Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering [...] belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, 's-Gravenhage, 15-10-1980

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 22-08-2004 t/m heden

Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Nieuw-Zeeland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen

Authentiek : NL

Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Nieuwzeeland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Regering van Nieuwzeeland

De wens koesterende een overeenkomst te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen,

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I. REIKWIJDTE VAN DE OVEREENKOMST

Artikel 1. Personen op wie de overeenkomst van toepassing is

Deze Overeenkomst is van toepassing op personen die inwoner zijn van een van de Staten of van beide Staten.

Artikel 2. Belastingen waarop de overeenkomst van toepassing is

  • 1 Deze Overeenkomst is van toepassing op belastingen naar het inkomen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een van de Staten.

  • 2 Als belastingen naar het inkomen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, of naar bestanddelen van het inkomen, daaronder begrepen belastingen naar inkomsten of voordelen verkregen uit de vervreemding van onroerende of roerende zaken en belastingen naar het bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen.

  • 3 De bestaande belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is, zijn met name:

    • a. wat Nederland betreft:

      • - de inkomstenbelasting,

      • - de loonbelasting,

      • - de vennootschapsbelasting,

      • - de dividendbelasting,

      (hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);

    • b. wat Nieuwzeeland betreft:

      • - de income tax (inkomstenbelasting) en de excess retention tax (belasting op niet uitgekeerde winst)

      (hierna te noemen: „Nieuwzeelandse belasting”).

  • 4 De Overeenkomst is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van de Overeenkomst naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Staten delen elkaar alle belangrijke wijzigingen die in hun onderscheiden belastingwetgevingen zijn aangebracht, mede.

HOOFDSTUK II. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3. Algemene begripsbepalingen

  • 1 Voor de toepassing van deze Overeenkomst, tenzij het zinsverband anders vereist:

    • a. betekent de uitdrukking „Staat” Nederland of Nieuwzeeland al naar het zinsverband vereist; betekent de uitdrukking „Staten” Nederland en Nieuwzeeland;

    • b. omvat de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, en het onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan waarop het Koninkrijk der Nederlanden in overeenstemming met het internationale recht soevereine rechten heeft;

    • c. betekent de uitdrukking „Nieuwzeeland”, wanneer zij in aardrijkskundige zin wordt gebezigd, het Nieuwzeelandse moederland (daaronder begrepen de omliggende eilanden), maar zij omvat niet de Cook Islands, Niue of Tokelau; zij omvat tevens de aan de territoriale zee van het Nieuwzeelandse moederland (daaronder begrepen de omliggende eilanden) grenzende gebieden, die door de wetgeving van Nieuwzeeland en in overeenstemming met het internationale recht zijn of nog zullen worden aangewezen als gebieden waarover Nieuwzeeland soevereine rechten heeft ter zake van de exploratie van die gebieden, dan wel ter zake van de exploratie, exploitatie, instandhouding en het beheer van de natuurlijke rijkdommen van de zee alsmede van de zeebodem en de ondergrond daarvan;

    • d. omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;

    • e. betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;

    • f. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een van de Staten” en „onderneming van de andere Staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een van de Staten en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Staat;

    • g. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of een luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming waarvan de plaats van de werkelijke leiding in een van de Staten is gelegen, behalve wanneer het schip of het luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Staat zijn gelegen;

    • h. betekent de uitdrukking „onderdaan”:

      • 1. wat Nederland betreft, iedere natuurlijke persoon die de Nederlandse nationaliteit bezit en iedere rechtspersoon, vennootschap en vereniging die zijn rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in Nederland van kracht is;

      • 2. wat Nieuwzeeland betreft, iedere natuurlijke persoon die het staatsburgerschap van Nieuwzeeland bezit en iedere rechtspersoon, vennootschap en vereniging die zijn rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving, die in Nieuwzeeland van kracht is;

    • i. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:

      • 1. wat Nederland betreft, de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;

      • 2. wat Nieuwzeeland betreft, de „Commissioner of Inland Revenue” of zijn bevoegde vertegenwoordiger.

  • 2 In de Overeenkomst omvatten de uitdrukkingen „Nederlandse belasting” en „Nieuwzeelandse belasting” niet heffingen, die als boete worden opgelegd op grond van de wetgeving van een van beide Staten met betrekking tot de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is.

  • 3 Voor de toepassing van de Overeenkomst door een van de Staten heeft, tenzij het zinsverband anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de Staat met betrekking tot de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is.

Artikel 4. Fiscale woonplaats

  • 1 Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „inwoner van een van de Staten” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen die in die Staat zijn gelegen.

  • 2 Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:

    • a. hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);

    • b. indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij gewoonlijk verblijft;

    • c. indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;

    • d. indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

  • 3 Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.

Artikel 5. Vaste inrichting

  • 1 Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.

  • 2 De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:

    • a. een plaats waar leiding wordt gegeven;

    • b. een filiaal;

    • c. een kantoor;

    • d. een fabriek;

    • e. een werkplaats, en

    • f. een mijn, een olie- of gasbron, een steengroeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.

  • 3 De plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of montagewerkzaamheden vormt alleen een vaste inrichting indien de duur ervan twaalf maanden overschrijdt.

  • 4 Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt een vaste inrichting niet aanwezig geacht, indien:

    • a. gebruik wordt gemaakt van inrichtingen, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;

    • b. een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar wordt aangehouden, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering;

    • c. een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar wordt aangehouden, uitsluitend voor de bewerking of verwerking door een andere onderneming;

    • d. een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;

    • e. een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;

    • f. een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend voor een combinatie van de in de letters a) tot en met e) genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.

  • 5 Een onderneming van een van de Staten wordt geacht een vaste inrichting in de andere Staat te bezitten indien:

    • a. zij in die andere Staat gedurende langer dan twaalf maanden werkzaamheden van toezichthoudende aard verricht in verband met constructie-, installatie- of montagewerkzaamheden die in die andere Staat worden uitgevoerd; of

    • b. groot materiaal of machines gedurende langer dan twaalf maanden in die andere Staat worden gebruikt door, voor of onder contract met de onderneming bij de opsporing of de exploitatie van natuurlijke rijdommen of bij werkzaamheden die verband houden met zodanige opsporing of exploitatie.

  • 6 Indien een persoon - niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger in de zin van het zevende lid - voor een onderneming werkzaam is, en een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in een van de Staten gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, geacht in die Staat een vaste inrichting te bezitten met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot die werkzaamheden genoemd in het vierde lid, die, indien zij worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsinrichting, die vaste bedrijfsinrichting op' grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.

  • 7 Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een van de Staten te bezitten op grond van de enkele omstandigheid dat zij in die Staat zaken doet door middel van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.

  • 8 De enkele omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst, dat inwoner is van de andere Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van de beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.

HOOFDSTUK III. BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN

Artikel 6. Inkomsten uit onroerende goederen

  • 1 Inkomsten verkregen door een inwoner van een van de Staten uit onroerende goederen (daaronder begrepen voordelen uit landbouw- of bosbedrijven) die in de andere Staat zijn gelegen, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2 De uitdrukking „onroerende goederen” heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de Staat waar de desbetreffende goederen zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de goederen die bij de onroerende goederen behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende goederen en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende goederen beschouwd.

  • 3 De bepaling van het eerste lid is van toepassing op de inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende goederen.

  • 4 De bepalingen van het eerste en derde lid zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende goederen van een onderneming en op inkomsten uit onroerende goederen gebezigd voor het verrichten van zelfstandige arbeid.

Artikel 7. Winst uit onderneming

  • 1 De voordelen van een onderneming van een van de Staten zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.

  • 2 Onder voorbehoud van de bepalingen van het derde lid worden, indien een onderneming van een van de Staten in de andere Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elk van de Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.

  • 3 Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten - daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten - die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.

  • 4 Voorzover het in een van de Staten gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen voordelen te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet het tweede lid die Staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling; de gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn, dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.

  • 5 Geen voordelen worden aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.

  • 6 Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat om hiervan af te wijken.

  • 7 Indien in de voordelen bestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van deze Overeenkomst worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.

Artikel 8. Zeevaart en luchtvaart

  • 1 Voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in de Staat waarin de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

  • 2 Indien de plaats van de werkelijke leiding van een scheepvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de Staat waar de thuishaven van het schip is gelegen, of, indien er geen thuishaven is, in de Staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.

  • 3 De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing op voordelen uit de deelneming in een „pool”, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal geëxploiteerd agentschap.

Artikel 9. Gelieerde ondernemingen

  • 1 Indien

    • a. een onderneming van een van de Staten onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Staat, of

    • b. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een van de Staten en een onderneming van de andere Staat,

    en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.

  • 2 Indien een van de Staten in de voordelen van een onderneming van die Staat voordelen begrijpt - en dienovereenkomstig belast - ter zake waarvan een onderneming van de andere Staat in die andere Staat in de belastingheffing is betrokken en die andere Staat eveneens van oordeel is dat deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstbedoelde Staat zou hebben behaald indien tussen de twee ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, zal die andere Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voordelen is geheven, dienovereenkomstig herzien. Bij deze herziening wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van deze Overeenkomst en plegen de bevoegde autoriteiten zo nodig met elkaar overleg.

Artikel 10. Dividenden

  • 1 Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een van de Staten aan een inwoner van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2 Deze dividenden mogen echter ook in de Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden is, mag de aldus geheven belasting 15 percent van het brutobedrag van de dividenden niet overschrijden.

  • 3 De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.

  • 4 De bepalingen van het tweede lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.

  • 5 De uitdrukking „dividenden” zoals gebezigd in dit artikel betekent:

    • a. wat Nederland betreft, inkomsten die aan dividendbelasting zijn onderworpen;

    • b. wat Nieuwzeeland betreft, inkomsten uit aandelen en andere inkomsten, die door de belastingwetgeving van Nieuwzeeland met inkomsten uit aandelen worden gelijkgesteld.

  • 6 De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.

  • 7 Indien een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van een aldaar gevestigd vast middelpunt behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.

Artikel 11. Interest

  • 1 Interest afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat, mag in die andere Staat worden belast.

  • 2 Deze interest mag echter ook in de Staat waaruit zij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de interest is, mag de aldus geheven belasting 10 percent van het brutobedrag van de interest niet overschrijden.

  • 3 Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid mag de Staat waaruit de interest afkomstig is, geen belasting heffen op interest die wordt betaald aan de andere Staat of aan een agentschap of instantie (daaronder begrepen een financiële instelling) die geheel eigendom is van die andere Staat, dan wel aan de Nederlandsche Bank NV of aan de „Reserve Bank” van Nieuwzeeland.

  • 4 De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede en derde lid.

  • 5 De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevende op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, daaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. Deze uitdrukking omvat echter niet de inkomsten die in artikel 10 zijn behandeld. In rekening gebrachte boete voor te late betaling wordt voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt.

  • 6 De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de interest afkomstig is een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en de vordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.

  • 7 Interest wordt geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn, indien deze wordt betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, of hij inwoner van een van de Staten is of niet, in een van de Staten een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.

  • 8 Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.

Artikel 12. Royalty’s

  • 1 Royalty’s afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2 De royalty’s mogen echter ook in de Staat waaruit zij afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s is, mag de aldus geheven belasting 10 percent van het bruto-bedrag van de royalty’s niet overschrijden.

  • 3 De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.

  • 4 De uitdrukking „royalty’s”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap - daaronder begrepen bioscoopfilms, films of beeldbanden voor televisie-uitzendingen of van geluidsbanden voor radio-uitzendingen -, van een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, dan wel voor het gebruik van, of het recht van gebruik van, nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.

  • 5 De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de royalty’s afkomstig zijn een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty’s verschuldigd zijn, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.

  • 6 Royalty’s worden geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn, indien zij worden betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de royalty’s betaalt, of hij inwoner van een van de Staten is of niet, in een van de Staten een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft waarvoor de verplichting tot het betalen van de royalty’s was aangegaan, en deze royalty’s ten laste komen van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, worden deze royalty’s geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.

  • 7 Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde royalty’s, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.

Artikel 13. Vervreemding van zaken

  • 1 Inkomsten of voordelen verkregen door een inwoner van een van de Staten uit de vervreemding van onroerende goederen, zoals bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de andere Staat mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2 Inkomsten of voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende zaken die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, of van roerende zaken die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een van de Staten in de andere Staat tot zijn beschikking heeft voor het verrichten van zelfstandige arbeid, daaronder begrepen inkomsten of voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (alleen of met de gehele onderneming) of van het vaste middelpunt, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 3 Inkomsten of voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen, die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd, of van roerende zaken die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen, zijn slechts belastbaar in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen. De bepalingen van artikel 8, tweede lid, vinden hierbij toepassing.

  • 4 Inkomsten of voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere zaken dan bedoeld in het eerste, tweede en derde lid zijn slechts belastbaar in de Staat waarvan de vervreemder inwoner is.

  • 5 De bepaling van het vierde lid tast niet aan het recht van elk van de Staten overeenkomstig zijn eigen wetgeving belasting te heffen op inkomsten of voordelen die uit de vervreemding van aandelen of winstbewijzen in een lichaam waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en dat inwoner is van die Staat, worden verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Staat en die in de vijf jaren voorafgaande aan de vervreemding van de aandelen of winstbewijzen te eniger tijd inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest.

Artikel 14. Zelfstandige arbeid

  • 1 Voordelen verkregen door een inwoner van een van de Staten in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van zelfstandige aard zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij hij in de andere Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt. Indien hij over zulk een vast middelpunt beschikt, mogen de voordelen in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan dat vaste middelpunt kunnen worden toegerekend.

  • 2 De uitdrukking „vrij beroep” omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants.

Artikel 15. Niet-zelfstandige arbeid

  • 1 Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19 en 20 zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.

  • 2 Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een in de andere Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:

    • a. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaan, en

    • b. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en

    • c. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat de werkgever in de andere Staat heeft.

  • 3 Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig in internationaal verkeer slechts in die Staat belastbaar.

Artikel 16. Tantièmes en andere beloningen van bestuurders en commissarissen

  • 1 Indien een inwoner van Nederland „director” is van een lichaam dat inwoner is van Nieuwzeeland en van dat lichaam tantièmes en andere beloningen ontvangt ter zake van de diensten die hij aan het lichaam heeft bewezen, mogen deze tantièmes en andere beloningen in Nieuwzeeland worden belast.

  • 2 Indien een inwoner van Nieuwzeeland bestuurder of commissaris is van een lichaam dat inwoner is van Nederland en van dat lichaam tantièmes en andere beloningen ontvangt ter zake van de diensten die hij aan het lichaam heeft bewezen, mogen deze tantièmes en andere beloningen in Nederland worden belast.

  • 3 Indien de in het eerste of tweede lid bedoelde beloningen verkregen worden door een persoon die werkzaamheden van regelmatige en wezenlijke aard verricht in een vaste inrichting, welke gevestigd is in de andere Staat dan de Staat waarvan het lichaam inwoner is, en de beloningen aftrekbaar zijn bij het bepalen van de belastbare winst van die vaste inrichting, zijn de beloningen, voor zover zij aldus aftrekbaar zijn, niettegenstaande de bepalingen van het eerste of tweede lid van dit artikel, slechts belastbaar in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.

Artikel 17. Artiesten en sportbeoefenaars

  • 1 Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 14 en 15, mogen voordelen of inkomsten, verkregen door een inwoner van een van de Staten als artiest, zoals een toneelspeler, film-, radio- of televisieartiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Staat, worden belast in die andere Staat.

  • 2 Indien voordelen of inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan die artiest of sportbeoefenaar zelf toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 14 en 15, worden belast in de Staat waar de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.

Artikel 18. Pensioenen

  • 1 Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19, tweede lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een van de Staten ter zake van een vroegere dienstbetrekking alsmede aan een zodanige inwoner betaalde lijfrenten, slechts in die Staat belastbaar.

  • 2 De uitdrukking „lijfrente” betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.

Artikel 19. Overheidsfuncties

  • 1

    • a. Beloningen, niet zijnde pensioenen, betaald door een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam, mogen in die Staat worden belast.

    • b. Deze beloningen zijn echter slechts belastbaar in de Staat, waarvan de natuurlijk persoon inwoner is, indien de diensten in die Staat worden bewezen en de natuurlijke persoon:

      • 1. onderdaan is van die Staat; of

      • 2. niet uitsluitend voor het verrichten van de diensten inwoner van die Staat werd.

  • 2

    • a. Pensioenen, betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam en pensioenen betaald aan een natuurlijke persoon krachtens het stelstel van sociale zekerheid van een van de Staten, mogen in die Staat worden belast.

    • b. Deze pensioenen zijn echter slechts belastbaar in de Staat, waarvan de natuurlijke persoon inwoner is, indien hij onderdaan is van die Staat.

  • 3 De bepalingen van de artikelen 15, 16 en 18 zijn van toepassing op beloningen en pensioenen ter zake van diensten, bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.

Artikel 20. Professoren en leraren

  • 1 Vergoedingen die een professor of leraar, die inwoner is van een van de Staten en die in de andere Staat verblijft met het doel gedurende een tijdvak van ten hoogste twee jaren onderwijs te geven of zich met wetenschappelijk onderzoek bezig te houden aan een universiteit, hogeschool of andere inrichting voor onderwijs of wetenschappelijk onderzoek in die andere Staat, voor dat onderwijs of dat onderzoek ontvangt, zijn slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar.

  • 2 Dit artikel is niet van toepassing op inkomsten uit het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, indien dit onderzoek niet wordt verricht in het algemeen belang, maar in de eerste plaats voor het persoonlijke nut van een bepaalde persoon of bepaalde personen.

Artikel 22. Studenten

Betalingen die een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon, die inwoner is of onmiddellijk voor zijn bezoek aan een van de Staten, inwoner was van de andere Staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde Staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die Staat niet belastbaar, mits deze betalingen aan hem worden gedaan uit bronnen buiten die Staat.

