De Lid-Staten van de Raad van Europa, die Overeenkomstsluitende Partij zijn bij de
Europese Overeenkomst van 14 mei 1962 betreffende de uitwisseling van testsera voor
bloedgroeponderzoek (hierna te noemen „de Overeenkomst”),
Gelet op de bepalingen van artikel 5, eerste lid, van de Overeenkomst, luidende: „De Overeenkomstsluitende Partijen treffen alle nodige maatregelen ten
einde de hun door de andere Partijen ter beschikking gestelde testsera voor bloedgroeponderzoek
vrij te stellen van alle invoerrechten”;
Overwegende dat, wat de Lid-Staten van de Europese Economische Gemeenschap betreft,
het aangaan van de verplichting deze vrijstelling te verlenen behoort tot de competentie
van de Gemeenschap, die hiertoe de nodige bevoegdheden bezit uit hoofde van het Verdrag waarbij zij is opgericht;
Overwegende derhalve dat het, voor de toepassing van het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van de Overeenkomst noodzakelijk is dat de Europese Economische Gemeenschap Partij kan worden bij de
Overeenkomst,
Zijn als volgt overeengekomen: