Tractaat van vriendschap, scheepvaart en handel tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Colombia, Londen, 01-05-1829

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 15-02-1830 t/m heden

Tractaat van vriendschap, scheepvaart en handel tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Colombia

Authentiek : NL

Naardien zich sedert eenigen tijd, handelsbetrekkingen gevormd hebben, tusschen het Koningrijk der Nederlanden en de landen der Republiek van Colombia, is het voor de handhaving en uitbreiding der wederzijdsche belangen nuttig geoordeeld, die betrekkingen door middel van een traktaat van vriendschap, scheepvaart en handel te bevestigen en te beschermen.

Met dit oogmerk hebben respectivelijk tot hunne gemagtigden benoemd,

te weten:

Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, Mr. Anton Reinhard Falck, Kommandeur der Orde van den Nederlandschen Leeuw, en Hoogstdeszelfs Ambassadeur Extraordinaris en Plenipotentiaris bij het Hof van Groot-Brittanje,

en

de President - Bevrijder van de Republiek van Colombia, den heer Joseph Fernandez Madrid, Extraordinaris Envoyé en Minister Plenipotentiaris bij Zijne Groot-Brittannische Majesteit; dewelke na zich over en weder hunne volmagten te hebben medegedeeld, de volgende artikelen vastgesteld hebben:

Art. 1

Er zal eene altoosdurende, bestendige en opregte vriendschap zijn, tusschen Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden en Hoogtsdeszelfs Staten en Onderdanen ter eenre, en de Regering en de ingezetenen van Colombia ter andere zijde.

Art. 2

Tusschen de bezittingen van Hoogstgedachte Zijne Majesteit in Europa en het grondgebied van Colombia, zal eene wederkeerige vrijheid van handel plaats hebben.

De inwoners der beide landen zullen zich vrij, en veilig met hunne schepen en ladingen naar alle zoodanige plaatsen, havenen en rivieren in gemelde bezittingen en grondgebied vermogen te begeven, als waar zulks aan andere vreemdelingen geoorloofd is, of zal worden; aldaar binnen te komen, te verblijven en te wonen; huizen en pakhuizen ten behoeve van hunnen handel te huren en te betrekken, en in het algemeen zullen zij wederkeerig de volledigste bescherming en veiligheid voor hun bedrijf genieten; met onderwerping echter aan de wetten en statuten der twee landen respectivelijk.

Art. 3

In gelijker voege zullen de schepen van Oorlog der beide natien dezelfde vrijheid hebben, om onbelemmerd en veilig alle havenen, rivieren en plaatsen aan te doen, alwaar het binnenkomen aan de oorlogschepen van eenige andere natie geoorloofd is, of zal worden.

Art. 4

Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden vergunt aan de Republiek van Colombia, dat derzelver ingezetenen mede vrijheid van vaart en handel hebben zullen op alle Hoogstdeszelfs bezittingen buiten Europa, in gelijker voege, als volgens de algemeene beginselen van Hoogstdeszelfs koloniaal stelsel, aan eenige andere natie vergund is, of worden zal; wel verstaande, dat, zoo t'eeniger tijd, in dit opzigt, aan eene andere vreemde natie, ten gevolge van nieuwe vergunningen, ten behoeve van de Nederlandsche vaart en handel, grootere voorregten mogten worden toegekend, de burgers van Colombia bevoegd zullen zijn, om dezelfde voorregten voor zich in te roepen, zoodra hunne Regering in evenredige vergunningen ten behoeve van gezegde vaart en handel zal hebben bewilligd.

Art. 5

De vergunning van Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, in art. 4 omschreven, vindt plaats in de onderstelling, dat, wederkeerig, de schepen uit Hoogstdeszelfs kolonien, komende in de havens der Republiek een vrijen toegang hebben, en hetzelfde onthaal genieten zullen, als of zij van Zijne Majesteits staten in Europa kwamen.

Art. 6

In gemelde kolonien, en in het algemeen, in al de bezittingen en landen van de eene der contracterende partijen zal aan de schepen der andere, welker equipagie door ziekte, of anderzins verzwakt wezen mogt, vrijheid gelaten worden om de zeeheden aan te nemen, die zij tot het voortzetten hunner reize noodig zullen hebben; mits voldoende aan hetgene in de respective landen bij plaatselijke verordeningen mag zijn voorgeschreven, omtrent het in dienst nemen van derzelver onderdanen, of burgers.