Artikel 21 A. Overige inkomsten

  • 1 Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een van de Staten, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van deze Overeenkomst zijn behandeld, zijn slechts in die Staat belastbaar.

  • 2 De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, indien de genieter van die inkomsten, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.

  • 3 Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid van dit artikel mogen bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een van de Staten, die niet in de voorgaande artikelen van deze Overeenkomst zijn behandeld en die afkomstig zijn uit de andere Staat, ook in die andere Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag 15 procent van het bruto bedrag van die inkomsten niet overschrijden.

HOOFDSTUK IV. VERMIJDING VAN DUBBELE BELASTING

Artikel 22. Vermijding van dubbele belasting

  • 1 Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst in Nieuwzeeland mogen worden belast.

  • 3 Nederland verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Nederlandse belasting voor de bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede lid, artikel 12, tweede lid, artikel 17 en artikel 21A, derde lid, van deze Overeenkomst in Nieuw-Zeeland mogen worden belast, in zoverre deze inkomensbestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in Nieuw-Zeeland over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting, maar bedraagt niet meer dan het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen de enige bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.

  • 4 Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, verleent Nederland een aftrek op de Nederlandse belasting voor de in Nieuw-Zeeland betaalde belasting op bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 7, artikel 10, zesde lid, artikel 11, zesde lid, artikel 12, vijfde lid, artikel 14 en artikel 21A, tweede lid, van deze Overeenkomst in Nieuw-Zeeland mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, indien en voor zover Nederland uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting een aftrek verleent op de Nederlandse belasting voor de in een ander land over die bestanddelen van het inkomen geheven belasting. Voor de berekening van deze aftrek zijn de bepalingen van het derde lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Wat Nieuwzeeland betreft wordt dubbele belasting als volgt vermeden:

    • a. met inachtneming van de bepalingen van de wetgeving van Nieuwzeeland, die alsdan van kracht zijn en die betrekking hebben op de verrekening van belasting die in een gebied buiten Nieuwzeeland betaald is (welke bepalingen het algemene beginsel van het hierna volgende niet mogen aantasten), wordt Nederlandse belasting die krachtens de wetgeving van Nederland en in overeenstemming met de Overeenkomst, hetzij rechtstreeks, hetzij door inhouding, is betaald terzake van voordelen of inkomsten die door een inwoner van Nieuwzeeland uit Nederlandse bronnen zijn verkregen (met uitzondering, in het geval van dividend, van belasting die is betaald ter zake van de winst waaruit het dividend is betaald) verrekend met Nieuwzeelandse belasting die over die voordelen of inkomsten is verschuldigd;

    • b. voor de toepassing van dit artikel worden voordelen en inkomsten van een inwoner van Nieuwzeeland, die volgens de Overeenkomst in Nederland mogen worden belast, geacht afkomstig te zijn uit Nederlandse bronnen.

HOOFDSTUK V. BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 22A. Non-discriminatie

  • 1 Onderdanen van een van de Staten worden in de andere Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder de woonstaat betreffende, zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoners zijn van een of van beide Staten.

  • 2 De belastingheffing over de, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 7 vastgestelde, voordelen van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft en die in overeenstemming met de bepalingen van artikel 7 aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een van de Staten verplicht aan inwoners van de andere Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.

  • 3 Ondernemingen van een van de Staten, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk , in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van een derde Staat, zijn of kunnen worden onderworpen.

  • 4 Als een van de Staten van oordeel is dat belastingmaatregelen van de andere Staat een inbreuk maken op de in dit artikel neergelegde beginselen, zullen de bevoegde autoriteiten van de Staten met elkaar overleg plegen teneinde te trachten de aangelegenheid op te lossen.

Artikel 23. Regeling voor onderling overleg

  • 1 Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een van de Staten of van beide Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van deze Overeenkomst, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Staat waarvan hij inwoner is. Het geval moet worden voorgelegd binnen vijf jaren nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van de Overeenkomst, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.

  • 2 De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Staat te regelen ten einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de Overeenkomst, te vermijden. De overeengekomen regeling wordt uitgevoerd niettegenstaande de verjaringstermijnen in de nationale wetgeving van de Staten.

  • 3 De bevoegde autoriteiten van de Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van de Overeenkomst in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen ten einde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen waarvoor in de Overeenkomst geen voorziening is getroffen.

  • 4 De bevoegde autoriteiten van de Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen ten einde uitvoering te geven aan de bepalingen van de Overeenkomst.

Artikel 24. Uitwisseling van inlichtingen

  • 1 De bevoegde autoriteiten van de Staten wisselen zodanige inlichtingen uit als nodig zijn om uitvoering te geven aan de bepalingen van deze Overeenkomst of aan de nationale wetgeving van de Staten met betrekking tot de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met de Overeenkomst. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door artikel 1. Alle door een van de Staten ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruik maken. Zij mogen de inlichtingen bekend maken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.

  • 2 In geen geval worden de bepalingen van het eerste lid aldus uitgelegd dat zij een van de Staten de verplichting opleggen:

    • a. administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of de administratieve praktijk van die of van de andere Staat;

    • b. inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in de administratie van die of van de andere Staat;

    • c. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids-, of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde.

Artikel 25. Diplomatieke en consulaire ambtenaren

  • 1 De bepalingen van deze Overeenkomst tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die diplomatieke en consulaire ambtenaren ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.

  • 2 Voor de toepassing van de Overeenkomst wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een van de Staten in de andere Staat of in een derde Staat en die een onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij daarin aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen is onderworpen als inwoners van die Staat.

  • 3 De Overeenkomst is niet van toepassing op internationale organisaties, op hun organen of functionarissen, noch op natuurlijke personen, deel uitmakende van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een derde Staat, die in een van de Staten verblijven en in geen van beide Staten aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen zijn onderworpen als inwoners van die Staat.

Artikel 26. Uitbreiding tot andere gebieden

  • 1 Deze Overeenkomst kan, hetzij in haar geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot het land de Nederlandse Antillen alsmede tot gebieden voor wier internationale betrekkingen Nieuwzeeland verantwoordelijk is, indien dat land of gebied belastingen heft die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is. Zulk een uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Nieuwzeeland bij diplomatieke notawisseling.

  • 2 Tenzij anders is overeengekomen, brengt de beëindiging van de Overeenkomst niet met zich mede, dat tevens de uitbreiding van de Overeenkomst tot het land of gebied waartoe zij ingevolge dit artikel is uitgebreid, wordt beëindigd.

HOOFDSTUK VI. SLOTBEPALINGEN

Artikel 27. Inwerkingtreding

Deze Overeenkomst treedt in werking op de laatste van de data waarop de onderscheiden Regeringen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld, dat de in hun onderscheiden Staten grondwettelijk vereiste formaliteiten zijn vervuld en de bepalingen ervan vinden toepassing:

  • a. wat Nederland betreft op belastingjaren en -tijdvakken die op of na 1 januari 1979 aanvangen;

  • b. wat Nieuwzeeland betreft op inkomsten, die belastbaar zijn in inkomensjaren die op of na 1 april 1979 aanvangen.

Artikel 28. Beëindiging

Deze Overeenkomst blijft voor onbepaalde tijd van kracht doch de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden of de Regering van Nieuwzeeland kan op of voor 30 juni van enig kalenderjaar dat aanvangt na het verstrijken van vijf jaren sedert de datum waarop de Overeenkomst in werking is getreden, aan de andere Regering langs diplomatieke weg een schriftelijke kennisgeving van beëindiging zenden en in dat geval houdt de Overeenkomst op van toepassing te zijn:

  • a. wat Nederland betreft op belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen na het einde van het kalenderjaar dat onmiddellijk volgt op dat waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan;

  • b. wat Nieuwzeeland betreft op inkomsten, die belastbaar zijn in inkomensjaren die aanvangen op of na 1 april van het kalenderjaar dat onmiddellijk volgt op dat waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te ’s-Gravenhage, de 15e oktober 1980 in de Nederlandse en de Engelse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

(w.g.) C. A. VAN DER KLAAUW

Voor de Regering van Nieuwzeeland,

(w.g.) BRIAN TALBOYS

Protocol

bij de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Nieuwzeeland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen.

Bij de ondertekening van de Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen heden tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Nieuwzeeland gesloten, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van de Overeenkomst vormen.

I. Ad Artikel 2

Voor de toepassing van het derde lid, letter b, omvat de Nieuwzeelandse belasting niet de „bonus issue tax”.

II. Ad Artikel 4

Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont zonder een woonplaats in een van de Staten te hebben, wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar het schip zijn thuishaven heeft.

III. Ad Artikel 7

Indien een onderneming van een van de Staten in de andere Staat goederen of koopwaar verkoopt of een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting worden, voor de toepassing van het eerste en tweede lid, de voordelen van die vaste inrichting niet bepaald op basis van het totale door de onderneming ontvangen bedrag, doch slechts op basis van de vergoedingen die aan de werkelijke werkzaamheden van de vaste inrichting voor die verkopen of die bedrijfsuitoefening zijn toe te rekenen. Met name bij overeenkomsten betreffende het toezicht op, de levering, installatie of constructie van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting of gebouwen alsmede bij openbare werken, worden, indien de onderneming een vaste inrichting heeft, de voordelen van die vaste inrichting niet bepaald op basis van het totale bedrag van de overeenkomst, maar slechts op basis van dat deel van de overeenkomst dat werkelijk wordt uitgevoerd door de vaste inrichting in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd. De voordelen die betrekking hebben op dat deel van de overeenkomst, dat wordt uitgevoerd door het hoofdkantoor van de onderneming, zijn slechts belastbaar in de Staat waarvan de onderneming inwoner is.

IV. Ad Artikel 7

  • 1 Dit artikel tast in geen enkel opzicht de werking aan van de wetgeving van een van de Staten betreffende de berekening van de inkomsten en voordelen uit levensverzekering met dien verstande dat, indien de desbetreffende wettelijke bepalingen, die in die Staat op de datum van ondertekening van de Overeenkomst van kracht zijn, worden gewijzigd (anders dan een wijziging op onderdelen waardoor het algemene karakter van die bepalingen niet wordt aangetast), de bevoegde autoriteiten van de Staten met elkaar in overleg zullen treden ten einde overeenstemming te bereiken over een dienovereenkomstige aanpassing van deze bepaling.

  • 2 Niettegenstaande de bepalingen van artikel 7, mogen de inkomsten of voordelen van een onderneming van een van de Staten, die een verzekeringsbedrijf anders dan een levensverzekeringsbedrijf uitoefent, die uit de andere Staat worden verkregen in de vorm van premies die worden betaald voor de verzekering van in die andere Staat gelegen risico-objecten, in zoverre in de andere Staat worden belast overeenkomstig de wetgeving van die andere Staat die in het bijzonder betrekking heeft op de belastingheffing van een persoon die een dergelijk bedrijf uitoefent. Behoudens in het geval de aldus verkregen inkomsten of voordelen kunnen worden toegerekend aan een vaste inrichting van een onderneming van de eerstgenoemde Staat, in welk geval de bepalingen van artikel 7 van toepassing zijn, mag het bedrag van de aldus verkregen inkomsten of voordelen echter 10 procent van de uit die bedrijfsuitoefening ontvangen bruto bedragen niet overschrijden. De eerstgenoemde Staat verleent een aftrek of een verrekening van de in de andere Staat over die inkomsten of voordelen geheven belasting, naar gelang van het geval, overeenkomstig de bepalingen van artikel 22, derde of vijfde lid. De bepalingen van dit lid zijn niet van toepassing op de inkomsten of voordelen uit een overeenkomst van herverzekering tussen twee ondernemingen die inwoner van Nederland zijn, tenzij de onderneming die de herverzekeringspremie betaalt een vaste inrichting in Nieuw-Zeeland heeft en die premie aftrekbaar is bij de vaststelling van de belastbare voordelen van die vaste inrichting.

V. Ad Artikel 10, 11 en 12

Indien Nieuwzeeland in een toekomstige overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting met een ander land dat lid is van de Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling zijn bronheffing op dividenden, interest en royalty's mocht beperken tot een tarief dat lager is dan dat waarin een van de voornoemde artikelen voorziet, gaat Nieuwzeeland zo spoedig mogelijk onderhandelingen aan met Nederland om het desbetreffende artikel te herzien ten einde Nederland dezelfde behandeling te verlenen.

VI. Ad Artikel 10, 11 en 12

Bij de beoordeling van de vraag of de uiteindelijk gerechtigde tot dividenden, interest of royalty’s inwoner is van Nieuwzeeland, worden dividenden, interest of royalty’s ter zake waarvan een trustee in Nieuwzeeland aan belasting is onderworpen, behandeld als ware deze trustee de uiteindelijk gerechtigde daarvan.

VII. Ad Artikel 10, 11 en 12

Verzoeken om teruggaaf van belasting die niet in overeenstemming met de bepalingen van de artikelen 10, 11 en 12 is geheven, moeten bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven worden ingediend binnen een tijdvak van vijf jaren na het einde van het belastingjaar waarin de belasting is geheven.

VIII. Ad Artikel 11

De uitdrukking „een agentschap of instantie (daaronder begrepen een financiële instelling) die geheel eigendom is van die andere Staat” zoals gebezigd in het derde lid omvat niet de Bank van Nieuwzeeland.

IX. Ad Artikel 12

  • a. Niettegenstaande de bepalingen van het vierde lid worden vergoedingen, van welke aard ook, voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting beschouwd als voordelen van een onderneming waarop de bepalingen van artikel 7 van toepassing zijn, behalve voorzover de bedragen van die vergoedingen zijn gebaseerd op produktie, verkoop, aanwending of een andere soortgelijke grondslag die verband houdt met het gebruik van deze uitrusting.

  • b. Met betrekking tot het vierde lid worden vergoedingen voor technische diensten, daaronder begrepen studies of toezicht houdende werkzaamheden van wetenschappelijke, geologische of technische aard, of voor contracten inzake bouw- of constructiewerkzaamheden met inbegrip van de daartoe behorende blauwdrukken, dan wel voor diensten van raadgevende of toezichthoudende aard niet beschouwd als vergoedingen voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.

X. Ad Artikel 18 en 19

Het is wel te verstaan dat de uitdrukking „pensioenen en andere soortgelijke beloningen” slechts periodieke betalingen omvat.

XI.

Indien Nieuwzeeland te eniger tijd na de datum van ondertekening van de Overeenkomst in een van zijn Overeenkomsten tot het vermijden van dubbele belasting een bepaling inzake non-discriminatie opneemt, stelt de Regering van Nieuwzeeland de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden hiervan zo spoedig mogelijk in kennis en gaat met de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden onderhandelingen aan ten einde een dergelijk artikel in de heden gesloten Overeenkomst te doen opnemen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te ’s-Gravenhage, de 15e oktober 1980 in de Nederlandse en de Engelse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

(w.g.) C. A. VAN DER KLAAUW

Voor de Regering van Nieuwzeeland,

(w.g.) BRIAN TALBOYS

Authentiek : EN

Convention between the Government of the Kingdom of the Netherlands and the Government of New Zealand for the avoidance of double taxation and the prevention of fiscal evasion with respect to taxes on income

The Government of the Kingdom of the Netherlands

and

the Government of New Zealand

Desiring to conclude a convention for the avoidance of double taxation and the prevention of fiscal evasion with respect to taxes on income,

Have agreed as follows:

CHAPTER I. SCOPE OF THE CONVENTION

Article 1. Personal scope

This Convention shall apply to persons who are residents of one or both of the States.

Article 2. Taxes covered

  • 1 This Convention shall apply to taxes on income imposed on behalf of one of the States, irrespective of the manner in which they are levied.

  • 2 There shall be regarded as taxes on income all taxes imposed on total income, or on elements of income, including taxes on income or gains from the alienation of real or personal property and taxes on the total amounts of wages or salaries paid by enterprises.

  • 3 The existing taxes to which the Convention shall apply are in particular:

    • a. in the case of the Netherlands:

      • - de inkomstenbelasting (income tax),

      • - de loonbelasting (wages tax),

      • - de vennootschapsbelasting (company tax),

      • - de dividendbelasting (dividend tax),

      (hereinafter referred to as “Netherlands tax”);

    • b. in the case of New Zealand:

      • - the income tax and the excess retention tax,

      (hereinafter referred to as “New Zealand tax”).

  • 4 The Convention shall apply also to any identical or substantially similar taxes which are imposed after the date of signature of the Convention in addition to, or in place of, the existing taxes. The competent authorities of the States shall notify each other of any significant changes which have been made in their respective taxation laws.

CHAPTER II. DEFINITIONS

Article 3. General definitions

  • 1 For the purposes of this Convention, unless the context otherwise requires:

    • a. the term “State” means the Netherlands or New Zealand as the context requires; the term “States” means the Netherlands and New Zealand;

    • b. the term “the Netherlands” comprises the part of the Kingdom of the Netherlands that is situated in Europe and the part of the seabed and its subsoil under the North Sea, over which the Kingdom of the Netherlands has sovereign rights in accordance with international law;

    • c. the term “New Zealand”, when used in a geographical sense, means the metropolitan territory of New Zealand (including the outlying islands) but does not include the Cook Islands, Niue or Tokelau; it also includes areas adjacent to the territorial sea of the metropolitan territory of New Zealand (including the outlying islands) which by New Zealand legislation and in accordance with international law have been, or may hereafter be, designated as areas over which New Zealand has sovereign rights for the purposes of exploring them or of exploring, exploiting, conserving and managing the natural resources of the sea, or of the sea-bed and subsoil;

    • d. the term “person” includes an individual, a company and any other body of persons;

    • e. the term “company” means any body corporate or any entity which is treated as a body corporate for tax purposes;

    • f. the terms “enterprise of one of the States” and “enterprise of the other State” mean respectively an enterprise carried on by a resident of one of the States and an enterprise carried on by a resident of the other State;

    • g. the term “international traffic” means any transport by a ship or aircraft operated by an enterprise which has its place of effective management in one of the States, except when the ship or aircraft is operated solely between places in the other State;

    • h. the term “national” means:

      • 1. in the case of the Netherlands, any individual possessing the nationality of the Netherlands, and any legal person, partnership and association deriving its status as such from the laws in force in the Netherlands;

      • 2. in the case of New Zealand, any individual possessing citizenship of New Zealand and any legal person, partnership and association deriving its status as such from the laws in force in New Zealand;

    • i. the term “competent authority” means:

      • 1. in the case of the Netherlands the Minister of Finance or his authorized representative;

      • 2. in the case of New Zealand, the Commissioner of Inland Revenue or his authorized representative.

  • 2 In the Convention, the terms “Netherlands tax” and “New Zealand tax” do not include any charge imposed as a penalty under the laws of either State relating to the taxes to which the Convention applies.

  • 3 As regards the application of the Convention by one of the States any term not defined therein shall, unless the context otherwise requires, have the meaning which it has under the laws of that State concerning the taxes to which the Convention applies.

Article 4. Resident

  • 1 For the purposes of this Convention, the term “resident of one of the States” means any person who, under the laws of that State, is liable to taxation therein by reason of his domicile, residence, place of management or any other criterion of a similar nature. However, this term does not include any person who is liable to tax in that State in respect only of income from sources situated therein.

  • 2 Where by reason of the provisions of paragraph 1 an individual is a resident of both States, then his status shall be determined as follows:

    • a. he shall be deemed to be a resident of the State in which he has a permanent home available to him; if he has a permanent home available to him in both States, he shall be deemed to be a resident of the State with which his personal and economic relations are closer (centre of vital interests);

    • b. if the State in which he has his centre of vital interests cannot be determined, or if he has not a permanent home available to him in either State, he shall be deemed to be a resident of the State in which he has an habitual abode;

    • c. if he has an habitual abode in both States or in neither of them, he shall be deemed to be a resident of the State of which he is a national;

    • d. if he is a national of both States or of neither of them, the competent authorities of the States shall settle the question by mutual agreement.

  • 3 Where by reason of the provisions of paragraph 1 a person other than an individual is a resident of both States, then it shall be deemed to be a resident of the State in which its place of effective management is situated.

Article 5. Permanent establishment

  • 1 For the purposes of this Convention, the term “permanent establishment” means a fixed place of business through which the business of an enterprise is wholly or partly carried on.

  • 2 The term “permanent establishment” includes especially;

    • a. a place of management;

    • b. a branch;

    • c. an office;

    • d. a factory;

    • e. a workshop, and

    • f. a mine, an oil or gas well, a quarry or any other place of extraction of natural resources.

  • 3 A building site or construction or installation project constitutes a permanent establishment only if it lasts more than twelve months.

  • 4 Notwithstanding the preceding provisions of this Article, the term “permanent establishment” shall be deemed not to include:

    • a. the use of facilities solely for the purpose of storage, display or delivery of goods or merchandise belonging to the enterprise;

    • b. the maintenance of a stock of goods or merchandise belonging to the enterprise solely for the purpose of storage, display or delivery;

    • c. the maintenance of a stock of goods or merchandise belonging to the enterprise solely for the purpose of processing by another enterprise;

    • d. the maintenance of a fixed place of business solely for the purpose of purchasing goods or merchandise or of collecting information, for the enterprise;

    • e. the maintenance of a fixed place of business solely for the purpose of carrying on, for the enterprise, any other activity of a preparatory or auxiliary character;

    • f. the maintenance of a fixed place of business solely for any combination of activities mentioned in sub-paragraphs a to e, provided that the overall activity of the fixed place of business resulting from this combination is of a preparatory or auxiliary character.

  • 5 An enterprise of one of the States shall be deemed to have a permanent establishment in the other State if:

    • a. it carries on supervisory activities in that other State for more than twelve months in connection with a construction, installation or assembly project which is being undertaken in that other State; or

    • b. substantial equipment or machinery is for more than twelve months in that other State being used by, for or under contract with the enterprise in exploration for, or the exploitation of, natural resources, or in activities connected with such exploration or exploitation.

  • 6 Notwithstanding the provisions of paragraphs 1 and 2, where a person - other than an agent of an independent status to whom paragraph 7 applies - is acting on behalf of an enterprise and has, and habitually exercises, in one of the States an authority to conclude contracts in the name of the enterprise, that enterprise shall be deemed to have a permanent establishment in that State in respect of any activities which that person undertakes for the enterprise, unless the activities of such person are limited to those mentioned in paragraph 4 which, if exercised through a fixed place of business, would not make that fixed place of business a permanent establishment under the provisions of that paragraph.

  • 7 An enterprise shall not be deemed to have a permanent establishment in one of the States merely because it carries on business in that State through a broker, general commission agent or any other agent of an independent status, provided that such persons are acting in the ordinary course of their business.

  • 8 The fact that a company which is a resident of one of the States controls or is controlled by a company which is a resident of the other State, or which carries on business in that other State (whether through a permanent establishment or otherwise), shall not of itself constitute either company a permanent establishment of the other.

CHAPTER III. TAXATION OF INCOME

Article 6. Income from real property

  • 1 Income derived by a resident of one of the States from real property (including income from agriculture or forestry) situated in the other State may be taxed in that other State.

  • 2 The term “real property” shall have the meaning which it has under the laws of the State in which the property in question is situated. The term shall in any case include property accessory to real property, livestock and equipment used in agriculture and forestry, rights to which the provisions of general law respecting landed property apply, usufruct of real property and rights to variable or fixed payments as consideration for the working of, or the right to work, mineral deposits, sources and other natural resources; ships, boats and aircraft shall not be regarded as real property.

  • 3 The provisions of paragraph 1 shall apply to income derived from the direct use, letting, or use in any other form of real property.

  • 4 The provisions of paragraphs 1 and 3 shall also apply to the income from real property of an enterprise and to income from real property used for the performance of independent personal services.

Article 7. Business profits

  • 1 The profits of an enterprise of one of the States shall be taxable only in that State unless the enterprise carries on business in the other State through a permanent establishment situated therein. If the enterprise carries on business as aforesaid, the profits of the enterprise may be taxed in the other State but only so much of them as is attributable to that permanent establishment.

  • 2 Subject to the provisions of paragraph 3, where an enterprise of one of the States carries on business in the other State through a permanent establishment situated therein, there shall in each State be attributed to that permanent establishment the profits which it might be expected to make if it were a distinct and separate enterprise engaged in the same or similar activities under the same or similar conditions and dealing wholly independently with the enterprise of which it is a permanent establishment.

  • 3 In determining the profits of a permanent establishment, there shall be allowed as deductions expenses which are incurred for the purposes of the permanent establishment, including executive and general administrative expenses so incurred, whether in the State in which the permanent establishment is situated or elsewhere.

  • 4 Insofar as it has been customary in one of the States to determine the profits to be attributed to a permanent establishment on the basis of an apportionment of the total profits of the enterprise to its various parts, nothing in paragraph 2 shall preclude that State from determining the profits to be taxed by such an apportionment as may be customary; the method of apportionment adopted shall, however, be such that the result shall be in accordance with the principles contained in this Article.

  • 5 No profits shall be attributed to a permanent establishment by reason of the mere purchase by that permanent establishment of goods or merchandise for the enterprise.

  • 6 For the purposes of the preceding paragraphs, the profits to be attributed to the permanent establishment shall be determined by the same method year by year unless there is good and sufficient reason to the contrary.

  • 7 Where profits include items of income which are dealt with separately in other Articles of this Convention, then the provisions of those Articles shall not be affected by the provisions of this Article.

Article 8. Shipping and air transport

  • 1 Profits from the operation of ships or aircraft in international traffic shall be taxable only in the State in which the place of effective management of the enterprise is situated.

  • 2 If the place of effective management of a shipping enterprise is aboard a ship, then it shall be deemed to be situated in the State in which the home harbour of the ship is situated, or, if there is no such home harbour, in the State of which the operator of the ship is a resident.

  • 3 The provisions of paragraph 1 shall also apply to profits from the participation in a pool, a joint business or an international operating agency.

Article 9. Associated enterprises

  • 1 Where

    • a. an enterprise of one of the States participates directly or indirectly in the management, control or capital of an enterprise of the other State, or

    • b. the same persons participate directly or indirectly in the management, control or capital of an enterprise of one of the States and an enterprise of the other State,

    and in either case conditions are made or imposed between the two enterprises in their commercial or financial relations which differ from those which would be made between independent enterprises, then any profits which would, but for these conditions, have accrued to one of the enterprises, but, by reason of those conditions, have not so accrued, may be included in the profits of that enterprise and taxed accordingly.

  • 2 Where one of the States includes in the profits of an enterprise of that State - and taxes accordingly - profits on which an enterprise of the other State has been charged to tax in that other State and that other State agrees that the profits so included are profits which would have accrued to the enterprise of the first-mentioned State if the conditions made between the two enterprises had been those which would have been made between independent enterprises, then that other State shall make an appropriate adjustment to the amount of the tax charged therein on those profits. In determining such adjustment, due regard shall be had to the other provisions of this Convention and the competent authorities of the States shall if necessary consult each other.

