De Algemene Vergadering van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs,
Wetenschap en Cultuur, bijeengekomen te Parijs voor haar twaalfde zitting van 9 november
tot 12 december 1962,
Het Verdrag nopens de bestrijding van discriminatie in het onderwijs tijdens haar elfde zitting aanvaard hebbende,
Geleid door de wens de uitvoering van dat Verdrag te vergemakkelijken, en
Overwegende dat het, met het oog daarop, van belang is een Commissie van verzoening
en goede diensten in te stellen, wier taak het zal zijn eventuele geschillen tussen
Staten die partij zijn bij het Verdrag ten aanzien van de uitvoering of de uitlegging van dat Verdrag in der minne te schikken,
Aanvaardt het onderhavige Protocol op de tiende december 1962.
Onder auspiciën van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap
en Cultuur wordt een Commissie van verzoening en goede diensten ingesteld, hierna
te noemen de Commissie, wier taak het zal zijn eventuele geschillen tussen Staten
die partij zijn bij het Verdrag nopens de bestrijding van discriminatie in het onderwijs, hierna te noemen het Verdrag, ten aanzien van de uitvoering of de uitlegging van
het Verdrag, in der minne te schikken.
-
1 De Commissie telt elf leden van zedelijk hoog aanzien die om hun onpartijdigheid bekend
staan en die worden gekozen door de Algemene Vergadering van de Organisatie van de
Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur, hierna te noemen de Algemene
Vergadering.
-
2 Tenminste vier maanden voor de datum van iedere verkiezing voor de Commissie verzoekt
de Directeur-Generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap
en Cultuur, hierna te noemen de Directeur-Generaal, de Staten die partij zijn bij
dit Protocol binnen twee maanden een opgave in te zenden van de personen bedoeld in
lid 1 van dit artikel. Hij maakt een lijst op, in alfabetische volgorde, van de aldus
aangewezen personen en legt deze tenminste één maand voor de verziezing voor aan de
Uitvoerende Raad van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap
en Cultuur, hierna te noemen de Uitvoerende Raad, en aan de Staten die partij zijn
bij het Verdrag. De Uitvoerende Raad zendt vorenbedoelde lijst, te zamen met de door de Raad nuttig
geachte voorstellen, door aan de Algemene Vergadering, die de verkiezing van de leden
van de Commissie regelt overeenkomstig de werkwijze die zij gewoonlijk volgt bij de
verkiezing van twee of meer personen.
-
2 Bij de verkiezing van leden van de Commissie tracht de Algemene Vergadering daarin
personen te doen opnemen van erkende bekwaamheid op onderwijsgebied, alsmede personen
die ervaring hebben op het gebied van de rechtspraak of ervaring op het terrein van
het recht, in het bijzonder het internationale recht. Zij zal tevens streven naar
een billijke geografische verdeling van het lidmaatschap en naar een vertegenwoordiging
van de verschillende beschavingen, alsmede van de voornaamste rechtsstelsels.
De leden van de Commissie worden gekozen voor een termijn van zes jaar. Indien zij
opnieuw worden aangewezen, zijn zij herkiesbaar. De zittingsperiode van vier van de
bij de eerste verkiezing gekozen leden eindigt evenwel na twee jaar, de zittingsperiode
van drie der andere leden na vier jaar. Onmiddellijk na de eerste verkiezing worden
de namen van deze leden bij loting door de President van de Algemene Vergadering vastgesteld.
-
2 Indien naar het eenstemmig oordeel van de andere leden een lid van de Commissie het
vervullen van zijn functies heeft gestaakt om een andere reden dan tijdelijke afwezigheid,
of niet in staat is zijn taak te blijven vervullen, stelt de Voorzitter van de Commissie
de Directeur-Generaal daarvan in kennis en verklaart vervolgens de zetel van dat lid
vacant.
-
3 De Directeur-Generaal stelt de Lid-Staten van de Organisatie van de Verenigde Naties
voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur en alle Staten die, hoewel geen lid van de Organisatie,
krachtens de bepalingen van artikel 23 partij zijn geworden bij dit Protocol, in kennis
van eventuele vacatures die ingevolge het bepaalde in de leden 1 en 2 van dit artikel
zijn ontstaan.
Behoudens het bepaalde in artikel 6 blijft een lid van de Commissie in functie totdat
zijn opvolger zijn taak aanvaardt.
-
1 Indien in de Commissie geen lid zitting heeft, dat de nationaliteit bezit van een
Staat die betrokken is bij een krachtens de bepalingen van artikel 12 of artikel 13
aan de Commissie voorgelegd geschil, mag die Staat, of indien het meerdere betreft
elk van die Staten, een persoon aanwijzen, die in die Commissie als lid ad hoc zitting
heeft.
-
2 De Staat die aldus een lid ad hoc kiest, houdt rekening met de eisen die op grond
van artikel 2, lid 1, en artikel 4, leden 1 en 2 gesteld worden aan leden van de Commissie.
Elk aldus gekozen lid ad hoc moet de nationaliteit bezitten van de Staat die hem kiest,
of van een Staat die partij is bij het Protocol en treedt op in zijn persoonlijke
hoedanigheid.
-
3 Indien verschillende Staten die een gemeenschappelijk belang hebben partij zijn bij
het geschil, worden zij, wat het kiezen van leden ad hoc betreft, beschouwd als één
partij. De wijze waarop deze bepaling wordt toegepast, wordt bepaald door het in artikel
11 genoemde Huishoudelijk Reglement van de Commissie.
Leden van de Commissie en overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 gekozen leden
ad hoc ontvangen, op de voorwaarden vastgesteld door de Uitvoerende Raad, uit de middelen
van de Organisatie van de Verenigde Naties vergoeding van reiskosten en een dagvergoeding
gedurende de tijd dat zij werk voor de Commissie verrichten.
Het Secretariaat van de Commissie wordt verzorgd door de Directeur-Generaal.
-
3 Alvorens haar Huishoudelijk Reglement vast te stellen, stuurt de Commissie daarvan
een ontwerp aan de Staten die op dat tijdstip partij zijn bij het Protocol. Deze Staten
kunnen binnen drie maanden eventuele opmerkingen en voorstellen indienen. De Commissie
onderwerpt haar Huishoudelijk Reglement aan een onderzoek telkens wanneer een Staat
die partij is bij het Protocol daarom verzoekt.
-
1 Indien een Staat die partij is bij dit Protocol van oordeel is dat een andere Staat,
eveneens partij bij dit Protocol, de bepalingen van het Verdrag niet uitvoert, kan eerstgenoemde Staat, door middel van een schriftelijke mededeling,
de zaak onder de aandacht van laatstgenoemde Staat brengen. Binnen drie maanden na
ontvangst van de mededeling verstrekt de ontvangende Staat aan de Staat die de klacht
heeft ingediend een schriftelijke verklaring of mededeling betreffende de zaak, waarin
zo uitvoerig als mogelijk en dienstig is verwezen wordt naar de stappen en de maatregelen
die ter verbetering van de situatie zijn genomen of in overweging zijn of nog genomen
zouden kunnen worden.
-
2 Indien binnen zes maanden na ontvangst door de onvangende Staat van de eerste mededeling
de zaak niet tot genoegen van beide Partijen is geregeld, hetzij door middel van bilaterale
onderhandelingen of langs andere voor hen openstaande wegen, heeft elk der beide Staten
het recht de zaak aanhangig te maken bij de Commissie, onder toezending van een kennisgeving
aan de Directeur-Generaal en aan de andere Staat.
-
3 De bepalingen van de voorgaande leden laten het recht van Staten die partij zijn bij
dit Protocol om uit hoofde van tussen hen van kracht zijnde algemene of bijzondere
internationale overeenkomsten gebruik te maken van andere middelen ter beslechting
van geschillen, waaronder begrepen het met wederzijds goedvinden voorleggen van geschillen
aan het Permanente Hof van Arbitrage in Den Haag, onverlet.
Met ingang van het zesde jaar na de inwerkingtreding van dit Protocol, kan de Commissie
eveneens worden belast met de beslechting van geschillen verband houdende met de toepassing
of de interpretatie van het Verdrag, dat ontstaat tussen Staten, die partij zijn bij het Verdrag doch die niet, of niet
alle, partij zijn bij dit Protocol, mits genoemde Staten ermede instemmen, het geschil
aan de Commissie voor te leggen. De voorwaarden waaraan genoemde Staten moeten voldoen
bij het bereiken van overeenstemming, worden neergelegd in het Huishoudelijk Reglement
van de Commissie.
De Commissie neemt een zaak die overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 of artikel
13 van dit Protocol naar haar is verwezen, slechts in behandeling nadat zij er zich
van heeft vergewist dat alle beschikbare binnenlandse middelen zijn benut en uitgeput,
overeenkomstig de algemeen erkende beginselen van het internationale recht.
Behalve in gevallen waarin nieuwe elementen aan de Commissie worden voorgelegd, neemt
deze geen kennis van zaken die reeds door haar zijn behandeld.
Met betrekking tot elke zaak die naar de Commissie wordt verwezen, kan deze op de
betrokken Staten een beroep doen om alle ter zake doende inlichtingen te verstrekken.
