Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake [...] tot bestrijding van grensoverschrijdende zwarte arbeid), 's-Gravenhage, 12-01-2012

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-10-2013 t/m heden

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake samenwerking bij de bestrijding van grensoverschrijdende fraude met socialezekerheidsuitkeringen en -premies door arbeid en met basisuitkeringen ten gunste van werkzoekenden alsmede met niet-aangemelde werkzaamheden en illegaal grensoverschrijdend uitzendwerk (Nederlands-Duits Verdrag tot bestrijding van grensoverschrijdende zwarte arbeid)

Authentiek : NL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake samenwerking bij de bestrijding van grensoverschrijdende fraude met socialezekerheidsuitkeringen en -premies door arbeid en met basisuitkeringen ten gunste van werkzoekenden alsmede met niet-aangemelde werkzaamheden en illegaal grensoverschrijdend uitzendwerk (Nederlands-Duits Verdrag tot bestrijding van grensoverschrijdende zwarte arbeid)

Het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Bondsrepubliek Duitsland

(hierna te noemen „de Verdragsluitende Partijen”) –

Gelet op de Resolutie 1999/C 125/01 van de Raad van de Europese Unie en de in de Raad verenigde vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie van 22 april 1999 over een gedragscode ter verbetering van de samenwerking tussen de autoriteiten van de lidstaten bij de bestrijding van grensoverschrijdende fraude met socialezekerheidsuitkeringen en -premies, alsmede met niet-aangemelde werkzaamheden en grensoverschrijdend uitzendwerk,

Gelet op de bepalingen inzake wederzijdse rechtshulp en de samenwerking tussen de bevoegde instanties en instellingen van beide Verdragsluitende Partijen die reeds zijn voorzien in Verordening (EG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 tot toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (in de versie van 30 januari 1997), (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, en in Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (met inbegrip van controle op relevante arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden);

Gelet op Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens;

Van mening dat het voor de implementatie van voornoemde bepalingen van belang is de grensoverschrijdende samenwerking te intensiveren en daartoe de bevoegde instanties, niveaus en samenwerkingsvormen te benoemen;

Zich ervan bewust dat er verschillende nationale benaderingen en begripsomschrijvingen ten behoeve van de bestrijding van fraude met socialezekerheidsuitkeringen en -premies door arbeid en met basisuitkeringen ten gunste van werkzoekenden alsmede niet-aangemelde werkzaamheden en met illegaal grensoverschrijdend uitzendwerk bestaan –

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1. Doelstelling van het verdrag

  • 1 De Verdragsluitende Partijen streven naar intensivering van de samenwerking tussen hun instanties bij de bestrijding van fraude met socialezekerheidsuitkeringen en -premies door arbeid en met basisuitkeringen ten gunste van werkzoekenden alsmede niet-aangemelde werkzaamheden en met illegaal grensoverschrijdend uitzendwerk.

  • 2 De voorschriften inzake de internationale rechtshulp in strafzaken blijven onverlet.

Artikel 2. Territoriaal toepassingsgebied van het verdrag

  • 1 Het verdrag is van toepassing op het gehele grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland.

  • 2 Het verdrag is van toepassing op het gehele Europese grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden.

Artikel 3. Aanwijzing van de bevoegde instanties

  • 1 Dit verdrag valt wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft onder de verantwoordelijkheid van de instanties die ressorteren onder het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van Nederland en wat de Bondsrepubliek Duitsland betreft onder de verantwoordelijkheid van de op federaal niveau verantwoordelijke instanties die ressorteren onder het Bondsministerie van Financiën en het Bondsministerie voor Arbeid en Sociale Zaken en belast zijn met de in artikel 1, eerste lid, omschreven taken.

  • 2 Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van Nederland en het Bondsministerie van Financiën en het Bondsministerie van Arbeid en Sociale Zaken van de Bondsrepubliek Duitsland wijzen centrale instanties aan die als hoofdverantwoordelijke met de samenwerking in het kader van dit verdrag belast zullen zijn.

Artikel 4. Niveaus van samenwerking

  • 1 Samenwerking geschiedt respectievelijk op het niveau

    • 1. van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van Nederland en het Bondsministerie van Financiën en het Bondsministerie van Arbeid en Sociale Zaken van de Bondsrepubliek Duitsland; alsmede

    • 2. van de overeenkomstig artikel 3, tweede lid, aangewezen instanties.

  • 2 De voor de in artikel 1 genoemde taken bevoegde controlerende en toezichthoudende autoriteiten kunnen rechtstreeks met elkaar samenwerken voor zover dat door de in het eerste lid genoemde instanties is voorzien.

Artikel 5. Vormen van samenwerking

  • 1 Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van Nederland en het Bondsministerie van Financiën en het Bondsministerie van Arbeid en Sociale Zaken van de Bondsrepubliek Duitsland stellen elkaar onverwijld in kennis van wezenlijke wijzigingen van de wet- en regelgeving op het terrein van dit verdrag.

