuring voorgelegd aan de genoemde Belgische hoofdambtenaar.

  • 2) Indien een afwijking van de in artikel 2 bedoelde gegevens dan wel een verhoging van de kosten tot een totaal van meer dan 10 % van de aannemingssom daaraan het gevolg zou zijn, is de goedkeuring van de genoemde Ministers vereist, zulks echter met dien verstande dat deze goedkeuring bij afwijkingen beneden de 50.000 gulden niet, en boven de 500.000 gulden steeds zal zijn vereist.

Artikel 8

Indien onvoorziene werken of maatregelen nodig zijn, welke een spoedeisend karakter hebben, zullen deze kunnen worden uitgevoerd of getroffen zonder dat de in artikel 7 bedoelde goedkeuring van Belgische zijde is verkregen. In deze gevallen zal de genoemde Nederlandse hoofdambtenaar de genoemde Belgische hoofdambtenaar hiervan zo spoedig mogelijk in kennis stellen.

Artikel 9

De Nederlandse Regering zal haar beleid ten aanzien van de grondberging en de keuze van de daarvoor te gebruiken terreinen er niet in de eerste plaats op richten om de onmiddellijk langs het kanaal gelegen gronden op te hogen, doch zal trachten enerzijds de kosten van het werk zo laag mogelijk te houden en anderzijds de vermindering van de cultuurwaarde van de voor grondberging te gebruiken terreinen zo gering mogelijk te doen zijn.

Artikel 10

De goedkeuring van de door de aannemers opgeleverde werken geschiedt niet dan na overleg met de genoemde Belgische hoofdambtenaar.

TITEL III. Kostenverdeling

Artikel 11

Met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 12 tot en met 16 komen alle kosten van voorbereiding en uitvoering der in artikel 1 bedoelde werken voor 80 % ten laste van België en voor 20 % ten laste van Nederland.

Artikel 12

Onder de in artikel 11 bedoelde kosten zijn onder meer begrepen:

  • a) de aan derden te betalen koopsommen en vergoedingen voor de aankoop of onteigening van onroerende goederen, alsmede de overige kosten van aankoop en onteigening, met dien verstande dat het Koninkrijk der Nederlanden het door het Koninkrijk België betaalde aandeel in de zuivere verkoopwaarde van de voor grondberging verworven terreinen zal terugbetalen zodra die terreinen weer aan derden worden verkocht of in gebruik gegeven;

  • b) de vergoeding van de kosten, welke voor de Staat der Nederlanden of derden uit de ingebruikneming van de op 1 januari 1959 aan de Staat der Nederlanden toebehorende gronden voortvloeien wegens beëindiging van erfpacht of pacht, terzake van opstallen, wegens waardevermindering van niet benodigde perceelsgedeelten, snijschade, gebouwenschade, inkomensschade, aanpassing bij vervanging van gebouwen, kosten van wederbelegging en dergelijke, met dien verstande dat voor de zuivere verkoopwaarde van deze gronden geen verrekening zal plaats vinden;

  • c) de vergoeding van de kosten, welke door de Staat der Nederlanden of derden als gevolg van de uitvoering van de in artikel 1 bedoelde werken worden gemaakt teneinde in of in de nabijheid van het kanaal aanwezige kabels, duikers en andere werken weg te nemen, aan te brengen, te herstellen, te vervangen of te verplaatsen;

  • d) de vergoeding wegens hogere tractiekosten, zoals die in soortgelijke gevallen door de N.V. Nederlandsche Spoorwegen in rekening worden gebracht in verband met de ten opzichte van de bestaande spoorbrug gewijzigde ligging van de in artikel 1, onder h, bedoelde spoorbrug;

  • e) de vergoeding van alle overige schade als gevolg van de uitvoering der in artikel 1 bedoelde werken, welke de Staat der Nederlanden gehouden is aan derden uit te keren;

  • f) de kosten van adviezen, laboratoriumproeven en andere medewerking van anderen dan de diensten van de Nederlandse Rijkswaterstaat;

  • g) de bijkomende kosten van administratie, opstelling der plannen en bestedingsstukken, toezicht op de uitvoering en dergelijke.

Artikel 13

De genoemde hoofdambtenaren zullen, wanneer daartoe van Belgische zijde de wens te kennen wordt gegeven, overleg plegen over de in artikel 12, onder a, b, c, d en e, bedoelde koopsommen en vergoedingen.

Artikel 14

De in artikel 12, onder b en c, bedoelde vergoedingen zullen, voorzover zij geschieden ten behoeve van de Staat der Nederlanden of derden, jegens welke de Staat der Nederlanden niet tot het verlenen van deze vergoedingen is gehouden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 13, door de genoemde Nederlandse Minister overeenkomstig maatstaven van billijkheid en goed bestuur worden vastgesteld.

