Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), 's-Gravenhage, 25-02-2005

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2020 t/m 05-05-2021

Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen)

Authentiek : NL

Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen)

Het Koninkrijk België,

Het Groothertogdom Luxemburg,

Het Koninkrijk der Nederlanden,

Bezield door de wens:

  • de verdragen, de eenvormige wetten en de wijzigingsprotocollen inzake Benelux merken en tekeningen of modellen te vervangen door een enkel verdrag waarin zowel het merkenrecht als het tekeningen- of modellenrecht systematisch en overzichtelijk geregeld worden;

  • snelle en efficiënte procedures in te voeren voor de aanpassing van de Benelux-regelgeving aan de Gemeenschapsregelgeving en reeds door de drie Hoge Verdragsluitende Partijen bekrachtigde internationale verdragen;

  • het Benelux-Merkenbureau en het Benelux-Bureau voor Tekeningen of Modellen te vervangen door de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom (merken, tekeningen of modellen) die door middel van beslissings- en uitvoeringsorganen met eigen en aanvullende bevoegdheden haar taak uitoefent;

  • de nieuwe Organisatie een structuur te geven die de huidige opvattingen inzake internationale organisaties weerspiegelt en de onafhankelijkheid ervan, met name door middel van een protocol inzake voorrechten en immuniteiten, garandeert;

  • de nieuwe Organisatie dichter bij het bedrijfsleven te brengen door de bevoegdheden ervan ten volle te benutten zodat ze nieuwe taken op het gebied van de intellectuele eigendom kan vervullen en decentrale bijkantoren kan oprichten;

  • aan de nieuwe Organisatie, op niet-exclusieve basis, een evaluatiebevoegdheid en initiatiefrecht toe te kennen bij de aanpassing van het Benelux-recht inzake merken en tekeningen- of modellen;

Hebben besloten te dien einde een verdrag te sluiten en hebben hiertoe als hun Gevolmachtigden aangewezen:

Zijne Excellentie de Heer K. DE GUCHT, Minister van Buitenlandse Zaken,

Zijne Excellentie de Heer B. R. BOT, Minister van Buitenlandse Zaken,

Zijne Excellentie de Heer J. ASSELBORN, Minister van Buitenlandse Zaken,

die, na hun in goede en behoorlijke vorm bevonden volmachten te hebben overgelegd, de volgende bepalingen zijn overeengekomen:

Titel I. ALGEMENE EN INSTITUTIONELE BEPALINGEN

Artikel 1.1. Afkortingen

In dit verdrag wordt verstaan onder:

  • Verdrag van Parijs: het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom van 20 maart 1883;

  • Overeenkomst van Madrid: de Overeenkomst van Madrid betreffende de internationale inschrijving van merken van 14 april 1891;

  • Protocol van Madrid: het Protocol bij de Overeenkomst van Madrid betreffende de internationale inschrijving van merken van 27 juni 1989;

  • Overeenkomst van Nice: de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken;

  • Overeenkomst van 's-Gravenhage: de Overeenkomst van 's-Gravenhage betreffende het internationale depot van tekeningen of modellen van nijverheid van 6 november 1925;

  • Uniemerkenverordening: de Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (codificatie);

  • Uniemerk: een merk van de Europese Unie zoals bedoeld in de Uniemerkenverordening;

  • Uniewetgeving: wetgeving van de Europese Unie;

  • Gemeenschapsmodellenverordening: de Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen;

  • TRIPS verdrag: de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de Intellectuele Eigendom van 15 april 1994; bijlage 1C bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie;

  • Internationaal Bureau: het Internationaal Bureau voor de intellectuele eigendom, zoals opgericht bij het Verdrag van 14 juli 1967 tot oprichting van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom.

Artikel 1.2. Organisatie

  • 1 Er wordt een Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen), hierna te noemen „de Organisatie", ingesteld.

  • 2 De organen van de Organisatie zijn:

    • a. het Comité van Ministers als bedoeld in het Verdrag tot instelling van de Benelux Unie, hierna te noemen „het Comité van Ministers";

    • b. de Raad van Bestuur van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen), hierna te noemen „de Raad van Bestuur";

    • c. het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen), hierna te noemen „het Bureau".

Artikel 1.3. Doelstellingen

De Organisatie heeft tot taak:

  • a. de uitvoering van dit verdrag en het uitvoeringsreglement;

  • b. de bevordering van de bescherming van merken en tekeningen of modellen in de Benelux-landen;

  • c. de uitvoering van aanvullende taken op andere gebieden van het recht inzake de intellectuele eigendom, welke de Raad van Bestuur aanwijst;

  • d. voortdurende evaluatie en, indien nodig, aanpassing van het Benelux-recht inzake merken en tekeningen of modellen, in het licht onder meer van de internationale en communautaire ontwikkelingen.

Artikel 1.4. Rechtspersoonlijkheid

  • 1 De Organisatie bezit internationale rechtspersoonlijkheid ter uitoefening van de haar toebedeelde taken.

  • 2 De Organisatie bezit nationale rechtspersoonlijkheid en heeft derhalve, op het grondgebied van de drie Benelux-landen, de rechtsbevoegdheid die aan nationale rechtspersonen is toegekend, voor zover nodig voor de uitoefening van haar taken en voor het bereiken van haar doelstellingen, in het bijzonder de bevoegdheid om contracten te sluiten, roerende en onroerende goederen te verwerven en te vervreemden, particuliere en openbare gelden te ontvangen en uit te geven en in rechte op te treden.

  • 3 De Directeur-Generaal van het Bureau, hierna te noemen „de Directeur-Generaal", vertegenwoordigt de Organisatie in en buiten rechte.

Artikel 1.5. Zetel

  • 1 De Organisatie heeft haar zetel te 's-Gravenhage.

  • 2 Het Bureau is gevestigd te 's-Gravenhage.

  • 3 Er kunnen elders bijkantoren van het Bureau worden gevestigd.

Artikel 1.6. Voorrechten en immuniteiten

  • 1 De voorrechten en immuniteiten welke nodig zijn voor de uitoefening van de taken en het bereiken van de doelstellingen van de Organisatie worden vastgelegd in een tussen de Hoge Verdragsluitende Partijen te sluiten protocol.

  • 2 De Organisatie kan met een of meer der Hoge Verdragsluitende Partijen aanvullende overeenkomsten aangaan in verband met de vestiging van onderdelen van de Organisatie op het grondgebied van die staat of die staten, teneinde met betrekking tot die staat of die staten uitvoering te geven aan de bepalingen van het overeenkomstig het eerste lid vastgestelde protocol, alsmede andere regelingen treffen ter waarborging van een goede functionering van de Organisatie en ter beveiliging van haar belangen.

Artikel 1.7. Bevoegdheden Comité van Ministers

  • 1 Het Comité van Ministers is bevoegd in dit verdrag de wijzigingen aan te brengen die noodzakelijk zijn om de conformiteit van dit verdrag met een internationaal verdrag of met de regelgeving van de Europese Unie inzake merken en tekeningen of modellen te verzekeren. De wijzigingen worden bekend gemaakt in het officiële publicatieblad van ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen.

  • 2 Het Comité van Ministers is bevoegd andere wijzigingen van dit verdrag, dan die bedoeld in het eerste lid, vast te stellen. Deze zullen aan de Hoge Verdragsluitende Partijen ter instemming of goedkeuring worden aangeboden.

  • 3 Het Comité van Ministers is bevoegd, de Raad van Bestuur gehoord hebbende, de Directeur-Generaal te machtigen om namens de Organisatie te onderhandelen en, met zijn toestemming, overeenkomsten te sluiten met staten en met intergouvernementele organisaties.

Artikel 1.8. Samenstelling en werkwijze Raad van Bestuur

  • 1 De Raad van Bestuur is samengesteld uit door de Hoge Verdragsluitende Partijen aangewezen leden en wel één bestuurder en twee plaatsvervangende bestuurders per land.

  • 2 Hij besluit met algemene stemmen.

  • 3 Hij stelt zijn intern reglement vast.

Artikel 1.9. Bevoegdheden Raad van Bestuur

  • 1 De Raad van Bestuur is bevoegd voorstellen te doen aan het Comité van Ministers inzake wijzigingen van dit verdrag die noodzakelijk zijn om de conformiteit van dit verdrag met een internationaal verdrag of met regelgeving van de Europese Unie te verzekeren en inzake andere wijzigingen van dit verdrag die hij wenselijk acht.

  • 2 Hij stelt het uitvoeringsreglement vast.

  • 3 Hij stelt het huishoudelijke en het financiële reglement van het Bureau vast.

  • 4 Hij wijst aanvullende taken, als bedoeld in artikel 1.3 onder c, op andere gebieden van het recht inzake de intellectuele eigendom aan.

  • 5 Hij besluit over het vestigen van bijkantoren van het Bureau.

  • 6 Hij benoemt de Directeur-Generaal en, de Directeur-Generaal gehoord, de Adjunct-Directeuren-Generaal en oefent te hunnen aanzien de disciplinaire bevoegdheden uit.

  • 7 Hij stelt jaarlijks de begroting van inkomsten en van uitgaven vast, alsmede zonodig de wijzigingen of aanvullingen daarvan, en regelt in het financiële reglement de wijze waarop het toezicht op de begrotingen en op de uitvoering daarvan zal worden uitgeoefend. Hij stelt de door de Directeur-Generaal opgestelde jaarrekening vast.

Artikel 1.10. Directeur-Generaal

  • 1 De leiding van het Bureau berust bij de Directeur-Generaal die aan de Raad van Bestuur verantwoording is verschuldigd voor de werkzaamheden van het Bureau.

  • 2 De Directeur-Generaal is bevoegd, de Raad van Bestuur gehoord hebbende, de uitoefening van bepaalde hem toekomende bevoegdheden te delegeren aan de Adjunct-Directeuren-Generaal.

  • 3 De Directeur-Generaal en de Adjunct-Directeuren-Generaal zijn onderdaan van de lidstaten. De drie nationaliteiten zijn binnen de directie vertegenwoordigd.

Artikel 1.11. Bevoegdheden Directeur-Generaal

  • 1 De Directeur-Generaal doet voorstellen aan de Raad van Bestuur tot wijziging van het uitvoeringsreglement.

  • 2 Hij neemt alle maatregelen, administratieve daaronder begrepen, om te zorgen voor een juiste uitvoering van de taken van het Bureau.

  • 3 Hij voert het huishoudelijk en het financieel reglement van het Bureau uit en doet voorstellen aan de Raad van Bestuur tot wijziging hiervan.

  • 4 Hij benoemt de personeelsleden en oefent de hiërarchische en disciplinaire bevoegdheden over hen uit.

  • 5 Hij bereidt de begroting voor, voert deze uit en stelt de jaarrekeningen op.

  • 6 Hij neemt alle andere maatregelen die hij wenselijk acht in het belang van het functioneren van het Bureau.

Artikel 1.12. Financiën Organisatie

  • 1 De lopende uitgaven van de Organisatie worden gedekt door haar ontvangsten.

  • 2 De Raad van Bestuur kan bij de Hoge Verdragsluitende Partijen een bijdrage aanvragen, bestemd tot dekking van buitengewone uitgaven. Deze bijdrage wordt voor de helft door het Koninkrijk der Nederlanden en voor de helft door de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie gedragen.

Artikel 1.13. Bemiddeling nationale diensten

  • 1 Over het bedrag van de taksen, geïnd terzake van door bemiddeling van de nationale diensten verrichte handelingen, wordt aan deze diensten een percentage uitgekeerd, bestemd tot dekking van de kosten welke deze handelingen meebrengen; dit percentage wordt vastgesteld bij uitvoeringsreglement.

  • 2 Terzake van deze handelingen kunnen door de nationale regelgevingen geen nationale taksen worden vastgesteld.

Artikel 1.14. Erkenning rechterlijke beslissingen

Het gezag van rechterlijke beslissingen die in een van de drie staten met toepassing van dit verdrag worden gegeven, wordt in de beide andere staten erkend, en de door de rechter uitgesproken doorhaling wordt door het Bureau op verzoek van de meest gerede partij verricht, indien:

  • a. het van de beslissing overgelegd afschrift, naar de wetgeving van het land waar deze beslissing is gegeven, aan de voor de echtheid van het afschrift nodige voorwaarden voldoet;

  • b. de beslissing niet meer vatbaar is voor verzet, noch hoger beroep, noch voor voorziening in cassatie.

Artikel 1.15. Benelux-Gerechtshof

Het Benelux-Gerechtshof als bedoeld in artikel 1 van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof, neemt kennis van de vragen van uitlegging van dit verdrag en het uitvoeringsreglement, met uitzondering van vragen van uitlegging betreffende het in artikel 1.6, eerste lid, bedoelde protocol inzake voorrechten en immuniteiten.

Artikel 1.15bis. Beroep

  • 1 Eenieder die partij is in een procedure die heeft geleid tot een eindbeslissing van het Bureau in de uitvoering van zijn officiële taken ter toepassing van de titels II, III en IV van dit verdrag, kan daartegen beroep instellen bij het Benelux-Gerechtshof teneinde een vernietiging of herziening van deze beslissing te verkrijgen. De termijn voor het instellen van beroep bedraagt twee maanden te rekenen vanaf de kennisgeving van de eindbeslissing.

  • 2 De Organisatie kan in procedures voor het Benelux-Gerechtshof die beslissingen van het Bureau betreffen, worden vertegenwoordigd door een daartoe aangewezen personeelslid.

Artikel 1.16. Toepassing

De toepassing van dit verdrag is beperkt tot het grondgebied van het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden in Europa, hierna te noemen „het Benelux-gebied".

Titel II. MERKEN

HOOFDSTUK 1. Geldigheid van een merk

Artikel 2.1. Tekens die een merk kunnen vormen

Merken kunnen worden gevormd door alle tekens, in het bijzonder woorden, waaronder namen van personen, of tekeningen, letters, cijfers, kleuren, vormen van waren of verpakkingen van waren, of geluiden, mits deze:

  • a. de waren of diensten van een onderneming kunnen onderscheiden van die van andere ondernemingen, en

  • b. in het register kunnen worden weergegeven op een wijze die de bevoegde autoriteiten en het publiek in staat stelt het voorwerp van de aan de houder ervan verleende bescherming duidelijk en nauwkeurig vast te stellen.

Artikel 2.2. Verkrijging van het recht

Onverminderd het uit het Verdrag van Parijs of het TRIPS verdrag voortvloeiende recht van voorrang, wordt het uitsluitend recht op een merk ingevolge dit verdrag verkregen door de inschrijving van het merk, waarvan de aanvraag is verricht binnen het Benelux-gebied (Beneluxmerk) of voortvloeiend uit een inschrijving bij het Internationaal Bureau waarvan de bescherming zich uitstrekt tot het Beneluxgebied (internationaal merk).

Artikel 2.2bis. Absolute gronden voor weigering of nietigheid

  • 1 Worden niet ingeschreven of, indien ingeschreven, kunnen nietig worden verklaard:

    • a. tekens die geen merk kunnen vormen;

    • b. merken die elk onderscheidend vermogen missen;

    • c. merken die uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, hoedanigheid, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst of tijdstip van vervaardiging van de waren of van verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten;

    • d. merken die uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die in het normale taalgebruik of in het bonafide en gevestigd handelsverkeer gebruikelijk zijn geworden;

    • e. tekens die uitsluitend bestaan uit:

      • i. de vorm die, of een ander kenmerk dat, door de aard van de waren wordt bepaald;

      • ii. de vorm van de waren die, of een ander kenmerk van de waren dat, noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen;

      • iii. de vorm die, of een ander kenmerk dat, een wezenlijke waarde aan de waren geeft;

    • f. merken die in strijd zijn met de goede zeden of de openbare orde van één van de Benelux-landen;

    • g. merken die tot misleiding van het publiek kunnen leiden, bijvoorbeeld ten aanzien van aard, hoedanigheid of plaats van herkomst van de waren of diensten;

    • h. merken die bij gebreke van goedkeuring van de bevoegde autoriteiten, krachtens artikel 6ter van het Verdrag van Parijs geweigerd of nietig verklaard moeten worden;

    • i. merken die van inschrijving zijn uitgesloten op grond van Uniewetgeving of het interne recht van een van de Benelux-landen, of op grond van internationale overeenkomsten waarbij de Europese Unie partij is of die werking hebben in een Benelux-land en die in bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen voorzien;

    • j. merken die van inschrijving zijn uitgesloten ingevolge Uniewetgeving of internationale overeenkomsten waarbij de Europese Unie partij is en die in bescherming van traditionele aanduidingen voor wijn voorzien;

    • k. merken die van inschrijving zijn uitgesloten ingevolge Uniewetgeving of internationale overeenkomsten waarbij de Europese Unie partij is en die in bescherming van gegarandeerde traditionele specialiteiten voorzien;

    • l. merken die bestaan uit of de essentiële onderdelen reproduceren van een oudere plantenrasbenaming die is ingeschreven overeenkomstig Uniewetgeving of het interne recht van een van de Benelux-landen, of overeenkomstig internationale overeenkomsten waarbij de Europese Unie partij is of die werking hebben in een Benelux-land, ter bescherming van kweekproducten, en die betrekking hebben op kweekproducten van hetzelfde of een nauwverwant plantenras.

  • 2 Een merk kan nietig worden verklaard wanneer de aanvraag om inschrijving van het merk te kwader trouw is ingediend.

  • 3 Een merk wordt niet geweigerd op grond van lid 1, sub b, c of d, indien het merk, als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt, vóór de datum van de aanvraag om inschrijving onderscheidend vermogen heeft verkregen. Een merk wordt niet om dezelfde redenen nietig verklaard indien het, voor de datum van de vordering tot nietigverklaring, als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt, onderscheidend vermogen heeft verkregen.

Artikel 2.2ter. Relatieve gronden voor weigering of nietigheid

  • 1 Een merk wordt wanneer daartegen oppositie wordt ingesteld niet ingeschreven of kan, indien ingeschreven, nietig worden verklaard indien:

    • a. het gelijk is aan een ouder merk en de waren of diensten waarvoor het merk is aangevraagd of ingeschreven, dezelfde zijn als de waren of diensten waarvoor het oudere merk is beschermd;

    • b. het gelijk is aan of overeenstemt met een ouder merk en betrekking heeft op gelijke of overeenstemmende waren of diensten en daardoor bij het publiek gevaar voor verwarring bestaat, ook wanneer die verwarring het gevolg is van associatie met het oudere merk.

  • 2 Onder „oudere merken” in de zin van lid 1 worden verstaan:

    • a. merken waarvan de depotdatum voorafgaat aan de depotdatum van het merk, waarbij in voorkomend geval rekening wordt gehouden met het ten behoeve van die merken ingeroepen voorrangsrecht, en die behoren tot de volgende categorieën:

      • i. Beneluxmerken en internationale merken waarvan de bescherming zich uitstrekt tot het Benelux-gebied;

      • ii. Uniemerken, waaronder begrepen internationale merken waarvan de bescherming zich uitstrekt tot de Europese Unie;

    • b. Uniemerken waarvan overeenkomstig de Uniemerkenverordening op geldige wijze de anciënniteit wordt ingeroepen op grond van een onder a, sub i, bedoeld merk, ook al is van dit merk afstand gedaan of is het merk vervallen;

    • c. de aanvragen om inschrijving van merken als bedoeld onder a en b, mits deze zullen worden ingeschreven;

    • d. merken die op de depotdatum van de aanvraag om inschrijving van het merk of, in voorkomend geval, van het ten behoeve van de merkaanvraag ingeroepen voorrangsrecht, in het Benelux-gebied algemeen bekend zijn in de zin van artikel 6bis van het Verdrag van Parijs.

  • 3 Voorts wordt een merk wanneer daartegen oppositie wordt ingesteld niet ingeschreven of kan het, indien ingeschreven, nietig worden verklaard:

    • a. indien het gelijk is aan of overeenstemt met een ouder merk ongeacht of de waren of diensten waarvoor het is aangevraagd of ingeschreven, gelijk aan, overeenstemmend of niet overeenstemmend zijn met die waarvoor het oudere merk ingeschreven is, wanneer het oudere merk bekend is in het Benelux-gebied, of, in geval van een Uniemerk, in de Europese Unie bekend is en door het gebruik, zonder geldige reden, van het jongere merk ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk;

    • b. indien het door een gemachtigde of de vertegenwoordiger van de houder op eigen naam en zonder toestemming van de houder wordt aangevraagd, tenzij de gemachtigde of vertegenwoordiger zijn handelwijze rechtvaardigt;

    • c. indien en voor zover ingevolge de Uniewetgeving of het interne recht van een van de Beneluxlanden ter bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen:

      • i. er reeds een aanvraag voor een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding was ingediend overeenkomstig de Uniewetgeving of het interne recht van een van de Beneluxlanden, vóór de datum van de aanvraag om inschrijving van het merk of de datum van het ten behoeve van de aanvraag ingeroepen voorrangsrecht, onder voorbehoud van latere inschrijving;

      • ii. die oorsprongsbenaming of geografische aanduiding de persoon die krachtens de toepasselijke wetgeving bevoegd is voor de uitoefening van de daaruit voortvloeiende rechten, machtigt om het gebruik van een later merk te verbieden.

  • 4 Een merk hoeft niet te worden geweigerd of nietigverklaard wanneer de houder van het oudere merk of oudere recht erin toestemt dat het merk wordt ingeschreven.

Artikel 2.2quater. Gronden voor weigering of nietigverklaring voor slechts een deel van de waren of diensten

Indien een grond voor weigering van inschrijving of nietigverklaring van een merk slechts bestaat voor een deel van de waren of diensten waarvoor dit merk is gedeponeerd of ingeschreven, betreft de weigering van inschrijving of de nietigverklaring alleen die waren of diensten.

HOOFDSTUK 2. AANVRAAG, INSCHRIJVING EN VERNIEUWING

Artikel 2.5. Aanvraag

  • 1 De aanvraag van een Beneluxmerk geschiedt, hetzij bij de nationale diensten, hetzij bij het Bureau, met inachtneming van de in het uitvoeringsreglement gestelde vereisten en tegen betaling van de verschuldigde taksen. Er wordt onderzocht of de overgelegde stukken aan de voor het vaststellen van een depotdatum gestelde vereisten voldoen en de depotdatum wordt vastgesteld. Aan de aanvrager wordt onverwijld schriftelijk mededeling gedaan van de vastgestelde depotdatum dan wel van de gronden voor het niet toekennen van een depotdatum.

  • 2 Indien bij de aanvraag niet is voldaan aan de overige in het uitvoeringsreglement gestelde vereisten, wordt de aanvrager hiervan onverwijld schriftelijk in kennis gesteld onder opgave van de voorschriften waaraan niet is voldaan en wordt hij in de gelegenheid gesteld daaraan alsnog te voldoen.

  • 3 De aanvraag vervalt, indien niet binnen de gestelde termijn voldaan is aan de bepalingen van het uitvoeringsreglement.

  • 4 Wanneer de aanvraag geschiedt bij een nationale dienst zendt deze de aanvraag door aan het Bureau, hetzij onverwijld na ontvangst van de aanvraag, hetzij nadat is vastgesteld dat de aanvraag voldoet aan de gestelde eisen.

  • 5 Het Bureau publiceert, overeenkomstig de bepalingen van het uitvoeringsreglement, de aanvraag nadat aan de vereisten voor het vaststellen van een depotdatum is voldaan en de opgegeven waren of diensten conform artikel 2.5bis zijn ingedeeld.

Artikel 2.5bis. Aanduiding en classificatie van waren en diensten

  • 1 De waren en diensten waarvoor een merkinschrijving wordt aangevraagd, worden ingedeeld volgens de in de Overeenkomst van Nice bedoelde classificatie (Classificatie van Nice).

  • 2 De aanvrager omschrijft de waren en diensten waarvoor bescherming wordt gevraagd voldoende duidelijk en nauwkeurig opdat de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers alleen op basis daarvan de omvang van de gevraagde bescherming kunnen bepalen.

  • 3 Voor de toepassing van lid 2 kunnen de algemene aanduidingen in de klasseomschrijvingen van de Classificatie van Nice of andere algemene bewoordingen worden gebruikt op voorwaarde dat deze voldoen aan de in dit artikel gestelde basisvereisten van duidelijkheid en nauwkeurigheid.

  • 4 Het Bureau wijst een aanvraag af met betrekking tot onduidelijke of onnauwkeurige aanduidingen of bewoordingen indien de aanvrager geen aanvaardbare formulering voorstelt binnen de daartoe door het Bureau gestelde termijn.

  • 5 Het gebruik van algemene bewoordingen, met inbegrip van de algemene aanduidingen in de klasseomschrijvingen van de Classificatie van Nice, wordt geïnterpreteerd als betrekking hebbende op alle waren of diensten die duidelijk onder de letterlijke betekenis van de aanduiding of bewoording vallen. Het gebruik van deze aanduidingen of bewoordingen wordt niet geïnterpreteerd als betrekking hebbende op waren of diensten die niet aldus kunnen worden begrepen.

  • 6 Wanneer de aanvrager verzoekt om inschrijving voor meer dan één klasse, groepeert de aanvrager de waren en diensten volgens de klassen van de Classificatie van Nice, waarbij elke groep wordt voorafgegaan door het nummer van de klasse waartoe deze groep van waren of diensten behoort, en presenteert hij deze in de volgorde van de klassen.

  • 7 Waren en diensten worden niet geacht overeen te stemmen op grond van het feit dat zij in dezelfde klasse volgens de Classificatie van Nice voorkomen. Waren en diensten worden niet geacht niet overeen te stemmen op grond van het feit dat zij in verschillende klassen volgens de Classificatie van Nice voorkomen.

Artikel 2.6. Beroep op voorrang

  • 3 Het beroep op een recht van voorrang kan tevens worden gedaan door een bijzondere verklaring af te leggen bij het Bureau, in de maand volgende op de aanvraag, met inachtneming van de bij uitvoeringsreglement gestelde vormvereisten en tegen betaling van de verschuldigde taksen.

  • 4 Het ontbreken van een dergelijk beroep doet het recht op voorrang vervallen.

Artikel 2.7. Onderzoek

  • 1 Het Bureau kan als dienst een onderzoek naar eerdere inschrijvingen aanbieden.

  • 2 De Directeur-Generaal stelt hiervan de modaliteiten vast.

Artikel 2.8. Inschrijving

  • 1 Onverminderd de toepassing van de artikelen 2.11, 2.14 en 2.16 wordt het aangevraagde merk, indien aan de in het uitvoeringsreglement gestelde vereisten is voldaan, voor de door de aanvrager vermelde waren of diensten ingeschreven. Het Bureau bevestigt de inschrijving aan de merkhouder.

  • 2 De aanvrager kan, indien aan alle in artikel 2.5 bedoelde vereisten is voldaan, het Bureau verzoeken, overeenkomstig de bepalingen van het uitvoeringsreglement, om onverwijld tot inschrijving van de aanvraag over te gaan. Op de aldus ingeschreven merken zijn de artikelen 2.11, 2.14 en 2.16 van toepassing, met dien verstande dat het Bureau bevoegd is tot de doorhaling van de inschrijving te besluiten.

Artikel 2.9. Geldigheidsduur en vernieuwing

  • 1 De inschrijving van een Beneluxmerk heeft een geldigheidsduur van 10 jaren, te rekenen vanaf de datum van indiening van de aanvraag.

  • 2 Het teken waaruit het merk bestaat mag niet worden gewijzigd, noch gedurende de inschrijving, noch ter gelegenheid van de vernieuwing daarvan.

  • 3 De inschrijving kan voor verdere termijnen van 10 jaren worden vernieuwd door de merkhouder of eenieder die daartoe bij wet of bij overeenkomst gemachtigd is.