  • 2 De instanties genoemd in artikel 3, tweede lid, ondersteunen elkaar in overeenstemming met het desbetreffende geldende nationale recht, in het bijzonder door

    • 1. het uitwisselen van informatie over de instelling en taken van de controlerende en toezichthoudende autoriteiten en de benoeming van bevoegde contactpersonen;

    • 2. het gezamenlijk plannen en uitvoeren van controleactiviteiten op het desbetreffende terrein;

    • 3. het uitwisselen van informatie over controlemethoden en werkwijzen;

    • 4. het verstrekken van de informatie die nodig is voor het correct vervullen van de taken, met inbegrip van persoonsgegevens, op verzoek via wederzijdse bijstand en toezending van documenten;

    • 5. het eigener beweging doen van mededelingen (spontane mededelingen);

    • 6. het verstrekken van informatie over de voortgang van een procedure, indien daarom verzocht wordt; alsmede

    • 7. het uitwisselen van medewerkers als stagiair(e)s.

  • 3 Het tweede lid is dienovereenkomstig van toepassing op rechtstreekse samenwerking tussen de controlerende en toezichthoudende autoriteiten overeenkomstig artikel 4, tweede lid.

Artikel 6. Verzoeken en spontane mededelingen

  • 1 Verzoeken en spontane mededelingen overeenkomstig artikel 5, tweede lid, onderdelen 4 en 5, dienen ten minste de volgende gegevens te bevatten:

    • 1. gegevens met betrekking tot de desbetreffende ondernemingen of personen; en

    • 2. een korte, duidelijke beschrijving van de feiten.

    In de verzoeken dienen voorts de verzoekende instantie, het onderwerp en de reden voor het verzoek alsmede de informatie of handelingen te worden genoemd waarom verzocht wordt.

  • 2 De aangezochte instantie kan verzoeken om nadere informatie voor de behandeling noodzakelijke informatie.

  • 3 Verzoeken en spontane mededelingen kunnen zonder formaliteiten schriftelijk, via schriftelijke telecommunicatie of elektronisch worden gedaan.

  • 4 Een verzoek of een spontane mededeling wordt niet in behandeling genomen wanneer dit zou leiden tot een onaanvaardbare grote administratieve belasting of in strijd zou zijn met nationale voorschriften respectievelijk de administratieve praktijk. De verzoekende instantie dient te worden geïnformeerd wanneer een verzoek niet in behandeling kan worden genomen, hetgeen met redenen wordt omkleed.

  • 5 De verzoekende instantie dient te worden geïnformeerd wanneer een verzoek aan een andere instantie wordt doorgeleid.

  • 6 Aan een verzoek dient slechts te worden voldaan voor zover de aangezochte instantie tot de desbetreffende informatie toegang heeft of er conform het nationale recht toegang toe kan krijgen.

Artikel 7. Kosten

Elke Verdragsluitende Partij draagt de door haar instanties voor de toepassing van dit verdrag gemaakte kosten.

Artikel 8. Gegevensbescherming

  • 1 Indien uit hoofde van dit verdrag persoonsgegevens worden verstrekt, gelden de volgende bepalingen met inachtneming van het voor elke Verdragsluitende Partij geldende nationale recht:

    • 1. De ontvangende instantie stelt de verstrekkende instantie op verzoek in kennis van het gebruik van de verstrekte gegevens en de ermee bereikte resultaten.

    • 2. Het gebruik van de gegevens door de ontvangende instantie is slechts toegestaan voor de in dit verdrag genoemde doelstellingen en onder de door de verstrekkende instantie vastgestelde voorwaarden. Het gebruik ervan is voorts toegestaan ter voorkoming en vervolging van ernstige strafbare feiten alsmede ter afwending van aanzienlijke gevaren voor de openbare veiligheid.

    • 3. De verstrekkende instantie is verplicht erop toe te zien dat de te verstrekken gegevens juist zijn en dat de verstrekking ervan noodzakelijk is en in verhouding staat tot het ermee beoogde doel. Hierbij dienen de naar het desbetreffende nationale recht geldende bepalingen inhoudende een verbod op de verstrekking van de gegevens in acht te worden genomen. De verstrekking van de gegevens blijft achterwege indien de verstrekkende instantie reden heeft aan te nemen dat zulks in strijd zou zijn met het doel van een nationale wet of afbreuk zou doen aan voor bescherming vatbare belangen van de betrokken personen. Indien blijkt dat er onjuiste gegevens of gegevens zijn verstrekt die niet hadden mogen worden verstrekt, dient de ontvangende instantie hiervan onverwijld in kennis te worden gesteld. De ontvangende instantie is verplicht de gegevens onverwijld te corrigeren of te vernietigen.

    • 4. De betrokkene dient op verzoek te worden ingelicht over de ten aanzien van zijn persoon verstrekte gegevens alsmede over het hiermee beoogde gebruiksdoel. Er is geen verplichting tot het verstrekken van inlichtingen wanneer na afweging blijkt dat het openbaar belang bij het niet-verstrekken van inlichtingen zwaarder weegt dan het belang van de betrokkene bij het verstrekken ervan. Voor het overige wordt het recht van de betrokkene te worden ingelicht over over hem aanwezige persoonsgegevens bepaald door het nationale recht van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan om inlichtingen wordt verzocht.

    • 5. Indien het voor de verstrekkende instantie geldende nationale recht inzake de verstrekte persoonsgegevens voorziet in bijzondere termijnen voor vernietiging, stelt de verstrekkende instantie de ontvangende instantie daarvan in kennis. De verstrekte persoonsgegevens dienen ongeacht deze termijnen te worden vernietigd zodra ze niet meer nodig zijn voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt;

    • 6. De verstrekkende en ontvangende instantie zijn verplicht de verstrekking en ontvangst van persoonsgegevens te registreren.

    • 7. De verstrekkende en ontvangende instantie zijn verplicht de verstrekte persoonsgegevens effectief tegen onbevoegde toegang, onbevoegde wijziging en onbevoegde openbaarmaking te beschermen.

  • 2 De bepalingen van het eerste lid gelden dienovereenkomstig voor bedrijfs- en handelsgeheimen.

Artikel 9. Gemengde commissie

  • 1 Een gemengde commissie bestaande uit vertegenwoordigers van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van Nederland en van het Bondsministerie van Financiën en het Bondsministerie van Arbeid en Sociale Zaken van de Bondsrepubliek Duitsland alsmede van de in artikel 3 genoemde instanties komt twaalf maanden na de inwerkingtreding van dit verdrag voor de eerste maal en vervolgens op verzoek van de Verdragsluitende Partijen ten minste om de twee jaar bijeen. Doel is de op grond van dit verdrag bereikte resultaten te evalueren en alle kwesties omtrent de uitlegging of toepassing van het verdrag te behandelen.

  • 2 De gemengde commissie kan vertegenwoordigers van andere nationale instanties en van andere lidstaten van de Europese Unie die belang hebben bij het verwezenlijken van de doelstellingen van het verdrag uitnodigen deel te nemen aan haar werkzaamheden.

Artikel 10. Wijziging van het verdrag en bijlagen

  • 1 Dit verdrag kan met wederzijds goedvinden van de Verdragsluitende Partijen te allen tijde bij een afzonderlijke overeenkomst gewijzigd worden.

  • 2 De Verdragsluitende Partijen kunnen bij een afzonderlijke overeenkomst bijlagen toevoegen aan het verdrag en de bijlagen van het verdrag wijzigen. De bijlagen maken onderdeel uit van het verdrag.

  • 3 Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van Nederland en het Bondsministerie van Financiën van de Bondsrepubliek Duitsland verplichten zich binnen drie maanden na de inwerkingtreding van dit verdrag een lijst met adressen en telefoonnummers van de in het kader van dit verdrag belaste centrale instanties, bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, uit te wisselen, alsmede een beschrijving van hun taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, en deze gegevens regelmatig te actualiseren.

Artikel 11. Toepassing van het verdrag

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van Nederland en het Bondsministerie van Financiën en het Bondsministerie van Arbeid en Sociale Zaken van de Bondsrepubliek Duitsland verplichten zich binnen zes maanden na de inwerkingtreding van dit verdrag de uitvoering van het verdrag middels een circulaire voor hun werkterrein te regelen.

Artikel 12. Registratie van het verdrag

Dit verdrag wordt door het Koninkrijk der Nederlanden onmiddellijk na de inwerkingtreding geregistreerd bij het Secretariaat van de Verenigde Naties overeenkomstig artikel 102 van het Handvest van de Verenigde Naties.

Artikel 13. Inwerkingtreding van het verdrag

  • 1 Dit verdrag dient te worden bekrachtigd; de akten van bekrachtiging worden zo spoedig mogelijk uitgewisseld.

  • 2 Dit verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op een termijn van drie maanden na de uitwisseling van de akten van bekrachtiging.

Artikel 14. Opzegging van het verdrag

Dit verdrag wordt voor onbepaalde duur gesloten. Het kan door elk van de Verdragsluitende Partijen bij schriftelijke kennisgeving aan de andere Verdragsluitende Partij worden opgezegd. De opzegging wordt drie maanden na ontvangst van de kennisgeving door de andere Verdragsluitende Partij van kracht.

GEDAAN te Den Haag, op 12 januari 2012, in tweevoud, in de Nederlandse en Duitse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden,

KAMP

Voor de Bondsrepubliek Duitsland,

HEINZ-PETER BEHR

Naar boven