Artikel 15

Indien door de N.V. Nederlandsche spoorwegen aan de in artikel 1, onder h, bedoelde spoorbrug hogere belastingeisen zullen worden gesteld dan die, waaraan de bestaande brug voldoet, zullen de meerdere kosten, die daarvan het gevolg zijn, uitsluitend voor Nederlandse rekening komen.

Artikel 16

De in artikel 12, onder g, bedoelde kosten worden, voorzover zij door de Nederlandse Rijkswaterstaat worden gemaakt, voor de vaststelling van het Belgische aandeel in die kosten geacht 2½ % van alle overige kosten van voorbereiding en uitvoering te bedragen.

Artikel 17

  • 1 Het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 16 is eveneens van toepassing op:

    • a) de bijkomende werken en voorzieningen als bedoeld in artikel 1, onder i, waarvan de noodzaak of wenselijkheid eerst na voltooiing of ingebruikneming der overige werken blijkt;

    • b) de bijzondere onderhoudswerkzaamheden en voorzieningen, welke nog tot de uitvoering der werken moeten worden gerekend.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid van dit artikel geldt slechts voorzover deze werken noodzakelijk of wenselijk worden geacht binnen drie jaar na de eerste oplevering van het werk, waarvan ze als nakomend of afrondingswerk moeten worden beschouwd.

Artikel 18

De Belgische Regering zal generlei aanspraak kunnen maken op de eigendom van de in het verleden of overeenkomstig het bepaalde in dit Verdrag uitgevoerde werken, noch op de ten behoeve van de uitvoering daarvan door de Nederlandse Regeling aangekochte, onteigende of ter beschikking gestelde roerende of onroerende goederen.

TITEL IV. Regeling der betalingen

Artikel 19

De in de artikelen 11, 12 en 17 bedoelde kosten worden door de Nederlandse Regering voorgeschoten en voor zoveel nodig door haar rechtstreeks aan derden voldaan.

Artikel 20

  • 1) De genoemde Nederlandse Minister doet de genoemde Belgische Minister na afloop van iedere kalendermaand een declaratie toekomen voor het Belgische aandeel in de in die maand gedane betalingen.

  • 2) Vergoedingen wegens de ingebruikneming van door de Nederlandse Regering ter beschikking gestelde gronden of materialen worden, voorzover zij niet aan derden worden betaald, gedeclareerd na afloop van de maand, waarin deze gronden of materialen voor de werken ter beschikking zijn gesteld.

Artikel 21

De in artikel 12, onder g, bedoelde kosten worden in rekening gebracht door verhoging van de maandelijkse declaraties overeenkomstig het bepaalde in artikel 16.

Artikel 22

De Belgische Regering verplicht zich tot betaling binnen zes weken na ontvangst van de in artikel 21 bedoelde declaraties. De betaling geschiedt in guldens.

Artikel 23

  • 1) Indien de genoemde Belgische Minister bezwaar maakt tegen in een declaratie voorkomende bedragen, stelt hij de genoemde Nederlandse Minister hiervan vóór het verstrijken van de in artikel 22 genoemde termijn in kennis. De genoemde hoofdambtenaren en zo nodig de genoemde Ministers zullen over deze bedragen zo spoedig mogelijk overleg plegen.

  • 2) De Belgische Regering verplicht zich de in dit overleg vastgestelde bedragen te betalen zo spoedig mogelijk na het bereiken van overeenstemming daarover.

  • 3) Ten aanzien van de bedragen, waartegen niet tijdig bezwaren zijn kenbaar gemaakt is het bepaalde in artikel 22 onverminderd van toepassing.

Artikel 24

  • 1) Bij overschrijding van de in artikel 22 genoemde termijn zal de Belgische Regering voor de duur van de overschrijding een enkelvoudige rentevergoeding verschuldigd zijn berekend tegen 6 % per jaar.

  • 2) Ten aanzien van de bedragen, waartegen overeenkomstig artikel 23, eerste lid, bezwaar is gemaakt, zal deze rentevergoeding over de in het daarbedoelde overleg vastgestelde bedragen eveneens voor de duur van de overschrijding van de in artikel 22 genoemde termijn van zes weken na ontvangst van de oorspronkelijke declaratie worden berekend.

TITEL V. Onderhoud en bediening der werken

Artikel 25

De Nederlandse Regering zal zorg dragen voor het onderhoud en de bediening van de ingevolge dit Verdrag ten behoeve van de scheepvaart op Nederlands gebied aangelegde of verbeterde kanaal- en kunstwerken, alsmede voor het onderhoud en de bediening van de over het Nederlands gedeelte van het kanaal aanwezige oeververbindingen. Behoudens het bepaalde in artikel 17 en in artikel 55, eerste lid, komen de kosten hiervan ten laste van Nederland.

Artikel 26

Indien een van beide Hoge Verdragsluitende Partijen te kennen geeft het geheel of voor een belangrijk gedeelte vernieuwen van de sluizen of bruggen dan wel de bouw van nieuwe sluizen of bruggen wenselijk te achten, zal deze aangelegenheid het onderwerp van overleg tussen de beide Regeringen uitmaken.

TITEL VI. Verontreiniging van het kanaalwater

Artikel 27

Onverminderd de verplichtingen welke voor de Hoge Verdragsluitende Partijen voortvloeien uit multilaterale overeenkomsten, zullen zij er voor zorg dragen, dat het kanaalwater nabij de Belgisch-Nederlandse grens beantwoordt aan de kwaliteitsnormen genoemd in Bijlage III bij dit Verdrag.

Artikel 28

De genoemde Belgische Minister en de genoemde Nederlandse Minister zullen ter uitvoering van het behaalde in paragraaf I, onder d, van Bijlage III bij dit Verdrag de aanvaardbare concentratie van scheikundige stoffen nader vaststellen. De genoemde Ministers kunnen in onderlinge overeenstemming de kwaliteitsnormen genoemd in die Bijlage wijzigen.

Artikel 29

De beide Regeringen zullen elkaar terzake van bestaande of nog op te richten installaties, welke vloeibare en/of vaste radioactieve afval afstoten in het op hun gebied gelagen kanaalgedeelte, alle gegevens verschaffen, welke noodzakelijk zijn om de radioactieve besmetting van het kanaalwater tengevolge van deze afvoer vast te stellen. Deze gegevens zullen onder meer omvatten een gedetailleerde opgave van de aard en de hoeveelheid van de geloosde of te lozen radioactieve stoffen, alsmede de plaats en de omstandigheden van de lozing,

Artikel 30

Indien normen voor grensoverschrijdende wateren, vastgesteld op grond van het op 25 maart 1957 te Rome gesloten Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) of van enige andere de beide Regeringen bindende overeenkomst, dan wel de analyseresultaten daartoe aanleiding geven, zullen de genoemde Ministers de kwaliteitsnormen betreffende de radioactiviteit in onderlinge overeenstemming herzien.

Artikel 31

De Belgische en de Nederlandse technische diensten zullen geregeld, doch ten minste vier maal per jaar, gemeenschappelijke waarnemingen doen tot vaststelling van de toestand van het kanaalwater bij de Belgisch-Nederlandse grens en daarover een gemeenschappelijk verslag uitbrengen aan de Belgische en Nederlandse Regeringen.

TITEL VII. Verzilting en wateronttrekking

Artikel 32

De beide Regeringen zullen elk op haar gebied de nodige maatregelen treffen om te bewerkstelligen dat het zoutbezwaar beperkt blijft. De wederzijdse technische diensten zullen terzake met elkaar in verbinding staan om deze maatregelen aan te passen aan de wisselende omstandigheden. Er zullen geen maatregelen van bijzondere aard genomen worden dan na overleg met de dienst van de andere Verdragsluitende Partij.

De Belgische Regering zal ervoor zorg dragen dat de door het Belgische aan het Nederlandse gedeelte van het kanaal gebruikelijk minimaal toegevoegde hoeveelheid zoet water niet wordt onderschreden, tenzij een eventuele onderschrijding van deze voeding ondervangen wordt door andere maatregelen die een zelfde effect hebben op de beperking van het zoutbezwaar.

De gebruikelijke minimale hoeveelheid zoet voedingswater bedraagt 13 m3/sec., gemeten over een tijdsbestek van twee maanden. De toegevoegde hoeveelheid wordt berekend aan de hand van de bij de Tolhuisstuw of het later vervangend kunstwerk te Gent op het Belgisch gedeelte van het kanaal ingelaten hoeveelheid.

De Nederlandse Regering zal er zorg voor dragen dat de door de sluizen van Terneuzen toetredende hoeveelheid zout water zoveel mogelijk beperkt blijft.

Artikel 33

De in artikel 32 genoemde maatregelen zullen er tevens op zijn gericht, dat het kanaalpeil zoveel mogelijk blijft gehandhaafd op 2,13 m + N.A.P. of (+ 4,45) Staf en dat geen grotere afwijkingen daarvan voorkomen dan 0,25 m. Zodra het kanaal een waterstand van 2,38 m + N.A.P. of (+ 4,70) Staf zal hebben bereikt zal de Belgische dienst op het eerste verzoek van de Nederlandse dienst de waterafvoer naar het kanaal tot nader bericht volledig doen ophouden.

Artikel 34

Onttrekking van water aan het Nederlandse kanaalgedeelte zal aan derden slechts worden toegestaan onder de voorwaarde, dat de onttrokken hoeveelheden op het kanaal worden teruggebracht.

Artikel 35

Het bepaalde in artikel 34 geldt niet ten aanzien van onttrekking van kanaalwater, waarvoor reeds ten tijde van het in werking treden van dit Verdrag een vergunning is verleend. Dit gebruik zal evenwel een hoeveelheid van 1,4 m3/sec niet mogen overschrijden.