Article 10. Dividends

  • 1 Dividends paid by a company which is a resident of one of the States to a resident of the other State may be taxed in that other State.

  • 2 However, such dividends may also be taxed in the State of which the company paying the dividends is a resident and according to the laws of that State, but if the recipient is the beneficial owner of the dividends the tax so charged shall not exceed 15 per cent of the gross amount of the dividends.

  • 3 The competent authorities of the States shall by mutual agreement settle the mode of application of paragraph 2.

  • 4 The provisions of paragraph 2 shall not affect the taxation of the company in respect of the profits out of which the dividends are paid.

  • 5 The term “dividends” as used in this Article means:

    • a. in the case of the Netherlands, income which is subject to dividend

      tax;

    • b. in the case of New Zealand, income from shares and other income assimilated to income from shares by the taxation laws of New Zealand.

  • 6 The provisions of paragraphs 1 and 2 shall not apply if the beneficial owner of the dividends, being a resident of one of the States, carries on business in the other State of which the company paying the dividends is a resident, through a permanent establishment situated therein, or performs in that other State independent personal services from a fixed base situated therein, and the holding in respect of which the dividends are paid is effectively connected with such permanent establishment or fixed base. In such case the provisions of Article 7 or Article 14, as the case may be, shall apply.

  • 7 Where a company which is a resident of one of the States derives profits or income from the other State, that other State may not impose any tax on the dividends paid by the company, except insofar as such dividends are paid to a resident of that other State or insofar as the holding in respect of which the dividends are paid is effectively connected with a permanent establishment or a fixed base situated in that other State, nor subject the company's undistributed profits to a tax on the company's undistributed profits, even if the dividends paid or the undistributed profits consist wholly or partly of profits or income arising in such other State.

Article 11. Interest

  • 1 Interest arising in one of the States and paid to a resident of the other State may be taxed in that other State.

  • 2 However, such interest may also be taxed in the State in which it arises and according to the laws of that State, but if the recipient is the beneficial owner of the interest the tax so charged shall not exceed 10 per cent of the gross amount of the interest.

  • 3 Notwithstanding the provisions of paragraph 2, the State in which the interest arises shall not levy a tax on interest paid to the other State or to any agency or any instrumentality (including a financial institution) wholly owned by that other State, or to the Central Bank of the Netherlands or to the Reserve Bank of New Zealand.

  • 4 The competent authorities of the States shall by mutual agreement settle the mode of application of paragraphs 2 and 3.

  • 5 The term “interest” as used in this Article means income from debt-claims of every kind, whether or not secured by mortgage and whether or not carrying a right to participate in the debtor's profits, and in particular, income from government securities and income from bonds or debentures, including premiums and prizes attaching to such securities, bonds or debentures. However, this term does not include income dealt with in Article 10. Penalty charges for late payment shall not be regarded as interest for the purposes of this Article.

  • 6 The provisions of paragraphs 1, 2 and 3 shall not apply if the beneficial owner of the interest, being a resident of one of the States, carries on business in the other State in which the interest arises, through a permanent establishment situated therein, or performs in that other State independent personal services from a fixed base situated therein, and the debt-claim in respect of which the interest is paid is effectively connected with such permanent establishment or fixed base. In such case the provisions of Article 7 or Article 14, as the case may be, shall apply.

  • 7 Interest shall be deemed to arise in one of the States when the payer is that State itself, a political subdivision, a local authority or a resident of that State. Where, however, the person paying the interest, whether he is a resident of one of the States or not, has in one of the States a permanent establishment or a fixed base in connection with which the indebtedness on which the interest is paid was incurred, and such interest is borne by such permanent establishment or fixed base, then such interest shall be deemed to arise in the State in which the permanent establishment or fixed base is situated.

  • 8 Where, by reason of a special relationship between the payer and the beneficial owner or between both of them and some other person, the amount of the interest, having regard to the debt-claim for which it is paid, exceeds the amount which would have been agreed upon by the payer and the beneficial owner in the absence of such relationship, the provisions of this Article shall apply only to the lastmentioned amount. In such case, the excess part of the payments shall remain taxable according to the laws of each State, due regard being had to the other provisions of this Convention.

Article 12. Royalties

  • 1 Royalties arising in one of the States and paid to a resident of the other State may be taxed in that other State.

  • 2 However, such royalties may also be taxed in the State in which they arise and according to the laws of that State, but if the recipient is the beneficial owner of the royalties the tax so charged shall not exceed 10 per cent of the gross amount of the royalties.

  • 3 The competent authorities of the States shall by mutual agreement settle the mode of application of paragraph 2.

  • 4 The term "royalties" as used in this Article means payments of any kind received as a consideration for the use of, or the right to use, any copyright of literary, artistic or scientific work including cinematograph films, films or video tapes for use in connection with television or tapes for use in connection with radio broadcasting, any patent, trade mark, design or model, plan, secret formula or process, or for the use of, or the right to use, industrial, commercial, or scientific equipment, or for information concerning industrial, commercial or scientific experience.

  • 5 The provisions of paragraphs 1 and 2 shall not apply if the beneficial owner of the royalties, being a resident of one of the States, carries on business in the other State in which the royalties arise, through a permanent establishment situated therein, or performs in that other State independent personal services from a fixed base situated therein, and the right or property in respect of which the royalties are paid is effectively connected with such permanent establishment or fixed base. In such case the provisions of Article 7 or Article 14, as the case may be, shall apply.

  • 6 Royalties shall be deemed to arise in one of the States when the payer is that State itself, a political subdivision, a local authority or a resident of that State. Where, however, the person paying the royalties, whether he is a resident of one of the States or not, has in one of the States a permanent establishment or a fixed base in connection with which the liability to pay the royalties was incurred, and such royalties are borne by such permanent establishment or fixed base, then such royalties shall be deemed to arise in the State in which the permanent establishment or fixed base is situated.

  • 7 Where, by reason of a special relationship between the payer and the beneficial owner or between both of them and some other person, the amount of the royalties, having regard to the use, right or information for which they are paid, exceeds the amount which would have been agreed upon by the payer and the beneficial owner in the absence of such relationship, the provisions of this Article shall apply only to the lastmentioned amount. In such case, the excess part of the payments shall remain taxable according to the laws of each State, due regard being had to the other provisions of this Convention.

Article 13. Alienation of property

  • 1 Income or gains derived by a resident of one of the States from the alienation of real property referred to in Article 6 and situated in the other State may be taxed in that other State.

  • 2 Income or gains from the alienation of personal property forming part of the business property of a permanent establishment which an enterprise of one of the States has in the other State or of personal property pertaining to a fixed base available to a resident of one of the States in the other State for the purpose of performing independent personal services, including such income or gains from the alienation of such a permanent establishment (alone or with the whole enterprise) or of such fixed base, may be taxed in that other State.

  • 3 Income or gains from the alienation of ships or aircraft operated in international traffic or personal property pertaining to the operation of such ships or aircraft, shall be taxable only in the State in which the place of effective management of the enterprise is situated. For the purposes of this paragraph the provisions of paragraph 2 of Article 8 shall apply.

  • 4 Income or gains from the alienation of any property other than that referred to in paragraphs 1,2 and 3, shall be taxable only in the State of which the alienator is a resident.

  • 5 The provisions of paragraph 4 shall not affect the right of each of the States to levy according to its own law a tax on income or gains from the alienation of shares or “jouissance” rights in a company, the capital of which is wholly or partly divided into shares and which is a resident of that State, derived by an individual who is a resident of the other State and has been a resident of the firstmentioned State at any time within the five years immediately preceding the alienation of the shares or “jouissance” rights.

Article 14. Independent personal services

  • 1 Income derived by a resident of one of the States in respect of professional services or other activities of an independent character shall be taxable only in that State unless he has a fixed base regularly available to him in the other State for the purpose of performing his activities. If he has such a fixed base, the income may be taxed in the other State but only so much of it as is attributable to that fixed base.

  • 2 The term “professional services” includes especially independent scientific, literary, artistic, educational or teaching activities as well as the independent activities of physicians, lawyers, engineers, architects, dentists and accountants.

Article 15. Dependent personal services

  • 1 Subject to the provisions of Articles 16, 18, 19 and 20, salaries, wages and other similar remuneration derived by a resident of one of the States in respect of an employment shall be taxable only in that State unless the employment is exercised in the other State. If the employment is so exercised, such remuneration as is derived therefrom may be taxed in that other State.

  • 2 Notwithstanding the provisions of paragraph 1, remuneration derived by a resident of one of the States in respect of an employment exercised in the other State shall be taxable only in the first-mentioned State if:

    • a. the recipient is present in the other State for a period or periods not exceeding in the aggregate 183 days in the fiscal year concerned, and

    • b. the remuneration is paid by, or on behalf of, an employer who is not a resident of the other State, and

    • c. the remuneration is not borne by a permanent establishment or a fixed base which the employer has in the other State.

  • 3 Notwithstanding the preceding provisions of this Article, remuneration derived by a resident of one of the States in respect of an employment exercised aboard a ship or aircraft in international traffic shall be taxable only in that State.

Article 16. Directors' fees and other remuneration

  • 1 Where a resident of the Netherlands is a “director” of a company which is a resident of New Zealand, and derives from that company fees and other remuneration in respect of his services to the company, such fees and other remuneration may be taxed in New Zealand.

  • 2 Where a resident of New Zealand is a “bestuurder” or a “commissaris” of a company which is a resident of the Netherlands, and derives from that company fees and other remuneration in respect of his services to the company, such fees and other remuneration may be taxed in the Netherlands.

  • 3 Where the remuneration mentioned in paragraph 1 or 2 is derived by a person who exercises activities of a regular and substantial character in a permanent establishment situated in the State other than the State of which the company is a resident and the remuneration is deductible in determining the taxable profits of that permanent establishment then, notwithstanding the provisions of paragraph 1 or 2 of this Article, the remuneration, to the extent to which it is so deductible, shall be taxable only in the State in which the permanent establishment is situated.

Article 17. Artistes and athletes

  • 1 Notwithstanding the provisions of Articles 14 and 15, income derived by a resident of one of the States as an entertainer, such as a theatre, motion picture, radio or television artiste, or a musician, or as an athlete, from his personal activities as such exercised in the other State, may be taxed in that other State.

  • 2 Where income in respect of personal activities exercised by an entertainer or an athlete in his capacity as such accrues not to the entertainer or athlete himself but to another person, that income may, notwithstanding the provisions of Articles 7, 14 and 15, be taxed in the State in which the activities of the entertainer or athlete are exercised.

Article 18. Pensions

  • 1 Subject to the provisions of paragraph 2 of Article 19, pensions and other similar remuneration paid to a resident of one of the States in consideration of past employment and any annuity paid to such resident shall be taxable only in that State.

  • 2 The term “annuity” means a stated sum payable periodically at stated times during life or during a specified or ascertainable period of time under an obligation to make the payments in return for adequate and full consideration in money or money's worth.

Article 19. Government service

  • 1

    • a. Remuneration, other than a pension, paid by one of the States or a political subdivision or a local authority thereof to an individual in respect of services rendered to that State or subdivision or authority may be taxed in that State.

    • b. However, such remuneration shall be taxable only in the State of which the individual is a resident if the services are rendered in that State and the individual:

      • 1. is a national of that State; or

      • 2. did not become a resident of that State solely for the purpose of rendering the services.

  • 2

    • a. Any pension paid by, or out of funds created by, one of the States or a political subdivision or a local authority thereof to an individual in respect of services rendered to that State or subdivision or authority and any pension paid to an individual under the social security scheme of one of the States, may be taxed in that State.

    • b. However, such pension shall be taxable only in the State of which the individual is a resident if he is a national of that State.

  • 3 The provisions of Articles 15,16 and 18 shall apply to remuneration and pensions in respect of services rendered in connection with a business carried on by one of the States or a political subdivision or a local authority thereof.

Article 20. Professors and teachers

  • 1 Payments which a professor or teacher who is a resident of one of the States and who is present in the other State for the purpose of teaching or scientific research for a maximum period of two years in a university, college or other establishment for teaching or scientific research in that other State, receives for such teaching or research, shall be taxable only in the first-mentioned State.

  • 2 This Article shall not apply to income from research if such research is undertaken not in the public interest but primarily for the private benefit of a specific person or persons.

Article 21. Students

Payments which a student or business apprentice who is or was immediately before visiting one of the States a resident of the other State and who is present in the first-mentioned State solely for the purpose of his education or training receives for the purpose of his maintenance, education or training shall not be taxed in that State, provided that such payments arise from sources outside that State.

Article 21a. Other income

  • 1 Items of income of a resident of one of the States, wherever arising, not dealt with in the foregoing Articles of this Convention shall be taxable only in that State.

  • 2 The provisions of paragraph 1 shall not apply to income, other than income from real property as defined in paragraph 2 of Article 6, if the recipient of such income, being a resident of one of the States, carries on business in the other State through a permanent establishment situated therein, or performs in that other State independent personal services from a fixed base situated therein, and the right or property in respect of which the income is paid is effectively connected with such permanent establishment or fixed base. In such case the provisions of Article 7 or Article 14, as the case may be, shall apply.

  • 3 Notwithstanding the provisions of paragraphs 1 and 2 of this Article, items of income of a resident of one of the States not dealt with in the foregoing Articles of this Convention and arising in the other State may also be taxed in that other State, but the tax so charged shall not exceed 15 per cent of the gross amount of such income.

CHAPTER IV. ELIMINATION OF DOUBLE TAXATION

Article 22. Elimination of double taxation

  • 1 The Netherlands, when imposing tax on its residents, may include in the basis upon which such taxes are imposed the items of income which, according to the provisions of this Convention, may be taxed in New Zealand.

  • 3 Further, the Netherlands shall allow a deduction from the Netherlands tax so computed for the items of income which according to paragraph 2 of Article 10, paragraph 2 of Article 11, paragraph 2 of Article 12, Article 17 and paragraph 3 of Article 21A of this Convention may be taxed in New Zealand to the extent that these items of income are included in the basis referred to in paragraph 1. The amount of this deduction shall be equal to the tax paid in New Zealand on these items of income, but shall not exceed the amount of the reduction which would be allowed if the items of income so included were the sole items of income which are exempt from Netherlands tax under the provisions of Netherlands laws for the avoidance of double taxation.

  • 4 Notwithstanding the provisions of paragraph 2, the Netherlands shall allow a deduction from the Netherlands tax for the tax paid in New Zealand on items of income which according to Article 7, paragraph 6 of Article 10, paragraph 6 of Article 11, paragraph 5 of Article12, Article 14 and paragraph 2 of Article 21A of this Convention may be taxed in New Zealand to the extent that these items are included in the basis referred to in paragraph 1, if and insofar as the Netherlands under the provisions of Netherlands law for the avoidance of double taxation allows a deduction from the Netherlands tax of the tax levied in another country on such items of income. For the computation of this deduction the provisions of paragraph 3 of this Article shall apply accordingly.

  • 5 In the case of New Zealand, double taxation shall be avoided as follows:

    • a. subject to any provisions of the laws of New Zealand which may from time to time be in force and which relate to the allowance of a credit against New Zealand tax of tax paid in a country outside New Zealand (which shall not affect the general principle hereof), Netherlands tax paid under the laws of the Netherlands and consistently with the Convention, whether directly or by deduction, in respect of income derived by a New Zealand resident from sources in the Netherlands (excluding, in the case of a dividend, tax paid in respect of the profits out of which the dividend is paid) shall be allowed as a credit against New Zealand tax payable in respect of that income;

    • b. for the purposes of this Article, profits, income or gains of a resident of New Zealand which may be taxed in the Netherlands in accordance with the Convention shall be deemed to arise from sources in the Netherlands.

CHAPTER V. SPECIAL PROVISIONS

Article 22a. Non-discrimination

  • 1 Nationals of one of the States shall not be subjected in the other State to any taxation or any requirement connected therewith, which is other or more burdensome than the taxation and connected requirements to which nationals of that other State in the same circumstances, in particular with respect to residence, are or may be subjected. This provision shall, notwithstanding the provisions of Article 1, also apply to persons who are not residents of one or both of the States.

  • 2 The taxation on the profits as determined in accordance with the provisions of Article 7 of a permanent establishment which an enterprise of one of the States has in the other State and which are attributable to that permanent establishment in accordance with the provisions of Article 7, shall not be less favourably levied in that other State than the taxation levied on enterprises of that other State carrying on the same activities. This provision shall not be construed as obliging one of the States to grant to residents of the other State any personal allowances, reliefs and reductions for taxation purposes on account of civil status or family responsibilities which it grants to its own residents.

  • 3 Enterprises of one of the States, the capital of which is wholly or partly owned or controlled, directly or indirectly, by one or more residents of the other State, shall not be subjected in the firstmentioned State to any taxation or any requirement connected therewith which is other or more burdensome than the taxation and connected requirements to which other similar enterprises of the firstmentioned State, the capital of which is wholly or partly owned or controlled, directly or indirectly, by one or more residents of a third State, are or may be subjected.

  • 4 If one of the States considers that taxation measures of the other State infringe the principles set forth in this Article, the competent authorities of the States shall consult each other in an endeavour to resolve the matter.

Article 23. Mutual agreement procedure

  • 1 Where a person considers that the actions of one or both of the States result or will result f or him in taxation not in accordance with the provisions of this Convention, he may irrespective of the remedies provided by the domestic laws of those States, present his case to the competent authority of the State of which he is a resident. The case must be presented within five years from the first notification of the action resulting in taxation not in accordance with the provisions of the Convention.

  • 2 The competent authority shall endeavour, if the objection appears to it to be justified and if it is not itself able to arrive at a satisfactory solution, to resolve the case by mutual agreement with the competent authority of the other State, with a view to the avoidance of taxation which is not in accordance with the Convention. Any agreement reached shall be implemented notwithstanding any time limits in the domestic laws of the States.

  • 3 The competent authorities of the States shall endeavour to resolve by mutual agreement any difficulties or doubts arising as to the interpretation or application of the Convention. They may also consult together f or the elimination of double taxation in cases not provided for in the Convention.

  • 4 The competent authorities of the States may communicate with each other directly for the purpose of giving effect to the provisions of the Convention.

Article 24. Exchange of information

  • 1 The competent authorities of the States shall exchange such information as is necessary for carrying out the provisions of this Convention or of the. domestic laws of the States concerning taxes covered by the Convention insofar as the taxation thereunder is not contrary to the Convention. The exchange of information is not restricted by Article 1. Any information received by one of the States shall be treated as secret in the same manner as information obtained under the domestic laws of that State and shall be disclosed only to persons or authorities (including courts and administrative bodies) involved in the assessment or collection of, the enforcement or prosecution in respect of, or the determination of appeals in relation to, the taxes covered by the Convention. Such persons or authorities shall use the information only for such purposes. They may disclose the information in public court proceedings or in judicial decisions.

  • 2 In no case shall the provisions of paragraph 1 be construed so as to impose on one of the States the obligation:

    • a. to carry out administrative measures at variance with the laws and administrative practice of that or of the other State;

    • b. to supply information which is not obtainable under the laws or in the normal course of the administration of that or of the other State;

    • c. to supply information which would disclose any trade, business, industrial, commercial or professional secret or trade process, or information, the disclosure of which would be contrary to public policy (ordre public).

Article 25. Diplomatic agents and consular officers

  • 1 Nothing in this Convention shall affect the fiscal privileges of diplomatic agents or consular officers under the general rules of international law or under the provisions of special agreements.

  • 2 For the purposes of the Convention an individual, who is a member of a diplomatic or consular mission of one of the States in the other State or in a third State and who is a national of the sending State, shall be deemed to be a resident of the sending State if he is subjected therein to the same obligations in respect of taxes on income as are residents of that State.

  • 3 The Convention shall not apply to international organizations, to organs or officials thereof and to individuals who are members of a diplomatic or consular mission of a third State, being present in one of the States and who are not subjected in either State to the same obligations in respect of taxes on income as are residents of that State.

Article 26. Territorial extension

  • 1 This Convention may be extended, either in its entirety or with any necessary modifications, to the country of the Netherlands Antilles and to any territory for whose international relations New Zealand is responsible, if that country or territory imposes taxes substantially similar in character to those to which the Convention applies. Any such extension shall take effect from such date and subject to such modifications and conditions, including conditions as to termination, as may be specified and agreed between the Government of the Kingdom of the Netherlands and the Government of New Zealand in notes to be exchanged through diplomatic channels.

  • 2 Unless otherwise agreed the termination of the Convention shall not also terminate any extension of the Convention to any country or territory to which it has been extended under this Article.

CHAPTER VI. FINAL PROVISIONS

Article 27. Entry into force

This Convention shall enter into force on the last of the dates on which the respective Governments have notified each other in writing that the formalities constitutionally required in their respective States have been complied with, and its provisions shall apply;

  • a. in the case of the Netherlands, to taxable years and periods beginning on or after the first day of January 1979;

  • b. in the case of New Zealand, to income assessable for any income year beginning on or after the first day of April 1979.

Article 28. Termination

This Convention shall remain in force indefinitely but the Government of the Kingdom of the Netherlands or the Government of New Zealand may on or before 30 June in any calendar year beginning after the expiration of five years from the date of its entry into force, give to the other Government through diplomatic channels written notice of termination and, in that event, the Convention shall cease to apply:

  • a. in the case of the Netherlands, to taxable years and periods beginning after the end of the calendar year immediately following that in which the notice of termination is given;

  • b. in the case of New Zealand, to income assessable for any income year beginning on or after 1 April in the calendar year immediately following that in which the notice of termination is given.

IN WITNESS whereof the undersigned, duly authorized thereto, have signed this Convention.

DONE at The Hague this 15th day of October 1980, in duplicate, in the Netherlands and English languages, both texts being equally authentic.

For the Government of the Kingdom of the Netherlands,

(sd.) C. A. VAN DER KLAAUW

For the Government of New Zealand,

(sd.) BRIAN TALBOYS

Protocol

to the Convention between the Government of the Kingdom of the Netherlands and the Government of New Zealand for the avoidance of double taxation and the prevention of fiscal evasion with respect to taxes on income.

At the signing of the Convention for the avoidance of double taxation and the prevention of fiscal evasion with respect to taxes on income, concluded today between the Government of the Kingdom of the Netherlands and the Government of New Zealand, the undersigned have agreed that the following provisions shall form an integral part of that Convention.

I. With reference to Article 2

For the purposes of subparagraph b of paragraph 3 the New Zealand tax does not include the bonus issue tax.

II. With reference to Article 4

An individual living aboard a ship without any residence in either of the States shall be deemed to be a resident of the State in which the ship has its home harbour.

III. With reference to Article 7

In respect of paragraphs 1 and 2, where an enterprise of one of the States sells goods or merchandise or carries on business in the other State through a permanent establishment situated therein, the profits of that permanent establishment shall not be determined on the basis of the total amount received by the enterprise, but shall be determined only on the basis of the remuneration which is attributable to the actual activity of the permanent establishment for such sales or business. Especially, in the case of contracts for the survey, supply, installation or construction of industrial, commercial or scientific equipment or premises, or of public works, when the enterprise has a permanent establishment, the profits of such permanent establishment shall not be determined on the basis of the total amount of the contract, but shall be determined only on the basis of that part of the contract which is effectively carried out by the permanent establishment in the State where the permanent establishment is situated. The profits related to that part of the contract which is carried out by the head office of the enterprise shall be taxable only in the State of which the enterprise is a resident.

IV. With reference to Article 7

  • 1 Nothing in that Article shall affect the operation of any law of either State relating to the calculation of income and the computation of profits from life-insurance, provided that if the relevant laws in force in that State at the date of signature of the Convention are varied (otherwise than in minor respects so as not to affect its general character) the competent authorities of the States shall consult with each other with a view to agreeing to any amendment of this provision that may be appropriate.

  • 2 Notwithstanding the provisions of Article 7, an enterprise of one of the States that carries on a business of any form of insurance, other than life insurance, and that derives income or profits from the other State in the form of premiums paid for the insurance of risks situated in that other State, may to that extent be taxed in the other State in accordance with the law of that other State relating specifically to the taxation of any person who carries on such business. However the amount of the income or profits so derived shall not exceed 10 per cent of the gross amounts receivable from carrying on such business, other than where the income or profits so derived are attributable to a permanent establishment of an enterprise of the first-mentioned State, in which case the provisions of Article 7 shall apply. The first-mentioned State shall allow a deduction or a credit of the tax levied on such income or profits in the other State in accordance with the provisions of paragraph 3 or 5 of Article 22, as the case may be. The provisions of this paragraph shall not apply to income or profits from a contract of reinsurance entered into between two enterprises resident of the Netherlands, except where the enterprise paying the reinsurance premium has a permanent establishment in New Zealand and that premium is deductible in determining the taxable profits of that permanent establishment.

V. With reference to Articles 10, 11 and 12

If in any future double taxation convention with any other country, being a member of the Organisation for Economic Co-operation and Development, New Zealand should limit its taxation at source on dividends, interest and royalties to a rate lower than the one provided for in any of such articles, New Zealand shall without undue delay enter into negotiations with the Netherlands to review the appropriate article with a view to providing the same treatment.

VI. With reference to Articles 10, 11 and 12

In determining whether dividends, interest or royalties are beneficially owned by a resident of New Zealand, dividends, interest or royalties in respect of which a trustee is subject to tax in New Zealand shall be treated as being beneficially owned by that trustee.

VII. With reference to Articles 10, 11 and 12

Applications for the refund of tax levied not in accordance with the provisions of Articles 10, 11 and 12 shall be lodged with the competent authority of the State having levied the tax within a period of five years after the expiration of the fiscal year in which the tax has been levied.

VIII. With reference to Article 11

The expression “any agency or any instrumentality (including a financial institution) wholly owned by that other State” as used in paragraph 3 shall not include the Bank of New Zealand.

IX. With reference to Article 12

  • a. Notwithstanding the provisions of paragraph 4, payments of any kind received as a consideration for the use of, or the right to use, industrial, commercial or scientific equipment shall be deemed to be profits of an enterprise to which the provisions of Article 7 apply except to the extent the amounts of such payments are based on production, sales, performance or any other similar basis related to the use of the said equipment.

  • b. In respect of paragraph 4, payments received as a consideration for technical services, including studies or surveys of a scientific, geological or technical nature, or for engineering contracts including blue prints related thereto, or for consultant or supervisory services shall be deemed not to be payments received as a consideration for information concerning industrial, commercial or scientific experience.

X. With reference to Articles 18 and 19

It is understood that the term “pensions and other similar remuneration” includes only periodical payments.

IN WITNESS whereof the undersigned, duly authorised thereto, have signed this Protocol.

DONE at The Hague this 15th day of October 1980, in duplicate, in the Netherlands and English languages, both texts being equally authentic.

For the Government of the Kingdom of the Netherlands,

(sd.) C. A. VAN DER KLAAUW

For the Government of New Zealand,

(sd.) BRIAN TALBOYS

Naar boven