Art. 7

Ter zake van last- of tonnegelden, vuur- en havengelden, loodswezen, bergloonen, ingeval van averij of schipbreuk, of welke andere algemeene of plaatselijke kosten het ook zijn moge, zullen in de havens van de eene der contracterende partijen aan de schepen der andere, geene andere of hoogere regten worden opgelegd, dan die in dezelfde havens verschuldigd zullen zijn door de schepen der meest begunstigde natie.

Art. 8

In de Colombiaansche havens zullen op den in- en uitvoer, onder Nederlandsche vlag, van voortbrengselen van den Nederlandschen grond en nijverheid, noch in de havens van Nederland op den in- of uitvoer onder Colombiaansche vlag, van voortbrengselen van den grond en nijverheid van Colombia, geene andere of hoogere regten te betalen zijn, dan die, welke in de respective landen dezelfde goederen te betalen hebben of zullen hebben, aangevoerd of uitgevoerd wordende met schepen der meest begunstigde natie.

Art. 9

Over en weder zullen als Nederlandsche en Colombiaansche schepen beschouwd en behandeld worden, al dezulke, als daarvoor in de landen, waartoe dezelve respectivelijk behooren, volgens de bestaande of verder uit te vaardigen wetten en reglementen erkend zullen zijn; van welke wetten en reglementen, de eene partij ten bekwamen tijde kennis zal geven aan de andere; wel verstaande, dat elk schip steeds zal moeten voorzien zijn van een zeebrief of paspoort, door de bevoegde autoriteit afgegeven.

Art. 10

Op het grondgebied van Colombia zullen geene andere of hoogere regten van invoer gelegd worden op de voortbrengselen van den Nederlandschen grond of nijverheid, en wederkeeriglijk, dan die, welke te betalen zijn, of zullen zijn, wegens gelijksoortige artikelen van eenig ander vreemd land, met in achtneming van hetzelfde beginsel omtrent den uitvoer. Ook zal geenerhande verbod van in- of uitvoer van ettelijke artikelen in het onderling verkeer der beide contracterende partijen plaats hebben, dat zich niet tevens gelijkelijk tot alle andere natien uitstrekke.

Art. 11

De handelaars, scheepsbevelhebbers en overige onderdanen, of burgers van de eene der contracterende partijen zullen op het grondgebied der andere volkomene vrijheid genieten, om of hunne zaken zelve te behandelen, of ze ter bezorging toe te vertrouwen aan wien hun goeddunkt, zoo als konvooilooper, makelaar, zaakwaarnemer of tolk; en zullen zij niet verpligt zijn, om daartoe andere personen te gebruiken, of dezelve grootere belooning of salaris te geven, dan in gelijke gevallen door de inboorlingen des lands gebruikt, of gegeven worden. Even zoo zal aan kooper en verkooper eene volmaakte vrijheid toekomen om den prijs der koopmanschappen en waren, van welken aard ook, te regelen en te bepalen, zoo als hun goeddunkt, zich gedragende naar de wetten en gevestigde gewoonten van het land.

Art. 12

In al wat betrekking heeft tot de policie der havens, het laden en lossen der schepen, en de veiligheid der koopmanschappen, goederen en waren, zullen de onderdanen en burgers der contracterende partijen aan de wetten en plaatselijke verordeningen onderworpen zijn, en daarentegen dezelfde regten en voorregten genieten, als de inwoners van het land, alwaar zij hun verblijf houden.

Art. 13

Bij avarij of schipbreuk zal, over en weder, aan de schepen der beide contracterende partijen dezelfde bescherming en hulp verleend worden , als de schepen der natie genieten, bij welke zoodanige tegenspoed plaats vindt.

