Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland [...] wateren en havens door het n(ucleaire) s(chip) „Otto Hahn”, 's-Gravenhage, 28-10-1968

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 18-03-1971 t/m heden

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland over het gebruik van Nederlandse territoriale wateren en havens door het n(ucleaire) s(chip) „Otto Hahn”

Authentiek : NL

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland over het gebruik van Nederlandse territoriale wateren en havens door het n(ucleaire) s(chip) „Otto Hahn”

Het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland,

De wens koesterende in het wederzijdse belang het vreedzaam gebruik van kernenergie, met inbegrip van de toepassing daarvan in de koopvaardij, te bevorderen,

Zijn als volgt overeengekomen:

Artikel 1

  • (1) Voor het binnenlopen en het gebruik van Nederlandse territoriale wateren en havens door het n(ucleaire) s(chip) „Otto Hahn” (hierna te noemen: „schip”) - huidige reder: „Gesellschaft für Kernenergieverwertung in Schiffbau und Schiffahrt mbH, Hamburg” - is de voorafgaande toestemming van de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden vereist.

  • (2) De Regering van de Bondsrepubliek Duitsland zal de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden ervan in kennis stellen wanneer het schip een andere reder krijgt.

Artikel 2

Voor zover in deze Overeenkomst niet uitdrukkelijk anders is bepaald, is het bezoek van het schip aan Nederlandse territoriale wateren en havens onderworpen aan de beginselen en procedures neergelegd in Hoofdstuk VIII van het Internationale Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1960, en in Bijlage C bij de Slotakte van de Internationale Conferentie voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1960.

Artikel 3

Op verzoek van de reder wijst de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden de territoriale wateren en de haven(s) aan, die kunnen worden bezocht; voorts wijst zij de instanties aan die bevoegd zijn met betrekking tot de nadere voorwaarden omtrent het binnenlopen, het verblijf en de speciale controle overeenkomstig Hoofdstuk VIII, Voorschrift 11, van het Internationale Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee.

Artikel 4

  • (1) Opdat de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden haar toestemming tot het binnenlopen en het gebruik van Nederlandse territoriale wateren en havens door het schip in overweging kan nemen, legt de reder van het schip een veiligheidsdossier over, zoals bepaald in Hoofdstuk VIII, Voorschrift 7, van het Internationale Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee en in de Aanbevelingen in Bijlage C bij de Slotakte van de Internationale Conferentie voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1960.

  • (2) Zo spoedig mogelijk na ontvangst van het veiligheidsdossier en van het verzoek van de reder ingevolge artikel 3 deelt de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden aan de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland mede, welke Nederlandse territoriale wateren en havens het schip overeenkomstig deze Overeenkomst en de verdere nog overeen te komen voorwaarden kan binnenlopen en gebruiken.

Artikel 5

  • (1) De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden treft met de bevoegde plaatselijke autoriteiten regelingen opdat het schip Nederlandse territoriale wateren en havens kan gebruiken.

  • (2) De kapitein draagt de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de toegang tot het schip. De kapitein vaardigt bijzondere voorschriften uit betreffende het bezoek aan het schip. Deze behoeven de goedkeuring van de bevoegde Nederlandse autoriteiten.

  • (3) De kapitein is onderworpen aan de plaatselijke voorschriften, voor zover deze niet in strijd zijn met het veiligheidsdossier en de handleiding voor het bedrijf van de reactor. Voorts zal de kapitein de instructies van de plaatselijke autoriteiten opvolgen, voor zover deze naar zijn mening niet de veiligheid van de reactor in gevaar brengen. Indien hij de instructies van de plaatselijke autoriteiten niet kan opvolgen, dient hij daarvan onverwijld mededeling te doen aan de bevoegde regeringsinstantie van het Koninkrijk der Nederlanden.

  • (4) De kapitein zal de plaatselijke autoriteiten onmiddellijk in kennis stellen van elke gebeurtenis waardoor de overeengekomen ligtijd van het schip wordt verlengd.

Artikel 6

Gedurende het verblijf van het schip in Nederlandse territoriale wateren of havens hebben de bevoegde Nederlandse autoriteiten de gebruikelijke toegang tot het schip. Zij hebben voorts toegang tot de machinedagboeken van het schip en tot de handleiding voor het bedrijf van de reactor, opdat zij kunnen beoordelen of het schip overeenkomstig die handleiding in bedrijf werd en wordt gehouden en om de speciale controle overeenkomstig Hoofdstuk VIII, Voorschrift 11, van het Internationale Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee te kunnen uitvoeren.

Artikel 7

De reder van het schip treft alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen om tijdens het verblijf in Nederlandse territoriale wateren of havens het lozen van radioactieve produkten of afvalstoffen te verhinderen, voor zover de bevoegde Nederlandse autoriteiten niet vooraf uitdrukkelijk het lozen van radioactieve produkten of afvalstoffen hebben goedgekeurd.

Artikel 8

  • (1) Opdrachten tot onderhouds-, herstel- of verzorgingswerkzaamheden aan de nucleaire installatie in Nederlandse territoriale wateren of havens worden slechts verstrekt aan degenen die uitdrukkelijk toestemming daartoe van de bevoegde Nederlandse autoriteiten hebben verkregen.

  • (2) De bevoegde Nederlandse autoriteiten moeten in kennis worden gesteld van alle zodanige onderhouds-, herstel- en verzorgingswerkzaamheden aan de nucleaire installatie die in Nederlandse territoriale wateren of havens zullen worden uitgevoerd. Herstelwerkzaamheden waardoor de overeengekomen ligtijd van het schip wordt verlengd of die van invloed zijn op het vermogen van het schip om op eigen kracht te varen, mogen slechts in overleg met de bevoegde Nederlandse autoriteiten worden verricht.

Artikel 9

Wanneer zich tijdens het verblijf van het schip in Nederlandse territoriale wateren of havens of bij het aanlopen daarvan een ongeval voordoet dat gevaar voor de omgeving zou kunnen opleveren, dient de kapitein de bevoegde Nederlandse autoriteiten hiervan onmiddellijk in kennis te stellen overeenkomstig Hoofdstuk VIII, Voorschrift 12, van het Internationale Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee.

Artikel 10

  • (1) Wanneer, naar de mening van de bevoegde Nederlandse autoriteiten, tijdens het verblijf van het schip in Nederlandse territoriale wateren of havens of bij het aanlopen daarvan een onmiddellijk dreigend gevaar voor de omgeving bestaat, dient de kapitein de instructies van deze autoriteiten op te volgen.

  • (2) Indien hij de instructies van deze autoriteiten uit veiligheidsoverwegingen niet kan opvolgen, dient hij daarvan onverwijld kennis te geven aan de bevoegde regeringsinstantie van het Koninkrijk der Nederlanden. Deze kan dan het schip het verdere gebruik van Nederlandse territoriale wateren of havens verbieden.

Artikel 11

  • (1) Indien het schip in Nederlandse territoriale wateren of havens zou stranden, aan de grond lopen of zinken, kunnen de bevoegde Nederlandse autoriteiten die maatregelen op kosten van de reder van het schip treffen welke naar hun mening noodzakelijk zijn om dreigende kernschade te voorkomen, wanneer en voorzover deze door de Nederlandse autoriteiten goedgekeurde maatregelen niet door de reder of door de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland worden getroffen.

  • (2) De Regering van de Bondsrepubliek Duitsland zal daartoe in overleg met de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden alle haar mogelijke persoonlijke en zakelijke hulp verlenen.

  • (3) De bevoegdheden van de Nederlandse autoriteiten betreffende de opruiming van obstakels voor de scheepvaart en wrakken blijven onverlet.

Artikel 12

In de gevallen waarin deze Overeenkomst niet voorziet behoudt de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden zich het recht voor, na overleg met de kapitein maatregelen te treffen ter waarborging van de veiligheid van het schip en zijn omgeving.

Artikel 13

Voor de toepassing van de artikelen 14 t/m 21 van deze Overeenkomst wordt aan de begrippen „kernschade”, „kernongeval”, „splijtstoffen” en „radioactieve produkten of afvalstoffen” dezelfde betekenis toegekend als in het op 25 mei 1962 te Brussel gesloten Verdrag inzake de aansprakelijkheid van exploitanten van nucleaire schepen (hierna te noemen „het Verdrag”).

Artikel 14

  • (1) De aansprakelijkheid voor kernschade veroorzaakt door een kernongeval waarbij splijtstoffen van, of radioactieve produkten of afvalstoffen voortgebracht op, het schip betrokken zijn, wordt beheerst door de artikelen II, III, lid 1, IV en VIII van het Verdrag en door de volgende artikelen van deze Overeenkomst, met dien verstande evenwel dat de aansprakelijkheid genoemd in artikel III, lid 1, van het Verdrag wordt beperkt tot 400 millioen (in letters: vierhonderd millioen) Duitse marken.

  • (2) Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt de reder als exploitant van het schip in de zin van het Verdrag beschouwd.

Artikel 15

  • (1) Rechten op schadevergoeding ingevolge artikel 14 van deze Overeenkomst vervallen wanneer niet binnen tien jaar te rekenen van de datum van het kernongeval een rechtsvordering is ingesteld.

  • (2) Indien kernschade is veroorzaakt door splijtstoffen of door radioactieve produkten of afvalstoffen die waren gestolen, verloren, geworpen of verlaten, wordt de overeenkomstig het voorgaande lid vastgestelde termijn gerekend van de datum waarop het kernongeval dat de kernschade heeft veroorzaakt, heeft plaatsgevonden; deze termijn mag echter in geen geval langer zijn dan twintig jaar te rekenen van de datum van de diefstal, het verlies, de werping of het verlaten.

  • (3) Mits de overeenkomstig de leden 1 en 2 vastgestelde termijn niet wordt overschreden, is het recht op schadevergoeding ingevolge artikel 14 van deze Overeenkomst onderworpen aan een verjaringstermijn van drie jaar ingaande op de dag waarop de persoon die een eis tot vergoeding van kernschade indient kennis draagt of kennis had moeten dragen van de schade en van de voor de schade aansprakelijke persoon.

Artikel 16

Voor zover de Nederlandse sociale wetgeving voorziet in vergoeding van kernschade, worden de uitkerende instellingen gesubrogeerd in de rechten van de rechthebbenden ingevolge artikel 14 van deze Overeenkomst. Hiertoe wordt de waarde van periodieke betalingen gekapitaliseerd.

Artikel 17

De Bondsrepubliek Duitsland waarborgt de voldoening van rechten op vergoeding wegens kernschade die ingevolge deze Overeenkomst tegen de reder worden geldend gemaakt, door de noodzakelijke middelen ter beschikking te stellen tot een maximum bedrag van 400 millioen (in letters: vierhonderd millioen) Duitse marken. De terbeschikkingstelling geschiedt slechts wanneer de middelen die op grond van verzekering of dergelijke financiële zekerheid beschikbaar komen niet voldoende zijn voor de betaling van de rechten op schadevergoeding.

Artikel 18

  • (1) Rechtsvorderingen tot schadevergoeding ingevolge artikel 14 of wegens vergoeding van kosten ingevolge artikel 11 van deze Overeenkomst kunnen uitsluitend worden ingesteld bij de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage.

  • (2) De Bondsrepubliek Duitsland kan zich als partij voegen in elk tegen de reder van het schip aanhangig gemaakt rechtsgeding.

  • (3) Bepalingen van nationale wetten of internationale overeenkomsten betreffende de beperking van de aansprakelijkheid van de reder zijn niet van toepassing op rechten ingevolge de artikelen 11, eerste lid, en 14 van deze Overeenkomst.

Artikel 19

Voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen van Nederlandse gerechten die in gedingen ingevolge artikel 18, lid 1, gegeven zijn, gelden de bepalingen van het Verdrag van 30 augustus 1962 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en andere executoriale titels in burgerlijke zaken. Nochtans worden slechts die beslissingen erkend en ten uitvoer gelegd, welke in kracht van gewijsde zijn gegaan.

Artikel 20

De artikelen 14 t/m 19 van deze Overeenkomst zijn van toepassing op kernschade geleden binnen het Nederlandse grondgebied wanneer het kernongeval zich heeft voorgedaan:

  • a) binnen Nederlands grondgebied; of

  • b) buiten Nederlands grondgebied tijdens een reis van het schip naar of van een Nederlandse haven, dan wel naar of uit Nederlandse territoriale wateren.

Artikel 21

De artikelen 14 t/m 19 van deze Overeenkomst zijn ook van toepassing op kernschade:

  • a) die binnen het Nederlands grondgebied wordt geleden of die een Nederlander binnen de Eemsmonding in de zin van artikel 7 van het op 8 april 1960 gesloten Verdrag tot regeling van de samenwerking in de Eemsmonding in een geest van goede nabuurschap (Eems-Dollardverdrag) lijdt, wanneer zij is veroorzaakt door een kernongeval dat zich binnen de Eemsmonding in de zin van artikel 7 van het Eems-Dollardverdrag heeft voorgedaan; of

  • b) die een Nederlander binnen de Eemsmonding in de zin van artikel 7 van het Eems-Dollardverdrag lijdt, wanneer zij door een kernongeval bedoeld in artikel 20 is veroorzaakt.

Artikel 22

Overeenkomstig artikel 48 van het Eems-Dollardverdrag zal de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland er voor zorg dragen, dat de reder van het schip de bevoegde Nederlandse autoriteiten tijdig het aanlopen en het verlaten van de haven Emden aankondigt.

Artikel 23

Indien door de inwerkingtreding van een multilaterale internationale overeenkomst of door de nationale wetgeving van een der Overeenkomstsluitende Partijen aangelegenheden worden geregeld die in deze Overeenkomst zijn geregeld, zullen de Overeenkomstsluitende Partijen tijdig onderhandelingen aanknopen teneinde deze Overeenkomst opnieuw in overweging te nemen.

Artikel 24

  • (1) Geschillen over de uitlegging of de toepassing van deze Overeenkomst zullen zoveel mogelijk door de Regeringen van de beide Overeenkomstsluitende Partijen worden beslecht.

  • (2) Indien een geschil niet op deze wijze kan worden beslecht, dient het op verzoek van een der beide Overeenkomstsluitende Partijen te worden voorgelegd aan een scheidsgerecht.

  • (3) Het scheidsgerecht wordt ad hoc samengesteld, waarbij elke Overeenkomstsluitende Partij een lid aanwijst en de twee leden overeenstemming bereiken over een lid van de nationaliteit van een derde Staat, welk lid als voorzitter optreedt en door de Regeringen van de beide Overeenkomstsluitende Partijen moet worden benoemd. De leden moeten binnen twee maanden, de voorzitter binnen drie maanden worden benoemd, nadat de ene Overeenkomstsluitende Partij de andere heeft medegedeeld dat zij het geschil aan een scheidsgerecht wenst voor te leggen.

  • (4) Indien de in lid 3 genoemde termijnen niet worden aangehouden, kan bij gebreke aan een andere afspraak elke Overeenkomstsluitende Partij de President van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzoeken, de vereiste benoemingen te verrichten. Indien de President de nationaliteit van een der beide Overeenkomstsluitende Partijen bezit of indien hij om een andere reden verhinderd is, dient zijn plaatsvervanger de benoemingen te verrichten. Indien ook de plaatsvervanger de nationaliteit van een der beide Overeenkomstsluitende Partijen bezit of indien ook hij verhinderd is, dient het in rang daaropvolgende lid van het Hof van Justitie dat niet de nationaliteit van een der beide Overeenkomstsluitende Partijen bezit de benoemingen te verrichten.

  • (5) Het scheidsgerecht beslist bij meerderheid van stemmen. Zijn beslissingen zijn bindend. Elke Overeenkomstsluitende Partij draagt de kosten van haar lid alsmede van haar vertegenwoordiging bij de scheidsrechterlijke procedure; de kosten van de voorzitter alsmede de overige kosten worden ieder voor de helft door de beide Overeenkomstsluitende Partijen gedragen. Het scheidsgerecht kan een andere regeling der kosten treffen. Voor het overige bepaalt het scheidsgerecht zelf zijn procedure.

Artikel 25

Deze Overeenkomst geldt ook voor het „Land” Berlijn, tenzij de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland tegenover de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden binnen drie maanden na de inwerkingtreding van de Overeenkomst het tegendeel verklaart.

Artikel 26

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, geldt deze Overeenkomst alleen voor het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk.

Artikel 27

  • (1) Deze Overeenkomst zal worden bekrachtigd; de akten van bekrachtiging zullen zo spoedig mogelijk in Bonn worden uitgewisseld.

  • (2) Deze Overeenkomst treedt in werking een maand na de uitwisseling van de akten van bekrachtiging.

TEN BLIJKE WAARVAN de gevolmachtigden deze Overeenkomst hebben ondertekend.

GEDAAN te 's-Gravenhage, de 28ste oktober 1968, in twee exemplaren, elk in de Nederlandse en de Duitse taal, zijnde de beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden:

(w.g.) J. LUNS

Voor de Bondsrepubliek Duitsland:

(w.g.) HANS ARNOLD

Naar boven