-
1 Met inachtneming van het bepaalde in artikel 14 vergewist de Commissie zich, na ontvangst
van alle noodzakelijk geoordeelde inlichtingen, van de feiten en stelt aan de betrokken
Staten haar goede diensten ter beschikking, met het oog op een minnelijke schikking,
gebaseerd op eerbied voor het Verdrag.
-
2 In alle gevallen en uiterlijk achttien maanden na de datum van ontvangst door de Directeur-Generaal
van de kennisgeving bedoeld in artikel 12, lid 2, stelt de Commissie overeenkomstig
de bepalingen van het hiernavolgende lid 3 een verslag op, dat aan de betrokken Staten
wordt toegezonden en vervolgens wordt doorgegeven aan de Directeur-Generaal ter publikatie.
Wanneer het Internationale Gerechtshof overeenkomstig het bepaalde in artikel 18 om
advies wordt gevraagd wordt de tijdslimiet overeenkomstig verschoven.
-
3 Indien overeenkomstig het bepaalde in lid 1 van dit artikel een oplossing wordt gevonden,
beperkt de Commissie haar verslag tot een korte uiteenzetting van de feiten en de
gevonden oplossing. Indien geen oplossing wordt bereikt, stelt de Commissie een verslag
op van de feiten en geeft aan welke aanbevelingen zij heeft gedaan om een verzoening
tot stand te brengen. Indien het verslag geheel of gedeeltelijk niet het eenstemmig
oordeel van de leden van de Commissie weergeeft, heeft elk lid van de Commissie het
recht daaraan een uiteenzetting van zijn eigen oordeel toe te voegen. De schriftelijke
en mondelinge verklaringen die overeenkomstig artikel 11, lid 2 (c), door de partijen
bij het geschil afgelegd, worden bij het verslag gevoegd.
De Commissie kan aan de Uitvoerende Raad, of indien het voorstel twee maanden voor
de opening van een zitting van de Algemene Vergadering wordt ingediend aan de Algemene
Vergadering, voorstellen het Internationale Gerechtshof te verzoeken advies te geven
ten aanzien van alle juridische aangelegenheden die verband houden met een aan de
Commissie voorgelegde zaak.
De Commissie dient op alle gewone zittingen van de Algemene Vergadering een verslag
in betreffende haar werkzaamheden, welk verslag door de Uitvoerende Raad aan de Algemene
Vergadering wordt voorgelegd.
-
2 De volgende vergaderingen van de Commissie worden, telkens wanneer zulks nodig is,
bijeengeroepen door de Voorzitter van de Commissie. De Directeur-Generaal doet aan
de Voorzitter alsmede aan alle andere leden van de Commissie mededeling van alle overeenkomstig
de bepalingen van dit Protocol naar de Commissie verwezen zaken.
-
3 Onverminderd het bepaalde in lid 2 van dit artikel roept de Voorzitter, wanneer tenminste
één derde van de leden van de Commissie van oordeel is dat de Commissie overeenkomstig
de bepalingen van dit Protocol een zaak dient te onderzoeken, voor dat doel een vergadering
van de Commissie bijeen op een daartoe strekkend verzoek van die leden.
Dit Protocol is opgesteld in de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse taal,
zijnde de vier teksten gelijkelijk authentiek.
Dit Protocol treedt in werking drie maanden na de datum van nederlegging van de vijftiende
akte van bekrachtiging, aanvaarding of toetreding, doch alleen ten aanzien van de
Staten die op of voor die datum hun onderscheiden akten hebben nedergelegd. Ten aanzien
van iedere andere Staat treedt het in werking drie maanden na de nederlegging van
zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of toetreding.
Elke Staat kan ten tijde van de bekrachtiging, de aanvaarding of de toetreding, of
op elk tijdstip daarna, door middel van een kennisgeving aan de Directeur-Generaal,
verklaren dat hij er, ten aanzien van elke andere Staat die dezelfde verplichting
op zich neemt, mede instemt om, na het opstellen van het in artikel 17 lid 3 bedoelde
verslag, elk geschil dat onder dit Protocol valt en ten aanzien waarvan geen minnelijke
schikking overeenkomstig artikel 17, lid 1, is getroffen te verwijzen naar het Internationale
Gerechtshof.
De Directeur-Generaal doet aan alle Lid-Staten van de Organisatie van de Verenigde
Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur, de in artikel 23 bedoelde Staten die
geen lid zijn van de Organisatie, alsmede aan de Verenigde Naties, mededeling van
nederlegging van alle akten van bekrachtiging, aanvaarding en toetreding bedoeld in
de artikelen 22 en 23, en van de kennisgevingen en opzeggingen bedoeld in onderscheidenlijk
artikel 25 en artikel 26.