Art. 14

De respective onderdanen en burgers, het zij kooplieden of andere, zullen in hunne personen, woningen en goederen de meest volledige en bestendige bescherming genieten, zonder dat men hen daarin vermoge te storen, door eenigerhande maatregel van willekeur, doch eeniglijk ten gevolge van de regelmatige toepassing dier zelfde wetten, welke voor de inboorlingen gelden; — tot het vervolgen en verdedigen van hunne belangen zullen zij tot de regtbanken eenen vrijen en gemakkelijken toegang hebben; — ook zal het hun vrijstaan de advocaten, procureurs of agenten van welken aard ook die zij goedvinden, te gebruiken; en, over het algemeen, in de bedeeling des regts, gelijk ook in al hetgene, betrekkelijk is tot de opvolging in eigendom bij uitersten wil of anderzins, en tot de bevoegdheid om bij verkoop, gifte, ruil of eenige andere wijze over zijn eigendom hoe ook genaamd, te beschikken, zullen zij dezelfde voorregten en vrijheden genieten, als de inboorlingen van het land, alwaar zij zich bevinden; in geen van deze gevallen zullen hun zwaardere imposten of belastingen opgelegd worden, dan die de inboorlingen betalen, en, eindelijk, zij zullen vrij zijn van alle gedwongene krijgsdienst bij de land en zeemagt.

Art. 15

De onderdanen van Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, die zich op het grondgebied van Colombia bevinden, zullen ook dan, wanneer zij de Roomsch-Katholijke godsdienst niet belijden, eene geheele en volkomene gewetensvrijheid genieten, zonder blootgesteld te zijn aan eenige overlast, stoornis of onrust ter zake van hun godsdienstig geloof, of in het oefenen van hunne eeredienst, mits dit laatste geschiede in particuliere huizen, met betamelijk ontzag en met behoorlijken eerbied voor de gevestigde wetten,gebruiken en gewoonten. — Ook zal het hun vrijstaan hunne landgenooten, die op het gemelde grondgebied komen te overlijden, in de daartoe bestemde plaatsen te begraven; en zullen de begrafenissen of grafsteden in geenerhande maniere, noch onder eenig voorwendsel, hoe ook genaamd, gestoord worden.

De Colombiaansche burgers zullen in al de bezittingen van Zijne Majesteit de vrije uitoefening van hunne godsdienst hebben, openlijk of in het bijzonder, binnen hunne woningen, of in de gebouwen tot de eeredienst bestemd, zoo als het beginsel van algemeene verdraagzaamheid, bij de grondwet des Rijks vastgesteld, mede brengt.

Art. 16

Tot grootere beveiliging van het verkeer tusschen Nederland en Colombia, wordt daarenboven overeengekomen, dat zoo t'eenigertijd ongelukkig eene afbreking der thans bestaande vriendschapsbetrekkingen plaats vinden mogt, de onderdanen of burgers der eene contracterende partij, welke zich op het grondgebied der andere bevinden, het voorregt zullen genieten van aldaar te verblijven, en hun bedrijf, zonder eenigerhande verlet, voort te zetten, zoo lang zij zich vreedzaam gedragen en geen vergrijp begaan tegen de wetten. Ook zullen hunne goederen en eigendommen, toevertrouwd en uitgezet, hetzij aan particulieren, hetzij aan den Staat, noch aan aanhouding noch aan beslag onderhevig zijn, noch aan eenige andere vordering, die niet evenzeer gedaan worden kan, ten laste van goederen of eigendommen, toebehoorende aan de onderdanen of burgers van het land, alwaar zij zich bevinden.

Art. 17

Eene der contracterende partijen in oorlog zijnde, zal het aan de onderdanen of burgers der andere geoorloofd zijn, hunne vaart en handel op de vijandelijke havens voort te zetten, met uitzondering slechts van contrabande waren en van zulke plaatsen, als werkelijk belegerd, of door de oorlogvoerende mogendheden geblokkeerd zijn met eene magt toereikende om den onzijdigen het inkomen te beletten.

Art. 18

Onder den naam van contrabande zal verstaan worden: kanon, mortieren, vuurwapenen, pistolen, bommen, granaten, kogels, geweren, vuursteenen, lonten, kruid, schilden, pieken,sabels, draagbanden, patroontasschen, zadels en toornen enz. met uitzondering van zoodanige hoeveelheid van deze artikelen, als noodig is tot de verdediging van het schip, en van deszelfs equipagie.

Art. 19

In de gevallen, dat een koopvaarder van eene der contracterende partijen door een oorlogschip van de andere gevisiteerd worden kan, is men overeengekomen, dat deze visitatie niet geschieden zal dan door eene sloep, bemand met ten hoogste zes koppen, dat de schipper van den koopvaarder niet verpligt worden zal zijn boord te verlaten, en dat de scheepspapieren niet van boord zullen worden gehaald.

Wanneer de koopvaarder zich onder konvooi van een oorlogschip bevindt, zal geene visitatie plaats hebben, en men zal genoegen nemen met de verzekering van den kommandant en van het konvooi, op zijn woord van eer, dat de koopvaarder geene contrabande in heeft.

Art. 20

In de havens der onzijdige partij zal aan de oorlogschepen der andere, en aan de prijzen, die dezelve aldaar mogten opbrengen, al zoodanig onthaal en bescherming te beurt vallen, als met het regt der volken bestaanbaar is.

Art. 21

In geval van contracterende partijen immer gemeenschappelijk in oorlog mogten zijn met eene derde mogendheid, wordt bedongen, dat de oorlogschepen der eene koopvaarders van de andere konvooijeren zullen, zoo dikwijls zij denzelfden koers houden, dat de prijzen, door de oorlogschepen der eene gemaakt, in de havens der andere zullen worden toegelaten, en aldaar, na wettige veroordeeling, zullen kunnen worden verkocht, en dat bij herneming door de eene van de prijzen op de andere door den vijand gemaakt, dezelve aan den oorspronkelijken eigenaar zullen worden teruggegeven, onder aftrek, ten behoeve van den hernemer, van niet meer dan een achtste der waarde, zoo de herneming door een oorlogschip, of van een zesde, zoo dezelve door een kaper geschiedt.

Art. 22

Bij aldien in het vervolg blijken mogt dat de thans bestaande verordeningen op het stuk van den slavenhandel niet toereikende zijn, om de Nederlandsche en Colombiaansche schepen te beletten aan denzelven deel te nemen, verbinden de contracterende partijen zich, gemeenschappelijk te overleggen, welke middelen het verder in dezen nuttig zoude zijn aan te wenden.

Art. 23

Het zal aan elke der contracterende partijen vrijstaan, Konsuls te benoemen om, tot bescherming van den handel, op het grondgebied der andere te resideren, maar vóór dat eenig Konsul als zoodanig werkzaam zij, zal hij door de Regering op welker grondgebied hij zijn verblijf houden moet, in den gebruikelijken vorm moeten goedgekeurd en toegelaten zijn; kunnende elk der contracterende partijen van het verblijf der Konsuls, die bijzondere plaatsen uitzonderen, alwaar het haar niet goeddunkt dezelve toetelaten.

Art. 24

De diplomatieke agenten en Konsuls van Colombia in de bezittingen van Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, zullen al de voorregten, vrijstellingen en immuniteiten genieten reeds toegekend, of nog toetekennen aan de agenten van gelijken rang der meest begunstigde natie; en de diplomatieke Agenten en Konsuls van Hoogstgedachte Zijne Majesteit in het gebied van Colombia, zullen al de privilegien, vrijstellingen en immuniteiten genieten, die de Colombiaansche genieten in het Koningrijk der Nederlanden.

Art. 25

Het tegenwoordig traktaat zal geratificeerd worden, en de ratificatien zullen worden uitgewisseld te Londen, binnen den tijd van negen maanden, of vroeger indien zulks mogelijk is.

Het zal van kracht en waarde blijven gedurende den tijd van twaalf jaren, gerekend van den dag der uitwisseling van de ratificatien, en verder zoo lang niet eene der contracterende partijen aan de andere haar besluit zal hebben kenbaar gemaakt om het te doen ophouden; in welk geval het nog zal voortduren den tijd van twaalf maanden, gerekend van den dag, waarop deze kennisgeving zal zijn ontvangen geworden.

En ten oorkonde van dit alles hebben wij, gevolmagtigden van Hoogstgedachte Zijne Majesteit en van de Regering van Colombia, onze handteekening en zegel hieronder gesteld, binnen Londen, den eersten Mei des jaars 1800 negen en twintig.

A. R. FALCK.

JOSE F. MADRID.

Naar boven