TITEL VIII. Wegen

Artikel 36

De Belgische Regering zal er voor zorg dragen, dat de nieuwe weggedeelten, welke in de Belgische Rijksweg nr 58bis worden aangelegd, voor wat betreft tracé, afstand van het kanaal, wegindeling, verharding en lichtafschermende beplanting tenminste voldoen aan dezelfde eisen als de in artikel 1, onder g, bedoelde nieuwe weggedeelten.

Artikel 37

  • 1) De beide Regeringen voorzien de mogelijkheid, dat ten oosten van het kanaal van Terneuzen naar Gent een wegverbinding tussen Terneuzen en Gent tot stand zal worden gebracht.

  • 2) Het Belgische gedeelte van deze wegverbinding zal worden aangelegd naar mate de industrievestiging op de oostelijke kanaaloever op Belgisch gebied dit wenselijk maakt. De Belgische Regering verklaart zich evenwel in beginsel bereid het Belgische gedeelte van deze wegverbinding in een vroeger stadium te voltooien, wanneer de Nederlandse Regering daartoe de wens te kennen geeft en ook het Nederlandse gedeelte van deze verbinding doet aanleggen.

HOOFDSTUK B. Regeling van aangelegenheden welke verband houden met de verbetering van het kanaal van Terneuzen naar Gent

Artikel 38

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a) het havengebied van Terneuzen: de rede van Terneuzen, de voorhavens, het Nederlandse gedeelte van het kanaal van Terneuzen naar Gent met de daaraan gelegen havens en het zijkanaal naar de Axelsche Sassing;

  • b) de rede van Terneuzen: het ten zuiden van het hoofdvaarwater van de Westerschelde gelegen gedeelte van deze rivier van twee zeemijlen ten westen tot twee zeemijlen ten oosten van de Oostbuitenhaven te Terneuzen;

  • c) het havengebied van Gent: de haven van Gent, het Belgische gedeelte van het kanaal van Terneuzen naar Gent en de daaraan gelegen havens.

TITEL I. Spoorwegverkeer

Artikel 39

  • 1) De exploitatie van het net der voormalige „Internationale Spoorwegmaatschappij Mechelen–Terneuzen” zal voor het grensoverschrijdende vervoer worden voortgezet. Voor het in Nederland gelegen gedeelte ervan, zal dit geschieden door de N.V. Nederlandsche Spoorwegen, voor het in België gelegen deel door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen.

  • 2) De exploitatie geschiedt volgens hetgeen is bepaald in deze titel en in Bijlage IV.

Artikel 40

Bij de exploitatie zullen bij het vervoer van goederen, waarop het op 18 april 1951 te Parijs gesloten Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal niet van toepassing is, de vrachten worden berekend, alsof het net der voormalige „Internationale Spoorwegmaatschappij Mechelen–Terneuzen” deel uitmaakte van het net der Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen. Het net der voormalige „Internationale Spoorwegmaatschappij Mechelen–Terneuzen” zal in tarifair opzicht uitsluitend worden beheerd door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen. Daarbij zal voor de in dit artikel bedoelde goederen met name in acht worden genomen, hetgeen in de artikelen 41 tot en met 43 is bepaald.

Artikel 41

Op het vervoer van goederen per spoorweg tussen enerzijds Zeeuwsch-Vlaanderen en anderzijds België, het overige deel van Nederland en derde landen, is op het in België en in Zeeuwsch-Vlaanderen gelegen trajectgedeelte de Belgische vrachtberekening van toepassing.

Artikel 42

Het havengebied van Terneuzen wordt, voorzover het laden en lossen in dit gebied onder douanetoezicht is gesteld, ten aanzien van de vrachtberekening behandeld als een Belgische haven, met name wat betreft de geldigheid van de van algemene toepassing zijnde binnen- en internationale spoorwegtarieven voor in- en uitvoer over zee en de invoering van tarieven, welke het vervoer per spoorweg van bepaalde goederen in bepaalde relaties kunnen bevorderen.

Artikel 43

Op het vervoer van goederen per spoorweg tussen enerzijds Zeeuwsch-Vlaanderen en anderzijds de Belgische zeehavens zijn de Belgische tarieven voor in- en uitvoer over zee, welke gelden voor het vervoer van en naar deze havens van goederen, afkomstig van of bestemd voor het grondgebied der Belgisch-Luxemburgse Economische Unie, op overeenkomstige wijze van toepassing.

TITEL II. Havengelden

Artikel 44

Bij laden of lossen in het havengebied van Terneuzen, met uitzondering van de rede, worden havengelden geheven, zowel van zeeschepen als van binnenschepen, zonder onderscheid naar de vlag van het schip, de herkomst of bestemming der lading.

Artikel 45

De havengelden worden geheven volgens een stelsel, dat overeenstemt met de in Nederland in dit opzicht toegepaste systemen. Wat de hoogte betreft passen zij in het Nederlandse stelsel, doch zij zullen zoveel mogelijk het peil van de Belgische havengelden benaderen.

Artikel 46

In afwijking van het in artikel 44 bepaalde kunnen schepen, die gebruik maken van particuliere los- en laadgelegenheden van bedrijven, die op het tijdstip van de ondertekening van dit Verdrag aan de tot het havengebied van Terneuzen behorende wateren zijn gevestigd, worden vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van havengelden.

Artikel 47

In het in artikel 45 bedoelde stelsel kan een verlaagd tarief worden opgenomen voor schepen, welke gebruik maken van particuliere los- en laadgelegenheden van bedrijven, die zich na de ondertekening van dit Verdrag aan de tot het havengebied van Terneuzen behorende wateren hebben gevestigd; de toe te passen verlaging zal ten hoogste 50 % bedragen.

Artikel 48

Indien de Belgische Regering de behoefte daartoe aan de Nederlandse Regering zou mededelen, zal de Nederlandse Regering maatregelen treffen opdat ook havengelden worden geheven bij laden of lossen op de rede van Terneuzen.

Artikel 49

Bij laden of lossen in het havengebied van Gent worden havengelden geheven zowel van zeeschepen als van binnenschepen, zonder onderscheid naar de vlag van het schip, de herkomst of bestemming der lading.

Artikel 50

Zowel in het havengebied van Terneuzen als in het havengebied van Gent zal geen havengeld worden geheven van doorvarende schepen.

TITEL III. Binnenvaartvrachten

Artikel 51

Ingeval van ernstige stoornissen welke het gevolg zouden zijn van verschillen tussen de binnenvaart vrachten van het havengebied van Terneuzen naar bestemmingen op het grondgebied van de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie enerzijds en van de Belgische zeehavens naar deze bestemmingen anderzijds, zullen de Regeringen gemeenschappelijk overleggen, welke maatregelen moeten worden getroffen om deze toestand te verhelpen.

Artikel 52

De Nederlandse Regering enerzijds en de Belgische Regering anderzijds zullen ervoor zorg dragen, dat iedere twee maanden aan de bevoegde Belgische respectievelijk Nederlandse dienst een opgave wordt verstrekt van de binnenvaartvrachten van het havengebied van Terneuzen met bestemming naar het grondgebied van de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie wat betreft de opgave te verstrekken van Nederlandse zijde, en van de binnenvaartvrachten van Belgische zeehavens naar de genoemde bestemming wat betreft de van Belgische zijde te verstrekken opgave.

HOOFDSTUK C. Slotbepalingen

Artikel 53

Dit Verdrag zal worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging zullen te 's-Gravenhage worden uitgewisseld.

Artikel 54

Dit Verdrag zal in werking treden op de dag na die der uitwisseling der akten van bekrachtiging, met dien verstande dat de artikelen 42 tot en met 52 in werking treden op het tijdstip waarop met de werken aan het kanaal op Nederlandse bodem en de bouw van de in artikel 1 onder a, bedoelde zeevaartsluis is begonnen, doch niet eerder dan 1 januari 1961.

Artikel 55

  • 1) De som van 94.500 gulden, welke de Belgische Regering ingevolge artikel 1, onder f, van de op 8 maart 1902 te 's-Gravenhage tussen Nederland en België gesloten Overeenkomst tot wijziging der Overeenkomst van 29 juni 1895 betreffende de verbetering van het Kanaal van Terneuzen naar Gent jaarlijks aan de Nederlandse Regering is verschuldigd, wordt met ingang van 1 januari 1961 gebracht op 100.000 gulden.

  • 2) Met ingang van de datum, waarop de in artikel 1, onder a, bedoelde nieuwe zeevaartsluis in bedrijf wordt gesteld, vervalt hetgeen in artikel 1, onder f en g, van de Overeenkomst van 8 maart 1902 is bepaald met betrekking tot de mechanische beweging, de elektrische verlichting en de terugbetaling van de uitgaven daarvoor door de Belgische Regering.

TEN BLIJKE WAARVAN de hierboven genoemde Gevolmachtigden dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Brussel, op 20 juni 1960, in tweevoud in de Nederlandse en de Franse taal, zijnde de beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden:

Pour le Royaume des Pays-Bas:

(w.g.) J. LUNS

Voor het Koninkrijk België:

Pour le Royaume de Belgique:

(w.g.) P. WIGNY

Bijlage I. Nadere beschrijving van de werken als bedoeld in artikel 1

  • a) De nieuwe zeevaartsluis zal een kolk met tussenhoofd bevatten.

    Nuttige lengte volledige sluiskolk ..............

    290 m

    Nuttige lengte grote deelkolk ..............

    170 m

    Nuttige lengte kleine deelkolk ..............

    113 m

    Doorvaartwijdte van kolk en hoofden ..............

    40 m

    Buitendrempeldiepte 11,82 m – N.A.P. of (– 9,50) Staf

    Tussendrempeldiepte 11,82 m – N.A.P. of (– 9,50) Staf

    Binnendrempeldiepte 11,82 m – N.A.P. of (– 9,50) Staf

    Waterkerende hoogte buiten-, tussen- en binnenhoofd 6,00 m + N.A.P. of (+ 8,32) Staf

    Nabij de binnendrempel zal een verhoging worden gemaakt tot 10,37 m – N.A.P. of (– 8,05) Staf ter vermindering van het zoutbezwaar.

    In de sluiskolk zal een drijfraam worden gemaakt.

    Het buiten- en binnenhoofd zullen ieder twee achter elkaar geplaatste roldeuren bevatten die elkaars reserve zijn.

    In het tussenhoofd komt één roldeur.

    Voorts zal in de sluis een deurendok worden gemaakt.

    In of nabij de zeesluis wordt een riool gemaakt voor het spuien van zout water uit de verzamelkom genoemd ad d).

    De bruggen over het buiten- en binnenhoofd zullen beweegbaar zijn en de volgende afmetingen hebben:

    doorvaarthoogte ..............

    onbeperkt

    doorvaartwijdte ..............

    40 m

    breedte van de rijweg ..............

    8 m

    breedte der rijwielpaden ..............

    3 m

    breedte der voetpaden ..............

    1,50 m

    De nieuwe binnenvaartsluis zal een kolk met tussenhoofd bevatten:

    Nuttige lengte volledige sluiskolk ..............

    240 m

    Nuttige lengte grote deelkolk ..............

    135 m

    Nuttige lengte kleine deelkolk ..............

    105 m

    Doorvaartwijdte van kolk en hoofden ..............

    24 m

    Buitendrempeldiepte 6,50 m – N.A.P. of (– 4,18) Staf

    Tussendrempeldiepte 6,50 m – N.A.P. of (– 4,18) Staf

    Binnendrempeldiepte 6,50 m – N.A.P of (– 4,18) Staf

    Ter vermindering van het zoutbezwaar zal nabij de binnendrempel een verhoging worden gemaakt tot 2,27 m – N.A.P. of (+ 0,05) Staf

    Waterkerende hoogte buiten-, tussen- en binnenhoofd 6,00 m + N.A.P. of (+ 8,32) Staf

    De bruggen over het buiten-en binnenhoofd zullen beweegbaar zijn en de volgende afmetingen hebben:

    doorvaarthoogte

    onbeperkt

    doorvaartwijdte

    24 m

    breedte van de rijweg

    8 m

    breedte der rijwielpaden

    3 m

    breedte der voetpaden

    1,50 m

    De gezamenlijke spuicapaciteit van de vul- en ledigingsinrichtingen van het nieuwe sluiscomplex en het voor het spuien van zout water te maken riool zal tenminste 100 m3/sec (gemiddeld over het getij) bedragen.

  • b) Onder het opruimen van kunstwerken zal in het algemeen worden verstaan het verwijderen van alle onderdelen van het kunstwerk, uitgezonderd delen welke zich dieper dan 2 m beneden het maaiveld c.q. de kanaalbodem of -belopen bevinden. Overigens zal het opruimen van de kunstwerken van geval tot geval nader worden beschouwd; daarbij zal als leidraad dienen dat in de ondergrond geen holten mogen ontstaan of blijven bestaan en dat geen hinder mag worden veroorzaakt voor later te maken bouwwerken.

  • c) De buitenvoorhaven voor de nieuwe zeevaartsluis en de Westsluis zal een lengte hebben (gemeten van de lijn over de havenhoofden tot het buitenhoofd van de nieuwe zeevaartsluis) van ongeveer 1500 m en een bodemdiepte van 13,00 m – N.A.P. of (– 10,68) Staf. De havenmond zal een bodemdiepte hebben van 13,00 m – N.A.P. of (– 10,68) Staf en een bodembreedte van ongeveer 250 m; deze maten zijn uitgangspunten voor het modelonderzoek en zullen derhalve in verband met de te verwachten stromingsbeelden, golfbeweging en materiaalverplaatsing nog enige wijziging kunnen ondergaan.

    Er zullen wachtplaatsen worden gemaakt met een gezamenlijke lengte van ongeveer 1000 m.

    De buitenvoorhaven voor de nieuwe binnenvaartsluis zal een lengte hebben van ongeveer 700 m en een bodemdiepte van 7,50 m – N.A.P, of (– 5,18) Staf. De havenmond zal een bodemdiepte hebben van 7,50 m – N.A.P. of (– 5,18) Staf en een bodembreedte van ongeveer 100 m; ook deze maten zijn slechts uitgangspunten van het modelonderzoek en dus nog aan wijziging onderhevig.

    Er zullen wachtplaatsen worden gemaakt met een gezamenlijke lengte van ongeveer 1000 m.

    De havendijken van beide buitenvoorhavens zullen een kruinshoogte van 8,00 m + N.A.P, of (+ 10,32) Staf hebben en buitenbelopen van 1 : 4.

  • d) Het tracé van het kanaal zal worden gemaakt volgens de bij dit Verdrag behorende tekening (Bijlage II).

    Behoudens het navolgende zal de bodemdiepte 10,37 m – N.A.P. of (– 8,05) Staf en de bodembreedte 72 m bedragen.

    Bijlage 10000056497.png

    Nabij de nieuwe zeevaartsluis zal een verzamelkom voor zout water worden gemaakt door verdieping van de kanaalbodem tot 13,37 m – N.A.P. of (– 11,05) Staf over een lengte van ongeveer 800 m en een breedte van 50 m tot 270 m.

    Voorts zullen hier wachtplaatsen worden ingericht met een gezamenlijke lengte van ongeveer 1000 m.

    Nabij de nieuwe binnenvaartsluis zullen eveneens wachtplaatsen worden gemaakt met een gezamenlijke lengte van 1000 m.

  • e) Het tracé van de nieuwe waterleiding is aangegeven op de tekening. Het dwarsprofiel zal hetzelfde zijn als van de bestaande waterleiding. De nieuwe uitwateringssluis zal een drempeldiepte hebben van 3,75 m – N.A.P. of (– 1,43) Staf en een doorstromingsbreedte van 4,00 m en zal 2 stel wachtdeuren en een schuif bevatten. In de waterleiding zal nabij de uitwateringssluis een bergboezem worden gemaakt van nader vast te stellen afmetingen.

  • f) De wegverkeersbruggen over het kanaal zullen beweegbaar zijn en de volgende afmetingen hebben:

    doorvaartwijdte ..............

    60 m

    doorvaarthoogte in gesloten stand 7 m bij een kanaalwaterstand van 2,38 m + N.A.P. of (+ 4,70) Staf

     

    doorvaarthoogte in geopende stand tenminste ..............

    60 m

    breedte van de rijweg ..............

    8 m

    breedte van de rijwielpaden ..............

    3 m

    breedte der voetpaden ..............

    1,50 m

    De bestaande wegverbindingen zullen op de bruggen worden aangesloten.

    De opritten naar de bruggen zullen een helling hebben van 1 : 50. In de opritten zullen de nodige onderdoorgangen worden gemaakt.

    De pont voor de veerdienst te Sluiskil zal geschikt zijn voor langzaam verkeer en een dekoppervlakte hebben van 40 m2. Direct nabij de aanlegplaatsen zullen zich schuilplaatsen voor wachtende passagiers bevinden.

  • g) Van de Nederlandse Rijksweg nr 61 zal het wegvak Sluiskil–Sas van Gent worden gehandhaafd. De wegvakken Terneuzen–Sluiskil en Sas van Gent-Zelzate (gedeeltelijk behorend tot de Belgische Rijksweg nr 58bis) zullen worden opgebroken voorzover dit voor de verbreding van het kanaal nodig is en opnieuw langs het kanaal worden gelegd.

    De nieuw te maken gedeelten van bedoelde Rijkswegen zullen wat tracé, wegindeling, verharding en aansluitingen betreft voldoen aan de in Nederland momenteel gebruikelijke eisen voor moderne tweestrooks wegen.

    De as van de wegverharding van de nieuw te maken Rijksweggedeelten zal op tenminste 20 m van het kanaal liggen.

    Langs de nieuwe kanaal- en havenoevers zullen bedieningswegen worden aangelegd, voorzover langs deze oevers nog geen weg ligt. De breedte van het grondlichaam van deze bedieningswegen zal 20 m zijn voorzover deze tevens de kruin van de kanaaldijk vormt, en overigens zal deze breedte aan de mogelijkheden en plaatselijke toestanden worden aangepast. De verhardingsbreedte zal 4 m bedragen.

    In alle door de uitvoering van de werken verbroken verbindingen van wegen en aansluitingen zal op de meest geëigende wijze opnieuw worden voorzien.

Bijlage III. Kwaliteitsnormen als bedoeld in de artikelen 27 en 28

  • I) Tengevolge van de in het kanaal direct of indirect geloosde stoffen mag:

    • a) de temperatuur van het water 30° C niet overschrijden;

    • b) de pH van het water niet hoger zijn dan 8,7 en niet lager dan 6,5;

    • c)

      • 1) het gehalte aan opgeloste zuurstof van het water, bepaald volgens de methode Winckler, niet dalen onder 3 mg/l;

      • 2) het jaarlijkse gemiddelde van het biochemisch zuurstofverbruik bepaald na 5 dagen bij 20° C niet hoger zijn dan 7 mg/l en het maximum van deze waarde niet hoger zijn dan 15 mg/l;

      • 3) het jaarlijkse gemiddelde van de ammoniakstikstof niet hoger zijn dan 10 mg/1 en het maximum van deze waarde niet hoger dan 15 mg/l;

      • 4) het jaarlijkse gemiddelde van fenol en andere hydroxylgroepen bevattende aromatische verbindingen niet hoger zijn dan 200 microgram per liter en het maximum van deze waarde niet hoger zijn dan 500 microgram per liter;

    • d) de concentratie van om het even welke scheikundige stof in het water, voorzover sub c daarover niets is bepaald, niet in zulke mate worden verhoogd, dat het water ongeschikt wordt voor het gebruik, dat daarvan door de industrie en de scheepvaart wordt gemaakt;

    • e) de driemaandelijks gemiddelde concentratie van radioactieve stoffen in het water niet hoger zijn dan 5 X 10-6 microcurie per milliliter en de momentele grensconcentratie niet hoger zijn dan 10-5 microcurie per milliliter, met dien verstande, dat het aandeel der beta- en/of gammastralen in beide gevallen niet meer dan 10 % mag bedragen.

  • II) Wanneer de grensconcentratie aan radioactiviteit, waarvoor ten tijde van de sluiting van dit Verdrag voor om het even welk mengsel van alpha-, beta- en gammastralen uitzendende stoffen in water (met uitzondering van Ra 226) de door de „International Commission on Radiological Protection” vastgestelde concentratie van 10-7 microcurie per millimeter gold, door deze commissie wordt verhoogd of verlaagd zullen de in paragraaf I, onder e, genoemde concentraties in evenredigheid daarmede worden verhoogd of verlaagd.

  • III) Wanneer de „International Commission on Radiological Protection” de grensconcentratie aan radioactiviteit van Radium 226, voor welke grensconcentratie ten tijde van de sluiting van dit Verdrag 4 X 10-8 microcurie per milliliter gold, zou verhogen of verlagen, zal de in paragraaf IV, onder a, genoemde vermenigvuldigingsfactor evenredig daarmede worden verhoogd of verlaagd.

  • IV) De concentratie van de radioactieve stoffen wordt voor de toepassing van paragraaf I, onder e, en paragraaf II als volgt berekend:

    • Opgeteld worden de concentraties uitgedrukt in microcuries per milliliter water van:

      • a) het radium vermenigvuldigd met 2500;

      • b) de substanties, andere dan radium, welke alphastralen uitzenden, vermenigvuldigd met 420;

      • c) radioactief strontium vermenigvuldigd met 50;

      • d) de substanties, andere dan radioactief strontium, die beta- en/of gammastralen uitzenden, vermenigvuldigd met 1.

Bijlage IV. Exploitatie van het net der voormalige „Internationale Spoorwegmaatschappij Mechelen–Terneuzen” (Hoofdstuk B, Titel I)

  • I) De verdeling van de vrachtopbrengsten, voortvloeiende uit het grensoverschrijdende vervoer van en naar Zeeuwsch-Vlaanderen geschiedt, voorzover de artikelen 40 tot en met 43 van toepassing zijn, als volgt:

    • Van de zogenaamde vaste aanslag ontvangt de N.V. Nederlandsche Spoorwegen 25 % en de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen 75 %. Het restant van de vrachtopbrengst wordt verdeeld naar verhouding van het aantal kilometers, waarmede elk der beide spoorwegmaatschappijen bij de tariefafstand betrokken is.

  • II) De bepalingen van het Internationaal Verdrag betreffende het goederenvervoer per spoorweg (C.I.M.) en het Internationaal Verdrag betreffende het vervoer van reizigers en bagage per spoorweg (C.I.V.) zijn van toepassing op het grensoverschrijdend verkeer tussen enerzijds Zeeuwsch-Vlaanderen en anderzijds België, het overige deel van Nederland en derde landen.

  • III) De Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen zal zoveel als in haar vermogen ligt voorzien in de behoeften aan rollend materieel in Zeeuwsch-Vlaanderen. De leveringen geschieden op aanvraag van de N.V. Nederlandsche Spoorwegen met inachtneming van de bepalingen van het Reglement voor het wederzijds gebruik van wagens in internationaal verkeer (R.I.V.) en de Overeenkomst over het gemeenschappelijk gebruik van goederenwagens (Europ-overeenkomst) .

  • IV) Mocht een der spoorwegmaatschappijen het reizigersvervoer door een autobusdienst willen verzekeren dan zal het net, dat hiertoe wenst over te gaan, zes maanden te voren daarvan aan het andere net kennis geven, opdat gemeenschappelijke regelingen worden getroffen.

Naar boven