  • 4 Vernieuwing geschiedt door betaling van de daartoe vastgestelde taks. Wanneer deze taks wordt betaald voor slechts een deel van de waren of diensten waarvoor het merk is ingeschreven, wordt de inschrijving enkel voor de betrokken waren of diensten vernieuwd. De taks dient betaald te worden binnen zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving of de latere vernieuwing daarvan. Bij gebreke daarvan kan de taks nog betaald worden binnen zes maanden onmiddellijk volgend op de datum van het verstrijken van de geldigheidsduur of de latere vernieuwing daarvan, indien gelijktijdig een extra taks wordt betaald.

  • 5 Het Bureau herinnert de merkhouder ten minste zes maanden voordien aan het verstrijken van de inschrijving.

  • 6 Het Bureau gebruikt voor deze herinnering de laatste aan het Bureau bekende contactgegevens van de merkhouder. Het niet-verzenden of niet-ontvangen van deze herinnering ontslaat de houder niet van de verplichtingen voortvloeiend uit lid 3 en 4. Daarop kan noch in rechte, noch ten opzichte van het Bureau beroep worden gedaan.

  • 7 De vernieuwing gaat in vanaf de dag na de datum waarop de geldigheid van de inschrijving verstrijkt. Het Bureau tekent de vernieuwing aan in het register.

Artikel 2.10. Internationale aanvraag

  • 2 Onverminderd de toepassing van de artikelen 2.5bis, 2.13 en 2.18 schrijft het Bureau de internationale aanvragen in ten aanzien waarvan is verzocht de bescherming uit te strekken tot het Benelux-gebied.

  • 3 De aanvrager kan het Bureau verzoeken, overeenkomstig de bepalingen van het uitvoeringsreglement, om onverwijld tot inschrijving over te gaan. Op de aldus ingeschreven merken is artikel 2.8, lid 2, van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 3. TOETSING OP ABSOLUTE GRONDEN

Artikel 2.11. Weigering op absolute gronden

  • 1 Het Bureau weigert een merk in te schrijven indien naar zijn oordeel een van de in artikel 2.2bis, lid 1, bedoelde absolute gronden van toepassing is.

  • 2 De weigering om tot inschrijving over te gaan moet het teken dat een merk vormt in zijn geheel betreffen.

  • 3 Het Bureau geeft van zijn voornemen de inschrijving geheel of gedeeltelijk te weigeren, onder opgave van redenen, onverwijld schriftelijk kennis aan de aanvrager en stelt hem in de gelegenheid hierop binnen een bij uitvoeringsreglement gestelde termijn te antwoorden.

  • 4 Indien de bezwaren van het Bureau tegen de inschrijving niet binnen de gestelde termijn zijn opgeheven, wordt de inschrijving van het merk geheel of gedeeltelijk geweigerd. Van de weigering geeft het Bureau onder opgave van redenen onverwijld schriftelijk kennis aan de aanvrager, onder vermelding van het in artikel 1.15bis genoemde rechtsmiddel tegen die beslissing.

  • 5 De weigering wordt eerst definitief nadat de beslissing niet meer vatbaar is voor enig rechtsmiddel.

Artikel 2.13. Weigering op absolute gronden van internationale aanvragen

  • 2 Het Bureau geeft van zijn voornemen de inschrijving te weigeren, onder opgave van redenen, zo spoedig mogelijk schriftelijk kennis aan het Internationaal Bureau door middel van een voorlopige gehele of gedeeltelijke weigering van bescherming van het merk en stelt de aanvrager daarbij in de gelegenheid hierop te antwoorden overeenkomstig het bepaalde bij uitvoeringsreglement. Artikel 2.11, lid 4 en 5, is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 4. OPPOSITIE

Artikel 2.14. Instellen van de procedure

  • 1 Binnen een termijn van twee maanden, te rekenen vanaf de publicatie van de aanvraag, kan op basis van de in artikel 2.2ter bedoelde relatieve gronden schriftelijk oppositie worden ingesteld bij het Bureau.

  • 3 Een oppositie kan worden ingediend op grond van een of meer oudere rechten en op basis van een deel of het geheel van de waren of diensten waarvoor het oudere recht is beschermd of aangevraagd, en kan worden gericht tegen een deel of het geheel van de waren of diensten waarvoor het betwiste merk wordt aangevraagd.

  • 4 De oppositie wordt pas geacht te zijn ingesteld, nadat de verschuldigde taksen zijn betaald.

Artikel 2.16. Verloop van de procedure

  • 1 Het Bureau behandelt de oppositie binnen een redelijke termijn overeenkomstig de bepalingen vastgelegd in het uitvoeringsreglement en met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor.

  • 2 De oppositieprocedure wordt opgeschort:

    • a. indien de oppositie berust op artikel 2.14, lid 2, sub a, wanneer het oudere merk:

      • i. nog niet is ingeschreven;

      • ii. onverwijld is ingeschreven overeenkomstig artikel 2.8, lid 2, en het voorwerp is van een weigeringsprocedure op absolute gronden of een oppositie;

      • iii. het voorwerp is van een vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring;

    • b. indien de oppositie berust op artikel 2.14, lid 2, sub c, wanneer ze is gebaseerd op een aanvraag voor een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding, totdat daarover een definitieve beslissing is genomen;

    • c. wanneer het betwiste merk:

      • i. het voorwerp is van een weigeringsprocedure op absolute gronden;

      • ii. onverwijld is ingeschreven overeenkomstig artikel 2.8, lid 2, en het voorwerp is van een gerechtelijke vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring;

    • d. op gezamenlijk verzoek van partijen;

    • e. indien de opschorting om andere redenen passend is.

  • 3 De oppositieprocedure wordt afgesloten:

    • a. wanneer de opposant niet langer de hoedanigheid heeft om op te kunnen treden;

    • b. wanneer verweerder niet reageert op de ingestelde oppositie. In dit geval vervalt de aanvraag;

    • c. wanneer aan de oppositie de grondslag is ontvallen hetzij omdat zij is ingetrokken, hetzij omdat de aanvraag waartegen oppositie is ingesteld is vervallen;

    • d. wanneer het oudere merk of het oudere recht niet meer geldig is;

    • e. indien de oppositie berust op artikel 2.14, lid 2, sub a, en de opposant binnen de gestelde termijn geen bewijsstukken van gebruik van zijn oudere merk als bedoeld in artikel 2.16bis heeft overgelegd.

    In deze gevallen wordt een deel van de betaalde taksen gerestitueerd.

  • 4 Nadat het onderzoek van de oppositie is beëindigd, neemt het Bureau zo spoedig mogelijk een beslissing. Indien de oppositie gegrond bevonden wordt, weigert het Bureau het merk geheel of gedeeltelijk in te schrijven of besluit het de in artikel 2.20ter, lid 1, sub b, bedoelde overdracht in het register aan te tekenen. In het tegengestelde geval wordt de oppositie afgewezen. Van de beslissing geeft het Bureau onverwijld schriftelijk kennis aan de partijen, onder vermelding van het in artikel 1.15bis genoemde rechtsmiddel tegen die beslissing. De beslissing van het Bureau wordt eerst definitief nadat ze niet meer vatbaar is voor enig rechtsmiddel. Het Bureau is geen partij bij een beroep tegen zijn beslissing.

  • 5 De in het ongelijk gestelde partij wordt in de kosten verwezen. Deze worden vastgesteld conform het bepaalde in het uitvoeringsreglement. De kosten zijn niet verschuldigd indien de oppositie gedeeltelijk toegewezen wordt. De beslissing van het Bureau tot vaststelling van de kosten vormt executoriale titel; de gedwongen tenuitvoerlegging geschiedt volgens de bepalingen die van kracht zijn in de staat van executie.

Artikel 2.16bis. Niet-gebruik als verweer in een oppositieprocedure

  • 1 Wanneer in een oppositieprocedure ingevolge artikel 2.14, lid 2, sub a, op de datum van indiening of voorrang van het jongere merk de periode van vijf jaar was verstreken waarbinnen het oudere merk normaal moet zijn gebruikt overeenkomstig artikel 2.23bis, levert de opposant, op verzoek van verweerder, het bewijs dat het oudere merk normaal is gebruikt overeenkomstig artikel 2.23bis in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van indiening of voorrang van het jongere merk, dan wel dat er geldige redenen voor het niet-gebruik bestonden.

  • 2 Indien het oudere merk slechts is gebruikt voor een deel van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, wordt het voor het in lid 1 bedoelde onderzoek van de oppositie geacht voor dat deel van de waren of diensten te zijn ingeschreven.

  • 3 De leden 1 en 2 zijn ook van toepassing wanneer het oudere merk een Uniemerk is. In dat geval wordt het normale gebruik overeenkomstig artikel 18 van de Uniemerkenverordening vastgesteld.

Artikel 2.18. Oppositie tegen internationale aanvragen

  • 1 Tegen een internationale aanvraag waarvan is verzocht de bescherming uit te strekken tot het Benelux-gebied kan binnen een termijn van twee maanden, te rekenen vanaf de publicatie door het Internationaal Bureau, oppositie worden ingesteld bij het Bureau. De artikelen 2.14 tot en met 2.16bis zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Het Bureau geeft onverwijld schriftelijk kennis aan het Internationaal Bureau van de ingediende oppositie onder vermelding van het bepaalde in de artikelen 2.14 tot en met 2.16bis evenals de daarop betrekking hebbende bepalingen uit het uitvoeringsreglement.

HOOFDSTUK 5. RECHTEN VAN DE HOUDER

Artikel 2.19. Registratieplicht

  • 1 Behoudens de houder van een algemeen bekend merk in de zin van artikel 6bis van het Verdrag van Parijs kan niemand, welke vordering hij ook instelt, in rechte bescherming inroepen voor een teken, dat als merk wordt beschouwd in de zin van artikel 2.1, tenzij hij zich kan beroepen op een inschrijving van het door hem aangevraagde merk.

  • 2 In voorkomend geval wordt de niet-ontvankelijkheid ambtshalve door de rechter uitgesproken.

  • 3 De bepalingen van deze titel laten onverlet het recht van gebruikers van een teken, dat niet als merk wordt beschouwd in de zin van artikel 2.1, om de bepalingen van het gemene recht in te roepen voor zover dit toestaat zich te verzetten tegen onrechtmatig gebruik van dit teken.

Artikel 2.20. Rechten verbonden aan het merk

  • 1 De in artikel 2.2 bedoelde inschrijving van een merk geeft de houder daar een uitsluitend recht op.

  • 2 Onverminderd de rechten van houders die vóór de datum van indiening of de datum van voorrang van het ingeschreven merk zijn verkregen en onverminderd de eventuele toepassing van het gemene recht betreffende de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad is de houder van een ingeschreven merk gerechtigd, iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, te verhinderen gebruik te maken van een teken wanneer dit teken:

    • a. gelijk is aan het merk en in het economisch verkeer gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven;

    • b. gelijk is aan of overeenstemt met het merk en in het economisch verkeer gebruikt wordt met betrekking tot gelijke of overeenstemmende waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven, indien daardoor bij het publiek gevaar voor verwarring bestaat, ook wanneer die verwarring het gevolg is van associatie met het oudere merk;

    • c. gelijk is aan of overeenstemt met het merk ongeacht of dat wordt gebruikt voor waren of diensten die gelijk aan, overeenstemmend of niet overeenstemmend zijn met die waarvoor het merk is ingeschreven, wanneer dit merk bekend is in het Benelux-gebied en door het gebruik in het economisch verkeer, zonder geldige reden, van het teken ongerechtvaardigd voordeel getrokken wordt uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk;

    • d. gebruikt wordt anders dan ter onderscheiding van waren of diensten, indien door gebruik, zonder geldige reden, van dat teken ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk.

  • 3 Met name kan krachtens lid 2, sub a tot en met c, worden verboden:

    • a. het aanbrengen van het teken op de waren of verpakking;

    • b. het aanbieden of in de handel brengen, of daartoe in voorraad hebben van waren of het aanbieden of verrichten van diensten onder het teken;

    • c. het invoeren of uitvoeren van waren onder het teken;

    • d. het gebruik van het teken als handels- of bedrijfsnaam of als deel van een handels- of bedrijfsnaam;

    • e. het gebruik van het teken in stukken voor zakelijk gebruik en in advertenties;

    • f. het gebruik van het teken in vergelijkende reclame op een wijze die in strijd is met Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame.

  • 4 Onverminderd de rechten van houders die vóór de datum van indiening of de datum van voorrang van het ingeschreven merk zijn verkregen, heeft de houder van dat merk eveneens het recht te verhinderen dat derden in het economische verkeer waren binnenbrengen in het Benelux-gebied zonder dat deze daar in de vrije handel worden gebracht, wanneer deze waren, met inbegrip van de verpakking ervan, uit derde landen afkomstig zijn en zonder toestemming een merk dragen dat gelijk is aan het voor deze waren ingeschreven merk of in zijn belangrijkste onderdelen niet van dat merk kan worden onderscheiden.

    Het recht van de houder van het merk op grond van de eerste alinea vervalt indien door de aangever of de houder van de waren tijdens de procedure om te bepalen of inbreuk is gemaakt op het ingeschreven merk, die is ingesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1383/2003, het bewijs wordt geleverd dat de houder van het ingeschreven merk niet gerechtigd is om het op de markt brengen van de waren in het land van de eindbestemming te verbieden.

  • 5 Wanneer het risico bestaat dat de verpakking, labels, etiketten, beveiligings- of echtheidskenmerken of alle andere middelen waarop het merk is aangebracht, kunnen worden gebruikt met betrekking tot waren of diensten en dit gebruik een inbreuk zou vormen op de rechten van de houder van een merk op grond van lid 2 en 3, heeft de houder van dat merk het recht de volgende handelingen te verbieden indien zij in het economische verkeer worden verricht:

    • a. het aanbrengen van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met het merk, op een verpakking, labels, etiketten, beveiligings- of echtheidskenmerken of alle andere middelen waarop het merk kan worden aangebracht;

    • b. het aanbieden, in de handel brengen of daartoe in voorraad hebben, of het invoeren of uitvoeren van verpakkingen, labels, etiketten, beveiligings- of echtheidskenmerken of alle andere middelen waarop het merk is aangebracht.

  • 6 Het uitsluitend recht op een merk luidende in één der nationale of streektalen van het Beneluxgebied, strekt zich van rechtswege uit over zijn vertaling in een andere dezer talen. De beoordeling van de overeenstemming voortvloeiende uit vertalingen in een of meer aan het genoemde gebied vreemde talen geschiedt door de rechter.

Artikel 2.20bis. Weergave van merken in woordenboeken

Wanneer door de weergave van een merk in een woordenboek, een encyclopedie of een ander naslagwerk in gedrukte of elektronische vorm de indruk wordt gewekt dat het gaat om de soortnaam van de waren of diensten waarvoor het merk is ingeschreven, draagt de uitgever er op verzoek van de houder van het merk zorg voor dat de weergave van het merk onverwijld, en ingeval het een werk in gedrukte vorm betreft, uiterlijk bij de volgende uitgave van het werk, vergezeld gaat van de vermelding dat het een ingeschreven merk betreft.

Artikel 2.20ter. Verbod op het gebruik van een merk dat op naam van een gemachtigde of vertegenwoordiger is ingeschreven

  • 1 Wanneer een merk zonder de toestemming van de houder is ingeschreven op naam van de gemachtigde of vertegenwoordiger van een persoon die de houder van dat merk is, is de houder gerechtigd een van beide of beide volgende handelingen te verrichten:

    • a. zich te verzetten tegen het gebruik van het merk door zijn gemachtigde of vertegenwoordiger;

    • b. de overdracht van de inschrijving te zijnen gunste te vorderen.

  • 2 Lid 1 is niet van toepassing wanneer de gemachtigde of vertegenwoordiger zijn handelwijze rechtvaardigt.

Artikel 2.21. Schadevergoeding en andere vorderingen

  • 1 Onder dezelfde voorwaarden als in artikel 2.20, lid 2, kan de merkhouder op grond van zijn uitsluitend recht schadevergoeding eisen voor elke schade, die hij door het in die bepaling bedoelde gebruik lijdt.

  • 2 De rechter die de schadevergoeding vaststelt:

    • a. houdt rekening met alle passende aspecten, zoals de negatieve economische gevolgen, waaronder winstderving, die de benadeelde partij heeft ondervonden, de onrechtmatige winst die de inbreukmaker heeft genoten en, in passende gevallen, andere elementen dan economische factoren, onder meer de morele schade die de merkhouder door de inbreuk heeft geleden; of

    • b. kan, als alternatief voor het bepaalde onder a, in passende gevallen de schadevergoeding vaststellen als een forfaitair bedrag, op basis van elementen als ten minste het bedrag aan royalty’s of vergoedingen dat verschuldigd was geweest indien de inbreukmaker toestemming had gevraagd om het merk te gebruiken.

  • 3 De rechter kan bij wijze van schadevergoeding op vordering van de merkhouder bevelen tot de afgifte aan de merkhouder, van de goederen die een inbreuk maken op een merkrecht, alsmede, in passende gevallen, van de materialen en werktuigen die voornamelijk bij de productie van die goederen zijn gebruikt. De rechter kan gelasten dat de afgifte niet plaatsvindt dan tegen een door hem vast te stellen, door de eiser te betalen vergoeding.

  • 4 Naast of in plaats van een vordering tot schadevergoeding, kan de merkhouder een vordering instellen tot het afdragen van ten gevolge van het in artikel 2.20, lid 2, bedoelde gebruik genoten winst alsmede tot het afleggen van rekening en verantwoording dienaangaande. Indien de rechter van oordeel is dat dit gebruik niet te kwader trouw is of dat de omstandigheden van het geval tot zulk een veroordeling geen aanleiding geven, wijst hij de vordering af.

  • 5 De merkhouder kan de vordering tot schadevergoeding of het afdragen van winst namens de licentiehouder instellen, onverminderd de aan deze laatste in artikel 2.32, lid 5 en 6, toegekende bevoegdheid.

  • 6 De merkhouder kan een redelijke vergoeding vorderen van hem, die in het tijdvak gelegen tussen de datum van publicatie van de aanvraag en de datum van inschrijving van het merk, handelingen heeft verricht als vermeld in artikel 2.20, lid 2, voor zover de merkhouder daarvoor uitsluitende rechten heeft verkregen.

Artikel 2.22. Nevenvorderingen

  • 1 Onverminderd de aan de merkhouder wegens de inbreuk verschuldigde schadevergoeding en zonder schadeloosstelling van welke aard ook, kan de rechter op vordering van de merkhouder de terugroeping uit het handelsverkeer, de definitieve verwijdering uit het handelsverkeer of de vernietiging gelasten van de goederen die een inbreuk maken op een merkrecht, alsmede, in passende gevallen, van de materialen en werktuigen die voornamelijk bij de productie van die goederen zijn gebruikt. Deze maatregelen worden uitgevoerd op kosten van de inbreukmaker, tenzij bijzondere redenen dit beletten. Bij de beoordeling van een vordering als bedoeld in dit lid, wordt rekening gehouden met de evenredigheid tussen de ernst van de inbreuk en de gelaste maatregelen, alsmede met de belangen van derden.

  • 2 De bepalingen van het nationale recht omtrent middelen van bewaring van zijn recht en omtrent rechterlijke tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten zijn van toepassing.

  • 3 Voor zover het nationale recht hier niet in voorziet, kan de rechter op grond van deze bepaling tegen de vermeende inbreukmaker of tegen een tussenpersoon wiens diensten door een derde worden gebruikt om op een merkrecht inbreuk te maken, op vordering van de merkhouder een voorlopig bevel uitvaardigen:

    • a. strekkende tot het voorkomen van een dreigende inbreuk op een merkrecht, of

    • b. waardoor tijdelijk de voortzetting van de vermeende inbreuk op een merkrecht wordt verboden, indien wenselijk op straffe van een dwangsom, of

    • c. waarbij aan de voortzetting van de vermeende inbreuk op een merkrecht de voorwaarde wordt verbonden dat zekerheid wordt gesteld voor schadeloosstelling van de merkhouder.

  • 4 De rechter kan op vordering van de merkhouder in een gerechtelijke procedure wegens inbreuk degene die inbreuk op diens recht heeft gemaakt, bevelen al hetgeen hem bekend is omtrent de herkomst en de distributiekanalen van de goederen en diensten, waarmee die inbreuk is gepleegd, aan de merkhouder mee te delen en alle daarop betrekking hebbende gegevens aan deze te verstrekken, voor zover die maatregel gerechtvaardigd en redelijk voorkomt.

  • 5 Het in lid 4 bedoelde bevel kan eveneens worden opgelegd aan de persoon die de inbreukmakende goederen op commerciële schaal in zijn bezit heeft, de inbreukmakende diensten op commerciële schaal heeft gebruikt, of op commerciële schaal diensten die bij inbreukmakende handelingen worden gebruikt, heeft verleend.

  • 6 De rechter kan op vordering van de merkhouder een bevel uitvaardigen tot staking van diensten van tussenpersonen wier diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op zijn merkrecht te maken.

  • 7 De rechter kan, op vordering van de eiser, gelasten dat op kosten van de inbreukmaker, passende maatregelen tot verspreiding van informatie over de uitspraak worden getroffen.

Artikel 2.23. Beperking van het uitsluitend recht

  • 1 Een merk verleent de houder niet het recht een derde te verbieden om in het economisch verkeer gebruik te maken van:

    • a. de naam of het adres van die derde, indien het om een natuurlijke persoon gaat;

    • b. tekens of aanduidingen die geen onderscheidend vermogen hebben of die betrekking hebben op soort, hoedanigheid, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst, tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten;

    • c. het merk met het oog op de identificatie van of de verwijzing naar waren of diensten als die van de houder van dat merk, in het bijzonder indien het gebruik van dat merk noodzakelijk is om de bestemming van een waar of dienst aan te duiden, met name als accessoire of onderdeel;

    één en ander voor zover het gebruik door de derde plaatsvindt volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel.

  • 2 Een merk verleent de houder niet het recht een derde te verbieden om in het economisch verkeer gebruik te maken van een ouder recht van slechts plaatselijke betekenis, indien dat recht erkend is ingevolge de wettelijke bepalingen van één van de Benelux-landen en wordt gebruikt binnen de grenzen van het grondgebied waarin het erkend wordt.

  • 3 Een merk verleent de houder niet het recht het gebruik daarvan te verbieden voor waren die onder dit merk door de houder of met diens toestemming in de Europese Economische Ruimte in de handel zijn gebracht, tenzij er voor de houder gegronde redenen zijn zich te verzetten tegen verdere verhandeling van de waren, met name wanneer de toestand van de waren, nadat zij in het de handel zijn gebracht, gewijzigd of verslechterd is.

Artikel 2.23bis. Normaal gebruik van het merk

  • 1 Een merk waarvan de houder vijf jaar nadat de inschrijvingsprocedure is voltooid, in het Beneluxgebied geen normaal gebruik heeft gemaakt voor de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, of waarvan gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar geen gebruik is gemaakt, is vatbaar voor de beperkingen en sancties van de artikelen 2.16bis, leden 1 en 2, 2.23ter, 2.27, lid 2, en 2.30quinquies, leden 3 en 4, tenzij er een geldige reden is voor het niet-gebruik.

  • 2 In het in artikel 2.8, lid 2, bedoelde geval, wordt de in lid 1 bedoelde termijn van vijf jaar berekend met ingang van de datum waarop het merk niet langer voorwerp kan zijn van een weigering op absolute gronden of een oppositie of, ingeval een weigering is uitgesproken of een oppositie is ingesteld, met ingang van de datum waarop een beslissing waardoor de door het Bureau opgeworpen bezwaren op absolute gronden worden opgeheven of de oppositie wordt beëindigd, onherroepelijk is geworden of de oppositie is ingetrokken.

  • 3 Met betrekking tot inschrijvingen van internationale merken met werking in het Benelux-gebied wordt de in lid 1 bedoelde termijn van vijf jaar berekend met ingang van de datum waarop het merk niet langer kan worden geweigerd of daartegen niet langer oppositie kan worden ingesteld. Wanneer oppositie is ingesteld of wanneer kennis is gegeven van een weigering op absolute gronden, wordt de termijn berekend met ingang van de datum waarop een beslissing waardoor de oppositieprocedure wordt beëindigd, of een beslissing over de absolute weigeringsgronden onherroepelijk is geworden of waarop de oppositie is ingetrokken.

  • 4 De aanvangsdatum van de in de leden 1 en 2 bedoelde termijn van vijf jaar wordt in het register opgenomen.

  • 5 Als gebruik in de zin van lid 1 wordt eveneens beschouwd:

    • a. het gebruik van het merk in een op onderdelen afwijkende vorm die het onderscheidend vermogen van het merk in de vorm waarin het is ingeschreven, niet wijzigt, ongeacht of het merk in de gebruikte vorm al dan niet ook op naam van de houder is ingeschreven;

    • b. het aanbrengen van het merk op waren of de verpakking daarvan in het Benelux-gebied, uitsluitend met het oog op uitvoer.

  • 6 Het gebruik van het merk met toestemming van de houder wordt als gebruik door de merkhouder beschouwd.

Artikel 2.23ter. Niet-gebruik als verweer in een inbreukprocedure

De houder van een merk kan het gebruik van een teken alleen verbieden voor zover de rechten van de houder niet op grond van artikel 2.27, lid 2 tot en met 5, vervallen kunnen worden verklaard op het tijdstip waarop de vordering wegens inbreuk wordt ingesteld. Indien de verweerder daarom verzoekt, levert de houder van het merk het bewijs dat gedurende de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum waarop de vordering wordt ingesteld, normaal gebruik van het merk is gemaakt als bedoeld in artikel 2.23bis, voor de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, en die ter rechtvaardiging van de vordering worden aangehaald, dan wel dat er geldige redenen voor het niet-gebruik bestonden, op voorwaarde dat de procedure van inschrijving van het merk op de datum waarop de vordering wordt ingesteld, reeds ten minste vijf jaar geleden is afgerond.

Artikel 2.23 quater. Recht van de houder van een later ingeschreven merk om tussen te komen als verweer in een inbreukprocedure

  • 2 In een inbreukprocedure is de houder van een merk niet gerechtigd het gebruik van een later ingeschreven Uniemerk te verbieden wanneer dat jongere merk niet nietig zou worden verklaard op grond van artikel 60, lid 1, 3 of 4, artikel 61, lid 1 of 2, of artikel 64, lid 2, van de Uniemerkenverordening.

  • 3 Wanneer de houder van een merk overeenkomstig lid 1 of 2 niet gerechtigd is het gebruik van een later ingeschreven merk te verbieden, is de houder van dat later ingeschreven merk in een inbreukprocedure niet gerechtigd het gebruik van het oudere merk te verbieden, ofschoon dat ouder recht niet langer tegen het jongere merk kan worden ingeroepen.

Artikel 2.24. Rechtsverwerking wegens gedogen en verzetten tegen gebruik

[Vervallen per 01-03-2019]

Hoofdstuk 6. Beëindiging van het recht

Artikel 2.25. Doorhaling op verzoek

  • 1 De houder van een Benelux-merk kan te allen tijde doorhaling van zijn inschrijving verzoeken.

  • 2 Indien evenwel een licentie is ingeschreven, kan doorhaling van de inschrijving van het merk alleen worden verricht op gezamenlijk verzoek van de merkhouder en de licentiehouder. Het in de vorige volzin bepaalde is van overeenkomstige toepassing in het geval een zakelijk recht of gedwongen tenuitvoerlegging is ingeschreven.

  • 3 De doorhaling geldt voor het gehele Benelux-gebied.

  • 4 Een tot een deel van het Benelux-gebied beperkte afstand van de uit een internationale aanvraag voortvloeiende bescherming geldt voor het gehele gebied, niettegenstaande enige door de houder afgelegde verklaring van het tegendeel.

  • 5 De vrijwillige doorhaling kan tot één of meer van de waren of diensten waarvoor het merk is ingeschreven, worden beperkt.

Artikel 2.26. Verval van het recht

Het recht op het merk vervalt:

  • a. door de vrijwillige doorhaling of het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving van het merk;

  • b. door de doorhaling of het verstrijken van de geldigheidsduur van de internationale inschrijving of door afstand van de bescherming in het Benelux-gebied, of overeenkomstig het in artikel 6 van de Overeenkomst en het Protocol van Madrid bepaalde, door het feit dat het merk geen wettelijke bescherming meer geniet in het land van oorsprong.

Artikel 2.27. Vervallenverklaring van het recht

  • 1 Een merk kan vervallen worden verklaard wanneer het, na de datum waarop het is ingeschreven:

    • a. door toedoen of nalaten van de merkhouder de in de handel gebruikelijke benaming is geworden van een waar of dienst waarvoor het is ingeschreven;

    • b. als gevolg van het gebruik dat ervan wordt gemaakt door de merkhouder, of met instemming van de merkhouder, voor de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, het publiek kan misleiden, met name wat betreft de aard, de hoedanigheid of de plaats van herkomst van deze waren of diensten.

  • 2 Een merk kan tevens vervallen worden verklaard wanneer er geen normaal gebruik van is gemaakt overeenkomstig artikel 2.23bis.

  • 3 Het verval van een merkrecht op grond van lid 2, kan niet meer worden ingeroepen, wanneer het merk in de periode tussen het verstrijken van de in artikel 2.23bis bedoelde periode van vijf jaren en de instelling van de vordering tot vervallenverklaring voor het eerst of opnieuw normaal is gebruikt.

    Begin van gebruik of hernieuwd gebruik binnen drie maanden voorafgaand aan de instelling van de vordering tot vervallenverklaring wordt echter niet in aanmerking genomen, indien de voorbereiding van het begin van gebruik of van hernieuwd gebruik pas wordt getroffen nadat de merkhouder er kennis van heeft genomen dat een vordering tot vervallenverklaring zou kunnen worden ingesteld.

  • 4 De houder van het merkrecht ten aanzien waarvan het verval ingevolge lid 3 niet meer kan worden ingeroepen, kan zich niet ingevolge 2.20, lid 1, sub a, b en c, verzetten tegen gebruik van een merk waarvan de aanvraag is verricht tijdens de periode waarin het oudere merkrecht vervallen kon worden verklaard op grond van lid 2.

  • 5 De houder van het merkrecht ten aanzien waarvan het verval ingevolge lid 3 niet meer kan worden ingeroepen, kan niet overeenkomstig het in artikel 2.28, lid 2, bepaalde de nietigheid inroepen van de inschrijving van een merk, waarvan de aanvraag is verricht tijdens de periode waarin het oudere merkrecht vervallen kon worden verklaard op grond van lid 2.

Hoofdstuk 6bis. Procedure tot nietigverklaring of vervallenverklaring bij de rechter

Artikel 2.28. Inroepen van nietigheid of verval bij de rechter

  • 1 De nietigheid op absolute gronden kan worden ingeroepen door iedere belanghebbende, met inbegrip van het Openbaar Ministerie.

  • 2 De nietigheid op relatieve gronden kan worden ingeroepen door iedere belanghebbende, wanneer de houder van het oudere merk als bedoeld in artikel 2.2ter, lid 1 en 3, sub a of b, of degene die krachtens het toepasselijke recht de in artikel 2.2ter, lid 3, sub c, bedoelde rechten mag uitoefenen aan het geding deelneemt.

  • 3 Wordt het geding tot nietigverklaring overeenkomstig lid 1 door het Openbaar Ministerie aanhangig gemaakt, dan zijn alleen de rechter te Brussel, ’s-Gravenhage en te Luxemburg bevoegd.

    Het aanhangig maken van het geding door het Openbaar Ministerie schorst ieder ander op dezelfde grondslag ingesteld geding.

  • 4 Iedere belanghebbende kan het verval van het merkrecht inroepen.

Artikel 2.29. Rechtsverwerking wegens gedogen en inroepen van nietigheid

[Vervallen per 01-03-2019]

Artikel 2.30. Reikwijdte van de nietig- en vervallenverklaring en vrijwillige doorhaling

[Vervallen per 01-03-2019]

Hoofdstuk 6ter. Procedure tot nietigverklaring of vervallenverklaring bij het Bureau

Artikel 2.30bis. Instellen van de vordering

  • 1 Een vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring van de inschrijving van een merk kan bij het Bureau worden ingesteld:

    • a. op basis van de in artikel 2.2bis bedoelde absolute nietigheidsgronden en de in artikel 2.27 bedoelde vervalgronden door iedere natuurlijke of rechtspersoon en iedere groepering of entiteit die is opgericht ter behartiging van de belangen van fabrikanten, producenten, dienstverrichters, handelaren of consumenten, en die overeenkomstig het ter zake geldende recht bevoegd is in eigen naam in rechte op te treden;

    • b. op basis van de in artikel 2.2ter bedoelde relatieve nietigheidsgronden:

  • 2 De vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring wordt pas geacht te zijn ingesteld, nadat de verschuldigde taksen zijn betaald.

Artikel 2.30ter. Verloop van de procedure

  • 1 Het Bureau behandelt de vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring binnen een redelijke termijn overeenkomstig de bepalingen vastgelegd in het uitvoeringsreglement en met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor.

  • 2 De procedure wordt opgeschort:

    • a. indien de vordering is gebaseerd op artikel 2.30bis, lid 1, sub b, onder i, wanneer het oudere merk:

      • i. nog niet is ingeschreven;

      • ii. onverwijld is ingeschreven overeenkomstig artikel 2.8, lid 2, en het voorwerp is van een weigeringsprocedure op absolute gronden of een oppositie;

      • iii. het voorwerp is van een vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring;

    • b. indien de vordering is gebaseerd op artikel 2.30bis, lid 1, sub b, onder iii, wanneer ze is gebaseerd op een aanvraag voor een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding, totdat daarover een definitieve beslissing is genomen;

    • c. wanneer het betwiste merk:

      • i. nog niet is ingeschreven;

      • ii. onverwijld is ingeschreven overeenkomstig artikel 2.8, lid 2; en het voorwerp is van een weigeringsprocedure op absolute gronden of een oppositie;

      • iii. het voorwerp is van een gerechtelijke vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring;

    • d. op gezamenlijk verzoek van partijen;

    • e. indien de opschorting om andere redenen passend is.

  • 3 De procedure wordt afgesloten:

    • a. wanneer de indiener niet langer de hoedanigheid heeft om op te kunnen treden;

    • b. wanneer verweerder niet reageert op de ingestelde vordering; in dit geval wordt de inschrijving doorgehaald;

    • c. wanneer aan de vordering de grondslag is ontvallen hetzij omdat zij is ingetrokken, hetzij omdat de inschrijving waartegen de vordering is ingesteld is vervallen;

    • d. wanneer de vordering is gebaseerd op artikel 2.30bis, lid 1, sub b, en het oudere merk of het oudere recht niet meer geldig is;

    • e. wanneer de vordering is gebaseerd op artikel 2.30bis, lid 1, sub b, onder i, en de indiener binnen de gestelde termijn geen bewijsstukken van gebruik van zijn oudere merk als bedoeld in artikel 2.30quinquies heeft overgelegd.

    In deze gevallen wordt een deel van de betaalde taksen gerestitueerd.

  • 4 Nadat het onderzoek van de vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring is beëindigd, neemt het Bureau zo spoedig mogelijk een beslissing. Indien de vordering gegrond bevonden wordt, haalt het Bureau de inschrijving geheel of gedeeltelijk door of besluit het de in artikel 2.20ter, lid 1, sub b, bedoelde overdracht in het register aan te tekenen. In het tegengestelde geval wordt de vordering afgewezen. Van de beslissing geeft het Bureau onverwijld schriftelijk kennis aan partijen, onder vermelding van het in artikel 1.15bis genoemde rechtsmiddel tegen die beslissing. De beslissing van het Bureau wordt eerst definitief nadat ze niet meer vatbaar is voor enig rechtsmiddel. Het Bureau is geen partij bij een beroep tegen zijn beslissing.

  • 5 De in het ongelijk gestelde partij wordt in de kosten verwezen. Deze worden vastgesteld conform het bepaalde in het uitvoeringsreglement. De kosten zijn niet verschuldigd indien de vordering gedeeltelijk toegewezen wordt. De beslissing van het Bureau tot vaststelling van de kosten vormt executoriale titel; de gedwongen tenuitvoerlegging geschiedt volgens de bepalingen die van kracht zijn in de staat van executie.

Artikel 2.30quater. Vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring van internationale aanvragen

  • 1 Tegen een internationale aanvraag waarvan is verzocht de bescherming uit te strekken tot het Benelux-gebied kan een vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring worden ingesteld bij het Bureau. De artikelen 2.30bis en 2.30ter zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Het Bureau geeft onverwijld schriftelijk kennis aan het Internationaal Bureau van de ingediende vordering, onder vermelding van het bepaalde in de artikelen 2.30bis en 2.30ter, evenals de daarop betrekking hebbende bepalingen uit het uitvoeringsreglement.

Hoofdstuk 6quater. Verweermiddelen en reikwijdte van nietigheid en verval

Artikel 2.30quinquies. Niet-gebruik als verweer in een procedure tot nietigverklaring

  • 1 Wanneer in een procedure tot nietigverklaring op basis van een ingeschreven merk met een vroegere datum van indiening of van voorrang de houder van het jongere merk daarom verzoekt, levert de houder van het oudere merk het bewijs dat in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de vordering om nietigverklaring het oudere merk normaal is gebruikt overeenkomstig artikel 2.23bis voor de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven en die ter rechtvaardiging van de vordering worden aangehaald, dan wel dat er geldige redenen voor het niet gebruik bestonden, op voorwaarde dat het inschrijvingsproces van het oudere merk op de datum van indiening van een vordering tot nietigverklaring minstens vijf jaar geleden is voltooid.

  • 2 Wanneer de periode van vijf jaar waarin het oudere merk normaal moest zijn gebruikt overeenkomstig artikel 2.23bis, op de datum van indiening of voorrang van het jongere merk is verstreken, bewijst de houder van het oudere merk naast het op grond van lid 1 vereiste bewijs dat het merk in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van indiening of voorrang normaal was gebruikt dan wel dat er geldige redenen voor het niet-gebruik bestonden.

  • 3 Bij gebreke van de in de leden 1 en 2 bedoelde bewijzen wordt een vordering tot nietigverklaring op basis van een ouder merk afgewezen.

  • 4 Indien het oudere merk overeenkomstig artikel 2.23bis slechts is gebruikt voor een deel van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, wordt het voor het onderzoek van de vordering tot nietigverklaring geacht alleen voor dat deel van de waren of diensten te zijn ingeschreven.

  • 5 De leden 1 tot en met 4 zijn ook van toepassing wanneer het oudere merk een Uniemerk is. In dat geval wordt het normale gebruik overeenkomstig artikel 18 van de Uniemerkenverordening vastgesteld.

Artikel 2.30sexies. Ontbreken van onderscheidend vermogen of van bekendheid van een ouder merk waardoor nietigverklaring van een ingeschreven merk is uitgesloten

Een vordering tot nietigverklaring op basis van een ouder merk moet op de datum van de vordering tot nietigverklaring worden afgewezen indien zij op de datum van indiening of voorrang van het jongere merk niet zou zijn geslaagd om een van de volgende redenen:

  • a. het oudere merk, dat nietig kan worden verklaard krachtens artikel 2.2bis, lid 1, sub b, c of d, had nog geen onderscheidend vermogen verkregen als bedoeld in artikel 2.2bis, lid 3;

  • b. de vordering tot nietigverklaring is gebaseerd op artikel 2.2ter, lid 1, sub b, en het oudere merk had nog niet voldoende onderscheidend vermogen verkregen om de conclusie te staven dat er verwarring kon ontstaan in de zin van artikel 2.2ter, lid 1, sub b;

  • c. de vordering tot nietigverklaring is gebaseerd op artikel 2.2ter, lid 3, sub a, en het oudere merk was nog niet voldoende bekend in de zin van artikel 2.2ter, lid 3, sub a.

Artikel 2.30septies. Voorkoming van nietigverklaring wegens gedogen

  • 1 De houder van een ouder merk als bedoeld in artikel 2.2ter, lid 2 of lid 3, sub a, die het gebruik van een ingeschreven jonger merk bewust heeft gedoogd gedurende vijf opeenvolgende jaren, kan niet langer op grond van het oudere merk vorderen dat het jongere merk nietig wordt verklaard voor de waren of diensten waarvoor dat jongere merk is gebruikt, tenzij het jongere merk te kwader trouw is gedeponeerd.

  • 2 In het in lid 1 bedoelde geval kan de houder van een later ingeschreven merk geen bezwaar maken tegen het gebruik van het oudere recht, ofschoon dat recht niet langer aan het jongere merk kan worden tegengeworpen.

Artikel 2.30octies. Inroepen van de nietigheid of het verval van een merk waarop anciënniteit voor een Uniemerk is gebaseerd

Wanneer de anciënniteit van een ingevolge dit verdrag ingeschreven merk, waarvan de houder afstand heeft gedaan of dat hij heeft laten vervallen, wordt ingeroepen voor een Uniemerk, kan de nietigheid of het verval van het merk dat de basis vormt voor het inroepen van de anciënniteit, achteraf worden vastgesteld, mits dit merk nietig of vervallen had kunnen worden verklaard op het tijdstip waarop de houder daarvan afstand heeft gedaan of het heeft laten vervallen.

Artikel 2.30nonies. Reikwijdte van nietigheid en verval

  • 1 De nietigheid of het verval betreffen het teken, dat het merk vormt, in zijn geheel.

  • 2 Een vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring kan worden gericht tegen een deel of het geheel van de waren of diensten waarvoor het betwiste merk is ingeschreven en kan worden gebaseerd op een of meer oudere rechten, mits zij allemaal aan dezelfde houder toebehoren.

  • 3 Indien een grond voor nietig- of vervallenverklaring van een merk slechts bestaat voor een deel van de waren of diensten waarvoor dit merk is ingeschreven, betreft de nietig- of vervallenverklaring alleen die waren of diensten.

  • 4 Een ingeschreven merk wordt geacht de in dit verdrag bedoelde gevolgen niet te hebben gehad vanaf de datum van de vordering tot vervallenverklaring, voor zover de rechten van de houder vervallen zijn verklaard. In de beslissing over de vordering tot vervallenverklaring kan op verzoek van een van de partijen een vroegere datum worden vastgesteld waarop een van de gronden voor vervallenverklaring zich heeft voorgedaan.

  • 5 Een ingeschreven merk wordt geacht de in dit verdrag bedoelde gevolgen vanaf het begin niet te hebben gehad, voor zover het merk nietig is verklaard.

Hoofdstuk 7. Merken als onderdeel van het vermogen

Artikel 2.31. Overgang

  • 1 Een merk kan onafhankelijk van de onderneming overgaan voor alle of een deel van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven.

  • 2 Nietig is:

    • a. de overdracht onder levenden die niet schriftelijk is vastgelegd;

    • b. de overdracht of andere overgang die niet op het gehele Benelux-gebied betrekking heeft.

  • 3 De overdracht van een onderneming in haar geheel houdt in dat ook het merk overgaat, tenzij het tegendeel is overeengekomen of duidelijk uit de omstandigheden blijkt. Deze bepaling is van toepassing op de verbintenis uit een overeenkomst tot overdracht van de onderneming.

Artikel 2.32. Licentie

  • 1 Het merk kan het voorwerp zijn van licenties voor alle of voor een deel van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven en voor het geheel of voor een deel van het Benelux-gebied. Een licentie kan al dan niet uitsluitend zijn.

  • 2 De aan het merk verbonden rechten kunnen door de merkhouder worden ingeroepen tegen een licentiehouder die handelt in strijd met een van de bepalingen van de licentieovereenkomst inzake:

    • a. de duur daarvan;

    • b. de door de inschrijving gedekte vorm waarin het merk mag worden gebruikt;

    • c. de waren of diensten waarvoor de licentie is verleend;

    • d. het gebied waarin aanbrenging van het merk is toegestaan; of

    • e. de kwaliteit van de door de licentiehouder vervaardigde waren of verrichte diensten.

  • 3 De doorhaling van de inschrijving van de licentie in het register vindt slechts plaats op gezamenlijk verzoek van de merkhouder en de licentiehouder.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in de licentieovereenkomst kan de licentiehouder een vordering wegens inbreuk op een merk alleen instellen met toestemming van de houder van dat merk. De houder van een exclusieve licentie kan deze vordering echter instellen indien de merkhouder, na daartoe te zijn aangemaand, niet zelf binnen een redelijke termijn een vordering wegens inbreuk instelt.

  • 5 De licentiehouder is bevoegd in een door de merkhouder ingestelde vordering als bedoeld in artikel 2.21, lid 1 tot en met 4, tussen te komen om rechtstreeks door hem geleden schade vergoed te krijgen of zich een evenredig deel van de door de gedaagde genoten winst te doen toewijzen.

  • 6 Een zelfstandige vordering als bedoeld in het vorige lid kan de licentiehouder slechts instellen, indien hij de bevoegdheid daartoe van de merkhouder heeft bedongen.

  • 7 De licentiehouder heeft het recht de in artikel 2.22, lid 1, bedoelde bevoegdheden uit te oefenen, voor zover deze strekken tot bescherming van de rechten waarvan hem de uitoefening is toegestaan, indien hij daartoe toestemming van de merkhouder heeft verkregen.

Artikel 2.32bis. Zakelijke rechten en gedwongen tenuitvoerlegging

  • 1 Een merk kan onafhankelijk van de onderneming in pand worden gegeven of het voorwerp vormen van een ander zakelijk recht.

  • 2 Een merk kan het voorwerp vormen van gedwongen tenuitvoerlegging.

Artikel 2.33. Derdenwerking

De overdracht of andere overgang of de licentie kan niet aan derden worden tegengeworpen dan na inschrijving van het depot van een uittreksel der akte, waaruit van die overgang of die licentie blijkt, of van een daarop betrekking hebbende, door de betrokken partijen ondertekende verklaring, mits dit depot is verricht met inachtneming van de bij uitvoeringsreglement gestelde vormvereisten en tegen betaling van de verschuldigde taksen. Het in de vorige volzin bepaalde is van overeenkomstige toepassing op de in artikel 2.32bis bedoelde zakelijke rechten en gedwongen tenuitvoerlegging.

Artikel 2.33bis. Aanvragen om een merk als vermogensbestanddeel

De artikelen 2.31 tot en met 2.33 zijn van toepassing op aanvragen om merken.

Hoofdstuk 8. Collectieve merken

Artikel 2.34bis. Collectieve merken

  • 1 Een collectief merk is een merk dat bij de aanvraag als zodanig wordt aangewezen en op grond waarvan de waren of diensten van de leden van de vereniging die merkhouder is, onderscheiden kunnen worden van de waren of diensten van andere ondernemingen. Verenigingen van fabrikanten, producenten, dienstverrichters of handelaren die overeenkomstig het toepasselijke recht bevoegd zijn om in eigen naam drager te zijn van rechten en verplichtingen, overeenkomsten aan te gaan of andere rechtshandelingen te verrichten, en in rechte op te treden, alsmede publiekrechtelijke rechtspersonen, kunnen collectieve merken aanvragen.

  • 2 In afwijking van artikel 2.2bis, lid 1, sub c, kunnen tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van de plaats van herkomst van de waren of diensten, collectieve merken vormen. Een dergelijk collectief merk verleent de merkhouder niet het recht om een derde te verbieden om in het economisch verkeer deze tekens of aanduidingen te gebruiken, mits die derde ze volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel gebruikt. Met name kan een dergelijk merk niet worden ingeroepen tegen een derde die gerechtigd is een geografische benaming te gebruiken.

  • 3 Collectieve merken zijn onderworpen aan alle bepalingen van dit verdrag die betrekking hebben op merken, tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald.

Artikel 2.34ter. Reglement inzake gebruik van een collectief merk

  • 1 De aanvrager van een collectief merk moet bij de aanvraag het reglement inzake het gebruik daarvan indienen.

  • 3 Het reglement bepaalt ten minste welke personen het merk mogen gebruiken, onder welke voorwaarden iemand tot de vereniging behoort en onder welke voorwaarden, met inbegrip van sancties, het merk kan worden gebruikt. Het reglement van een in artikel 2.34bis, lid 2, bedoeld merk stelt het lidmaatschap van de vereniging die houder is van dat merk, open voor eenieder wiens waren of diensten uit het betrokken geografische gebied afkomstig zijn, mits hij aan alle andere voorwaarden van het reglement voldoet.

Artikel 2.34quater. Afwijzing van een aanvraag

  • 1 Naast de in artikel 2.2bis bepaalde weigeringsgronden, met uitzondering van artikel 2.2bis, lid 1, sub c, met betrekking tot tekens of benamingen die in de handel tot aanduiding van de plaats van herkomst van de waren of diensten kunnen dienen, wordt een aanvraag om een collectief merk afgewezen indien niet is voldaan aan de bepalingen van artikel 2.34bis of 2.34ter of indien het reglement voor dat collectief merk strijdig is met de openbare orde of de goede zeden.

  • 2 Een aanvraag om een collectief merk wordt eveneens afgewezen wanneer het publiek kan worden misleid inzake de aard of betekenis van het merk, met name wanneer het de indruk kan wekken iets anders te zijn dan een collectief merk.

  • 3 De aanvraag wordt niet afgewezen wanneer de aanvrager door een wijziging van het reglement voor dat collectief merk voldoet aan de in de leden 1 en 2 gestelde eisen.

Artikel 2.34quinquies. Gebruik van collectieve merken

Aan de vereisten van artikel 2.23bis wordt voldaan wanneer van een collectief merk overeenkomstig dat artikel normaal gebruik wordt gemaakt door iemand die daartoe bevoegd is.

Artikel 2.34sexies. Wijzigingen van het reglement inzake het gebruik van het collectieve merk

  • 1 De houder van het collectieve merk legt het Bureau elke wijziging van het reglement voor.

  • 2 Wijzigingen van het reglement worden in het register vermeld tenzij het gewijzigde reglement niet voldoet aan artikel 2.34ter of een in artikel 2.34quater vermelde weigeringsgrond doet ontstaan.

  • 3 Voor de toepassing van dit verdrag worden wijzigingen van het reglement pas van kracht vanaf de datum waarop die wijzigingen in het register worden vermeld.

Artikel 2.34septies. Personen die bevoegd zijn een vordering wegens inbreuk in te stellen

  • 2 De houder van een collectief merk kan vergoeding eisen namens de personen die bevoegd zijn het merk te gebruiken, indien deze personen schade hebben geleden door onrechtmatig gebruik van het merk.

Artikel 2.34octies. Aanvullende gronden voor vervallenverklaring

In aanvulling op de in artikel 2.27 vermelde gronden worden de rechten van de houder van een collectief merk vervallen verklaard op de volgende gronden:

  • a. de merkhouder neemt geen redelijke maatregelen om te voorkomen dat het merk wordt gebruikt op een wijze die niet verenigbaar is met de voorwaarden van het reglement, met inbegrip van in het register vermelde wijzigingen daarvan;

  • b. het publiek kan worden misleid in de zin van artikel 2.34quater, lid 2, door de wijze waarop bevoegde personen het merk hebben gebruikt;

  • c. een wijziging van het reglement is, in strijd met artikel 2.34sexies, lid 2, in het register vermeld, tenzij de merkhouder door een nieuwe wijziging van het reglement voldoet aan de in dat artikel gestelde eisen.

Artikel 2.34nonies. Aanvullende gronden voor nietigverklaring

In aanvulling op de gronden voor nietigverklaring in artikel 2.2bis, met uitzondering van artikel 2.2bis, lid 1, sub c, betreffende tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van de plaats van herkomst van de waren of diensten, en in artikel 2.2ter, wordt een collectief merk nietig verklaard indien het in strijd met artikel 2.34quater is ingeschreven, tenzij de merkhouder door een wijziging van het reglement voldoet aan de in artikel 2.34quater gestelde eisen.

Hoofdstuk 8bis. Certificeringsmerken

Artikel 2.35bis. Certificeringsmerken

  • 1 Een certificeringsmerk is een merk dat bij de aanvraag als zodanig wordt omschreven en op grond waarvan de waren of diensten die door de houder van het merk worden gecertificeerd met betrekking tot het materiaal, de wijze van vervaardiging van waren of verrichting van diensten, kwaliteit, nauwkeurigheid of andere kenmerken, met uitzondering van de geografische herkomst, kunnen worden onderscheiden van waren en diensten die niet als zodanig zijn gecertificeerd.

  • 2 Een natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van publiekrechtelijke instellingen, autoriteiten en instanties, kan certificeringsmerken aanvragen op voorwaarde dat die persoon geen activiteiten uitoefent waarbij waren worden geleverd of diensten worden verricht van het soort waarop het merk betrekking heeft.

  • 3 Certificeringsmerken zijn onderworpen aan alle bepalingen van dit verdrag die betrekking hebben op merken, tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald.

Artikel 2.35ter. Reglement voor het gebruik van het certificeringsmerk

  • 1 De aanvrager van een certificeringsmerk moet bij de aanvraag het reglement inzake het gebruik daarvan indienen.

  • 3 Het gebruiksreglement geeft aan welke personen het merk mogen gebruiken, welke kenmerken door het merk worden gecertificeerd, hoe de certificeringsinstantie deze kenmerken moet testen en hoe zij moet toezien op het gebruik van het merk. Dat reglement bepaalt tevens onder welke voorwaarden het merk kan worden gebruikt, alsmede welke sancties kunnen worden opgelegd.

Artikel 2.35quater. Afwijzing van de aanvraag

  • 1 Naast de in artikel 2.2bis bepaalde weigeringsgronden wordt de aanvraag voor een certificeringsmerk afgewezen wanneer niet aan de in de artikelen 2.35bis en 2.35ter gestelde voorwaarden is voldaan of wanneer het gebruiksreglement strijdig is met de openbare orde of de goede zeden.

  • 2 Een aanvraag voor een certificeringsmerk wordt eveneens afgewezen wanneer het publiek kan worden misleid over de aard of betekenis van het merk, in het bijzonder wanneer het de indruk kan wekken iets anders te zijn dan een certificeringsmerk.

  • 3 De aanvraag wordt niet afgewezen wanneer de aanvrager door een wijziging van het gebruiksreglement voldoet aan de in leden 1 en 2 gestelde voorwaarden.

Artikel 2.35quinquies. Gebruik van het certificeringsmerk

Aan de vereisten van artikel 2.23bis wordt voldaan wanneer van een certificeringsmerk overeenkomstig dat artikel normaal gebruik wordt gemaakt door iemand die daartoe overeenkomstig het in artikel 2.35ter bedoelde gebruiksreglement bevoegd is.

Artikel 2.35sexies. Wijziging van het reglement voor gebruik van het merk

  • 1 De houder van het certificeringsmerk legt elke wijziging van het gebruiksreglement voor aan het Bureau.

  • 2 Wijzigingen van het reglement worden in het register vermeld tenzij het gewijzigde reglement niet voldoet aan artikel 2.35ter of een in artikel 2.35quater vermelde weigeringsgrond doet ontstaan.

  • 3 Voor de toepassing van dit verdrag worden wijzigingen van het gebruiksreglement pas van kracht vanaf de datum waarop de wijziging in het register wordt vermeld.

Artikel 2.35septies. Overgang

In afwijking van artikel 2.31, lid 1, kan een certificeringsmerk alleen overgaan op een persoon die voldoet aan de vereisten van artikel 2.35bis, lid 2.

Artikel 2.35octies. Personen die een vordering wegens inbreuk kunnen instellen

  • 1 Alleen de houder van een certificeringsmerk of een door hem specifiek daartoe gemachtigde persoon kan een vordering wegens inbreuk instellen.

  • 2 De houder van een certificeringsmerk kan vergoeding eisen namens de personen die bevoegd zijn het merk te gebruiken, indien zij schade hebben geleden door onrechtmatig gebruik van het merk.

Artikel 2.35nonies. Aanvullende gronden voor vervallenverklaring

In aanvulling op de in artikel 2.27 vermelde gronden worden de rechten van de houder van een certificeringsmerk vervallen verklaard op de volgende gronden:

  • a. de houder voldoet niet langer aan de vereisten van artikel 2.35bis, lid 2;

  • b. de houder neemt geen redelijke maatregelen om te voorkomen dat het merk wordt gebruikt op een wijze die niet verenigbaar is met de voorwaarden van het gebruiksreglement, met inbegrip van in het register vermelde wijzigingen daarvan;

  • c. het publiek kan worden misleid in de zin van artikel 2.35quater, lid 2, door de wijze waarop de merkhouder het merk heeft gebruikt;

  • d. een wijziging van het gebruiksreglement is, in strijd met artikel 2.35sexies, lid 2, in het register vermeld, tenzij de merkhouder door een nieuwe wijziging van het gebruiksreglement voldoet aan de in dat artikel gestelde eisen.

Artikel 2.35decies. Aanvullende gronden voor nietigverklaring

In aanvulling op de in de artikelen 2.2bisartikel 2.2ter bedoelde gronden voor nietigverklaring wordt een certificeringsmerk dat in strijd met artikel 2.35quater is ingeschreven nietig verklaard, tenzij de merkhouder door een wijziging van het gebruiksreglement voldoet aan de vereisten van artikel 2.35quater.

TITEL III. TEKENINGEN OF MODELLEN

HOOFDSTUK 1. Tekeningen of modellen

Artikel 3.1. Tekeningen of modellen

  • 1 Een tekening of model wordt beschermd voor zover de tekening of het model nieuw is en een eigen karakter heeft.

  • 2 Als tekening of model wordt beschouwd het uiterlijk van een voortbrengsel of een deel ervan.

  • 3 Het uiterlijk van een voortbrengsel wordt afgeleid uit de kenmerken van met name de lijnen, de omtrek, de kleuren, de vorm, de textuur of de materialen van het voortbrengsel zelf of de versiering ervan.

  • 4 Onder voortbrengsel wordt verstaan elk op industriële of ambachtelijke wijze vervaardigd voorwerp, met inbegrip van onder meer onderdelen die zijn bestemd om tot een samengesteld voortbrengsel te worden samengevoegd, verpakkingen, uitvoering, grafische symbolen en typografische lettertypen. Computerprogramma's worden niet als voortbrengsel aangemerkt.

Artikel 3.2. Uitzonderingen

  • 1 Van de bescherming uit hoofde van deze titel zijn uitgesloten:

    • a. de uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel die uitsluitend door de technische functie worden bepaald;

    • b. de uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel die noodzakelijkerwijs in precies dezelfde vorm en afmetingen gereproduceerd moeten worden om het voortbrengsel waarin de tekening of het model verwerkt is of waarop het toegepast is, mechanisch met een ander voortbrengsel te kunnen verbinden of om het in, rond of tegen een ander voortbrengsel te kunnen plaatsen, zodat elk van beide voortbrengselen zijn functie kan vervullen.

  • 2 In afwijking van lid 1, sub b, worden de uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel die tot doel hebben binnen een modulair systeem de meervoudige samenvoeging of verbinding van onderling verwisselbare voortbrengselen mogelijk te maken, beschermd door een modelrecht onder de in artikel 3.1, lid 1, gestelde voorwaarden.

Artikel 3.3. Nieuwheid en eigen karakter

  • 1 Een tekening of model wordt als nieuw beschouwd, indien er geen identieke tekening of identiek model voor het publiek beschikbaar is gesteld vóór de datum van depot of vóór de datum van voorrang. Tekeningen of modellen worden geacht identiek te zijn, indien de kenmerken ervan slechts in onbelangrijke details verschillen.

  • 2 Een tekening of model wordt geacht een eigen karakter te hebben, indien de algemene indruk die deze tekening of dit model bij de geïnformeerde gebruiker wekt, verschilt van de algemene indruk die bij die gebruiker wordt gewekt door tekeningen of modellen die voor het publiek beschikbaar zijn gesteld vóór de datum van depot of vóór de datum van voorrang. Bij de beoordeling van het eigen karakter wordt rekening gehouden met de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van de tekening of het model.

  • 3 Voor de beoordeling van de nieuwheid en het eigen karakter wordt een tekening of model geacht voor het publiek beschikbaar te zijn gesteld, indien deze tekening of dit model is gepubliceerd na inschrijving of op andere wijze, of is tentoongesteld, in de handel is gebracht of anderszins openbaar is gemaakt, tenzij deze feiten bij een normale gang van zaken redelijkerwijs niet vóór de datum van depot of vóór de datum van voorrang ter kennis konden zijn gekomen van ingewijden in de betrokken sector, die in de Europese Gemeenschap of de Europese Economische Ruimte werkzaam zijn. De tekening of het model wordt echter niet geacht voor het publiek beschikbaar te zijn gesteld, louter omdat het onder uitdrukkelijke of stilzwijgende voorwaarde van geheimhouding aan een derde bekendgemaakt is.

  • 4 Voor de beoordeling van de nieuwheid en het eigen karakter wordt beschikbaarstelling voor het publiek van een tekening of model waarvoor op grond van een inschrijving aanspraak op bescherming wordt gemaakt, niet in aanmerking genomen, indien, binnen twaalf maanden voorafgaand aan de datum van depot of de datum van voorrang:

    • a. de beschikbaarstelling is geschied door de ontwerper, zijn rechtverkrijgende of een derde op grond van door de ontwerper of diens rechtverkrijgende verstrekte informatie of genomen maatregelen, of

    • b. de beschikbaarstelling is geschied ten gevolge van misbruik jegens de ontwerper of diens rechtverkrijgende.

  • 5 Onder het recht van voorrang wordt verstaan het recht als bedoeld in artikel 4 van het Verdrag van Parijs. Hierop kan een beroep gedaan worden door degene die op regelmatige wijze een aanvraag om een tekening of model of een gebruiksmodel heeft ingediend in een der landen die partij zijn bij genoemd verdrag of bij het TRIPS verdrag.

Artikel 3.4. Onderdelen van samengestelde voortbrengselen

  • 1 Een tekening die of model dat is toegepast op of verwerkt in een voortbrengsel dat een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel vormt, wordt slechts geacht nieuw te zijn en een eigen karakter te hebben:

    • a. voor zover het onderdeel, wanneer het in het samengestelde voortbrengsel is verwerkt, bij normaal gebruik van dit laatste zichtbaar blijft, en

    • b. voor zover deze zichtbare kenmerken van het onderdeel als zodanig aan de voorwaarden inzake nieuwheid en eigen karakter voldoen.

  • 2 Onder samengesteld voortbrengsel wordt in deze titel verstaan een voortbrengsel dat bestaat uit meerdere onderdelen die vervangen kunnen worden, zodat het voortbrengsel uit elkaar gehaald en weer in elkaar gezet kan worden.

  • 3 Normaal gebruik in de zin van lid 1, houdt het gebruik door de eindgebruiker in, met uitzondering van handelingen in verband met onderhoud of reparatie.

Artikel 3.5. Verkrijging van het recht

  • 1 Onverminderd het recht van voorrang wordt het uitsluitend recht op een tekening of model verkregen door de inschrijving van het depot, verricht binnen het Benelux-gebied bij het Bureau (Benelux-depot), of verricht bij het Internationaal Bureau (internationaal depot).

Artikel 3.6. Restricties

Binnen de in artikelen 3.23 en 3.24, lid 2, gestelde grenzen wordt geen recht op een tekening of model verkregen door de inschrijving indien:

  • a. de tekening of het model in strijd is met een oudere tekening die of ouder model dat na de datum van depot of na de datum van voorrang voor het publiek beschikbaar is gesteld en vanaf een aan deze datum voorafgaand tijdstip beschermd wordt door een uitsluitend recht dat voortvloeit uit een Gemeenschapsmodel, de inschrijving van een Benelux-depot dan wel door een internationaal depot;

  • b. in de tekening of het model gebruik gemaakt wordt van een ouder merk zonder toestemming van de houder van dit merk;

  • c. in de tekening of het model gebruik gemaakt wordt van een reeds bestaand auteursrechtelijk beschermd werk zonder toestemming van de houder van dit auteursrecht;

  • d. de tekening of het model oneigenlijk gebruik vormt van een van de in artikel 6ter van het Verdrag van Parijs genoemde zaken;

  • e. de tekening of het model in strijd is met de goede zeden of de openbare orde van één der Benelux-landen;

  • f. de kenmerkende eigenschappen van de tekening of het model onvoldoende uit het depot blijken.

Artikel 3.7. Opeising van een depot

  • 1 Binnen een termijn van vijf jaren, te rekenen vanaf de datum van publicatie van de inschrijving van het depot, kan de ontwerper van de tekening of het model, dan wel degene die volgens artikel 3.8 als ontwerper wordt beschouwd, het recht op het Benelux-depot of de voor het Benelux-gebied uit het internationaal depot van die tekening of dat model voortvloeiende rechten opeisen, indien het depot zonder zijn toestemming door een derde is verricht; om dezelfde redenen kan hij te allen tijde de nietigheid inroepen van de inschrijving van dat depot of van die rechten. De vordering tot opeising moet bij het Bureau worden ingeschreven op verzoek van de eiser, met inachtneming van de bij uitvoeringsreglement gestelde vormvereisten en tegen betaling van de verschuldigde taksen.

  • 2 Indien de in lid 1 bedoelde deposant gehele of gedeeltelijke doorhaling heeft verzocht van de inschrijving van het Benelux-depot of afstand heeft gedaan van de rechten, die voor het Benelux-gebied uit het internationaal depot voortvloeien, heeft deze doorhaling of afstand geen werking ten aanzien van de ontwerper of van degene die volgens artikel 3.8 als ontwerper wordt beschouwd onder voorbehoud van lid 3, mits het depot werd opgeëist binnen één jaar na de datum van publicatie van de doorhaling of afstand en vóór het verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn van vijf jaren.

  • 3 Indien in het tijdvak gelegen tussen de doorhaling of afstand bedoeld in lid 2, en de inschrijving van de vordering tot opeising, een derde te goeder trouw een voortbrengsel heeft geëxploiteerd dat hetzelfde uiterlijk vertoont of bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt, wordt dit voortbrengsel als rechtmatig in het verkeer gebracht beschouwd.

Artikel 3.8. Rechten van werk- en opdrachtgevers

  • 1 Indien een tekening of model door een werknemer in de uitoefening van zijn functie werd ontworpen, wordt, behoudens andersluidend beding, de werkgever als ontwerper beschouwd.

  • 2 Indien een tekening of model op bestelling is ontworpen, wordt, behoudens andersluidend beding, degene die de bestelling heeft gedaan als ontwerper beschouwd, mits de bestelling is gedaan met het oog op een gebruik in handel of nijverheid van het voortbrengsel waarin de tekening of het model is belichaamd.

HOOFDSTUK 2. DEPOT, INSCHRIJVING EN VERNIEUWING

Artikel 3.9. Depot

  • 1 Het Benelux-depot van tekeningen of modellen geschiedt hetzij bij de nationale diensten, hetzij bij het Bureau, met inachtneming van de bij uitvoeringsreglement gestelde vormvereisten en tegen betaling van de verschuldigde taksen. Het Benelux-depot kan één of meer tekeningen of modellen bevatten (respectievelijk enkelvoudig en meervoudig depot). Er wordt onderzocht of de overgelegde stukken aan de voor het vaststellen van een datum van depot gestelde vereisten voldoen en de datum van het depot wordt vastgesteld. Aan de deposant wordt onverwijld schriftelijk mededeling gedaan van de vastgestelde datum van depot dan wel van de gronden voor het niet toekennen van een depotdatum.

  • 2 Indien bij het depot niet is voldaan aan de overige in het uitvoeringsreglement gestelde vereisten, wordt de deposant hiervan onverwijld schriftelijk in kennis gesteld, onder opgave van de voorschriften waaraan niet is voldaan en wordt hij in de gelegenheid gesteld daaraan alsnog te voldoen.

  • 3 Het depot vervalt, indien niet binnen de gestelde termijn voldaan is aan de bepalingen van het uitvoeringsreglement.

  • 4 Wanneer het depot geschiedt bij een nationale dienst, zendt deze het Benelux-depot door aan het Bureau, hetzij onverwijld na ontvangst van het depot, hetzij nadat is vastgesteld dat het depot voldoet aan de in lid 1 tot en met 3 gestelde vereisten.

  • 5 Onverminderd de toepassing op Benelux-depots van artikel 3.13, kan het depot van een tekening of model geen aanleiding geven tot enig onderzoek naar de inhoud van het depot, waarvan de uitkomst de deposant door het Bureau zou kunnen worden tegengeworpen.

Artikel 3.10. Beroep op voorrang

  • 1 Het beroep op het recht van voorrang wordt gedaan bij het depot of door een bijzondere verklaring, af te leggen bij het Bureau in de maand, volgende op het depot, met inachtneming van de bij uitvoeringsreglement gestelde vormvereisten en tegen betaling van de verschuldigde taksen.

  • 2 Het ontbreken van een dergelijk beroep doet het recht van voorrang vervallen.

Artikel 3.11. Inschrijving

  • 1 Het Bureau schrijft onverwijld de Benelux-depots in, evenals de internationale depots die gepubliceerd zijn in het „Bulletin International des dessins ou modèles – International Design Gazette" ten aanzien waarvan de deposanten verzocht hebben dat zij hun werking zullen uitstrekken over het Benelux-gebied.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in artikelen 3.12 en 3.13, publiceert het Bureau overeenkomstig het uitvoeringsreglement zo spoedig mogelijk de inschrijvingen van Benelux-depots.

  • 3 Indien de kenmerkende eigenschappen van de tekening of het model in de publicatie niet voldoende tot hun recht komen, kan de deposant, binnen de daartoe vastgestelde termijn, het Bureau verzoeken kosteloos een tweede publicatie te verrichten.

  • 4 Vanaf de datum van publicatie van de tekening of het model kan het publiek kennis nemen van de inschrijving en van de bij het depot overgelegde stukken.

Artikel 3.12. Opschorting publicatie op verzoek

  • 1 De deposant kan bij het verrichten van het Benelux-depot verzoeken de publicatie van de inschrijving op te schorten gedurende een periode die niet meer mag bedragen dan twaalf maanden te rekenen vanaf de datum van het depot of vanaf de datum waarop het recht van voorrang is ontstaan.

  • 2 Indien de deposant gebruik maakt van de in lid 1 geboden mogelijkheid schort het Bureau de publicatie op conform het verzoek.

Artikel 3.13. Strijd met openbare orde en goede zeden

  • 1 Indien het Bureau oordeelt, dat op de tekening of het model artikel 3.6, sub e, van toepassing is schort hij de publicatie op.

  • 2 Het Bureau stelt de deposant daarvan in kennis en verzoekt hem zijn depot binnen een termijn van twee maanden in te trekken.

  • 3 Indien de belanghebbende na het verstrijken van deze termijn zijn depot niet heeft ingetrokken, weigert het Bureau de publicatie. Van de weigering tot publicatie geeft het Bureau onder opgave van redenen onverwijld schriftelijk kennis aan de deposant, onder vermelding van het in artikel 1.15bis genoemde rechtsmiddel tegen die beslissing.

  • 4 De weigering tot publicatie wordt eerst definitief nadat de beslissing van het Bureau niet meer vatbaar is voor enig rechtsmiddel. Dit heeft de nietigheid van het depot tot gevolg.

Artikel 3.14. Geldigheidsduur en vernieuwing

  • 1 De inschrijving van een Benelux-depot heeft een geldigheidsduur van vijf jaren te rekenen van de datum van het depot. Onverminderd het bepaalde in artikel 3.24, lid 2, kan de gedeponeerde tekening of het gedeponeerde model noch gedurende de inschrijving, noch ter gelegenheid van de vernieuwing daarvan worden gewijzigd.

  • 2 De inschrijving kan voor vier achtereenvolgende termijnen van vijf jaren worden vernieuwd tot een maximale geldigheidsduur van 25 jaar.

  • 3 Vernieuwing geschiedt door betaling van de daartoe vastgestelde taks. Deze taks dient betaald te worden binnen twaalf maanden voorafgaand aan het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving; het kan nog betaald worden binnen zes maanden die volgen op de datum van het verstrijken van de geldigheidsduur, indien gelijktijdig een extra taks wordt betaald. De vernieuwing heeft effect vanaf het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving.

  • 4 De vernieuwing kan tot een deel van de in een meervoudig depot vervatte tekeningen of modellen worden beperkt.

  • 5 Zes maanden voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de eerste tot en met de vierde termijn van inschrijving herinnert het Bureau aan de datum van dat verstrijken door verzending van een kennisgeving aan de houder van de tekening of het model, en aan de derden van wie rechten op de tekening of het model in het register zijn ingeschreven.

  • 6 Het Bureau verzendt deze kennisgevingen aan het laatste hem bekende adres van betrokkenen. Het niet-verzenden of niet-ontvangen van deze brieven ontslaat de houder niet van de verplichtingen voortvloeiend uit lid 3. Daarop kan noch in rechte noch ten opzichte van het Bureau beroep worden gedaan.

  • 7 Het Bureau schrijft de vernieuwingen in en publiceert deze overeenkomstig het uitvoeringsreglement.

Artikel 3.15. Internationale depots

De internationale depots geschieden volgens de bepalingen van de Overeenkomst van 's-Gravenhage.

HOOFDSTUK 3. RECHTEN VAN DE HOUDER

Artikel 3.16. Beschermingsomvang

  • 1 Onverminderd de toepassing van het gemene recht betreffende de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad, kan de houder van een tekening of model zich op grond van zijn uitsluitend recht verzetten tegen het gebruik van een voortbrengsel waarin de tekening of het model is verwerkt of waarop de tekening of het model is toegepast en dat hetzelfde uiterlijk vertoont als de gedeponeerde tekening of het gedeponeerde model, dan wel dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt, rekening houdend met de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van de tekening of het model.

  • 2 Onder gebruik wordt met name verstaan het vervaardigen, aanbieden, in de handel brengen, verkopen, leveren, verhuren, invoeren, uitvoeren, tentoonstellen, gebruiken of in voorraad hebben voor een van deze doeleinden.

Artikel 3.17. Schadevergoeding en andere vorderingen

  • 1 De houder kan op grond van het uitsluitend recht slechts schadevergoeding vorderen voor de in artikel 3.16 opgesomde handelingen, indien deze hebben plaatsgevonden na de in artikel 3.11 bedoelde publicatie, waarin de kenmerkende eigenschappen van de tekening of het model op voldoende wijze werden weergegeven.

  • 2 De rechter die de schadevergoeding vaststelt:

    • a. houdt rekening met alle passende aspecten, zoals de negatieve economische gevolgen, waaronder winstderving, die de benadeelde partij heeft ondervonden, de onrechtmatige winst die de inbreukmaker heeft genoten en, in passende gevallen, andere elementen dan economische factoren, onder meer de morele schade die de houder van het uitsluitend recht op een tekening of model door de inbreuk heeft geleden; of

    • b. kan, als alternatief voor het bepaalde onder a, in passende gevallen de schadevergoeding vaststellen als een forfaitair bedrag, op basis van elementen als ten minste het bedrag aan royalty’s of vergoedingen dat verschuldigd was geweest indien de inbreukmaker toestemming had gevraagd om de tekening of het model te gebruiken.

  • 3 De rechter kan bij wijze van schadevergoeding op vordering van de houder van het uitsluitend recht op een tekening of model bevelen tot de afgifte aan deze houder, van de goederen die een inbreuk maken op een tekening- of modelrecht, alsmede, in passende gevallen, van de materialen en werktuigen die voornamelijk bij de productie van die goederen zijn gebruikt. De rechter kan gelasten dat de afgifte niet plaatsvindt dan tegen een door hem vast te stellen, door de eiser te betalen vergoeding.

  • 4 Naast of in plaats van een vordering tot schadevergoeding, kan de houder van een uitsluitend recht op een tekening of model een vordering instellen tot het afdragen van ten gevolge van het in artikel 3.16, bedoelde gebruik genoten winst alsmede tot het afleggen van rekening en verantwoording dienaangaande. Indien de rechter van oordeel is dat dit gebruik niet te kwader trouw is of dat de omstandigheden van het geval tot zulk een veroordeling geen aanleiding geven, wijst hij de vordering af.

  • 5 De houder van het uitsluitend recht op een tekening of model kan de vordering tot schadevergoeding of het afdragen van winst namens de licentiehouder instellen, onverminderd de aan deze laatste in artikel 3.26, lid 4, toegekende bevoegdheid.

  • 6 Vanaf de datum van depot kan een redelijke vergoeding gevorderd worden van degene die met wetenschap van het depot handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 3.16, voor zover de houder daarvoor uitsluitende rechten heeft gekregen.

Artikel 3.18. Nevenvorderingen

  • 1 Onverminderd de aan de houder van een uitsluitend recht op een tekening of model wegens de inbreuk verschuldigde schadevergoeding en zonder schadeloosstelling van welke aard ook, kan de rechter op vordering van de houder van een uitsluitend recht op een tekening of model de terugroeping uit het handelsverkeer, de definitieve verwijdering uit het handelsverkeer of de vernietiging gelasten van de goederen die een inbreuk maken op een tekening- of modelrecht, alsmede, in passende gevallen, van de materialen en werktuigen die voornamelijk bij de productie van die goederen zijn gebruikt. Deze maatregelen worden uitgevoerd op kosten van de inbreukmaker, tenzij bijzondere redenen dit beletten. Bij de beoordeling van een vordering als bedoeld in dit lid, wordt rekening gehouden met de evenredigheid tussen de ernst van de inbreuk en de gelaste maatregelen, alsmede met de belangen van derden.

  • 2 De bepalingen van het nationale recht omtrent de middelen van bewaring van zijn recht en omtrent de rechterlijke tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten zijn van toepassing.

  • 3 Voor zover het nationale recht hier niet in voorziet, kan de rechter op grond van deze bepaling tegen de vermeende inbreukmaker of tegen een tussenpersoon wiens diensten door een derde worden gebruikt om op een tekening of modelrecht inbreuk te maken, op vordering van de houder van een uitsluitend recht op een tekening of model een voorlopig bevel uitvaardigen:

    • a. strekkende tot het voorkomen van een dreigende inbreuk op een tekening- of modelrecht, of

    • b. waardoor tijdelijk de voortzetting van de vermeende inbreuk op een tekening- of modelrecht wordt verboden, indien wenselijk op straffe van een dwangsom, of

    • c. waarbij aan de voortzetting van de vermeende inbreuk op een tekening- of modelrecht de voorwaarde wordt verbonden dat zekerheid wordt gesteld voor schadeloosstelling van de houder.

  • 4 De rechter kan op vordering van de houder van een uitsluitend recht op een tekening of model in een gerechtelijke procedure wegens inbreuk degene die inbreuk op diens recht heeft gemaakt, bevelen al hetgeen hem bekend is omtrent de herkomst en de distributiekanalen van de goederen en diensten, waarmee die inbreuk is gepleegd, aan de houder mee te delen en alle daarop betrekking hebbende gegevens aan deze te verstrekken, voor zover die maatregel gerechtvaardigd en redelijk voorkomt.

  • 5 Het in lid 4 bedoelde bevel kan eveneens worden opgelegd aan de persoon die de inbreukmakende goederen op commerciële schaal in zijn bezit heeft, de inbreukmakende diensten op commerciële schaal heeft gebruikt, of op commerciële schaal diensten die bij inbreukmakende handelingen worden gebruikt, heeft verleend.

  • 6 De rechter kan op vordering van de houder van een uitsluitend recht op een tekening of model een bevel uitvaardigen tot staking van diensten van tussenpersonen wier diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op zijn tekening- of modelrecht te maken.

  • 7 De rechter kan, op vordering van de eiser, gelasten dat op kosten van de inbreukmaker, passende maatregelen tot verspreiding van informatie over de uitspraak worden getroffen.

Artikel 3.19. Beperking van het uitsluitend recht

  • 1 Het uitsluitend recht op een tekening of model houdt niet in het recht zich te verzetten tegen:

    • a. handelingen in de particuliere sfeer en voor niet-commerciële doeleinden;

    • b. handelingen voor experimentele doeleinden;

    • c. handelingen bestaande in reproductie ter illustratie of ten behoeve van onderwijs, mits deze handelingen verenigbaar zijn met de eerlijke handelsgebruiken, zij niet zonder noodzaak afbreuk doen aan de normale exploitatie van de tekening of het model, en de bron wordt vermeld.

  • 2 Het uitsluitend recht op een tekening of model houdt evenmin het recht in zich te verzetten tegen:

    • a. de uitrusting van in een ander land geregistreerde vaartuigen en luchtvaartuigen die zich tijdelijk binnen het Benelux-gebied bevinden;

    • b. de invoer in het Benelux-gebied van vervangingsonderdelen en toebehoren ter reparatie van dergelijke vervoermiddelen;

    • c. reparaties aan dergelijke vervoermiddelen.

  • 3 Het uitsluitend recht op een tekening of model dat een onderdeel vormt van een samengesteld voortbrengsel houdt niet het recht in zich te verzetten tegen het gebruik van de tekening of het model voor reparatie van dit samengestelde voortbrengsel met de bedoeling het zijn oorspronkelijke uiterlijk terug te geven.

  • 4 Het uitsluitend recht op een tekening of model houdt niet in het recht zich te verzetten tegen de in artikel 3.16 bedoelde handelingen die betrekking hebben op voortbrengselen die in één der lidstaten van de Europese Gemeenschap of van de Europese Economische Ruimte in het verkeer zijn gebracht door de houder of met diens toestemming, of tegen handelingen als bedoeld in artikel 3.20.

  • 5 De vorderingen kunnen geen betrekking hebben op voortbrengselen die vóór de datum van het depot in het Benelux-gebied in het verkeer werden gebracht.

Artikel 3.20. Recht van voorgebruik

  • 1 Een recht van voorgebruik wordt toegekend aan de derde die, vóór de datum van het depot van een tekening of model of vóór de datum van voorrang, binnen het Benelux-gebied voortbrengselen heeft vervaardigd die hetzelfde uiterlijk vertonen als de gedeponeerde tekening of het gedeponeerde model, dan wel bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekken.

  • 2 Hetzelfde recht wordt toegekend aan degene die onder dezelfde omstandigheden een begin heeft gemaakt met de uitvoering van zijn voornemen tot vervaardiging.

  • 3 Dit recht wordt echter niet toegekend aan de derde, die de tekening of het model zonder toestemming van de ontwerper heeft nagemaakt.

  • 4 Op grond van het recht van voorgebruik kan de houder daarvan de vervaardiging van bedoelde voortbrengselen voortzetten of, in het geval bedoeld in lid 2, een aanvang maken met deze vervaardiging en, niettegenstaande het uit de inschrijving voortvloeiende recht, alle andere in artikel 3.16 bedoelde handelingen verrichten, met uitzondering van invoer.

  • 5 Het recht van voorgebruik kan slechts overgaan tezamen met het bedrijf waarin de handelingen, die hebben geleid tot het ontstaan van dat recht, hebben plaatsgevonden.

HOOFDSTUK 4. DOORHALING, VERVAL EN NIETIGHEID

Artikel 3.21. Doorhaling op verzoek

  • 1 De houder van de inschrijving van een Benelux-depot kan te allen tijde de doorhaling van deze inschrijving verzoeken, behalve indien er rechten van derden bestaan, die bij overeenkomst zijn vastgelegd of in rechte worden vervolgd en welke ter kennis van het Bureau zijn gebracht.

  • 2 Indien het een meervoudig depot betreft, kan de doorhaling betrekking hebben op een deel van de in dat depot vervatte tekeningen of modellen.

  • 3 Indien een licentie is ingeschreven kan de doorhaling van de inschrijving van de tekening of het model slechts worden verricht op gezamenlijk verzoek van de houder van de inschrijving en de licentiehouder. Het in de vorige volzin bepaalde is van overeenkomstige toepassing in het geval een pandrecht of een beslag is ingeschreven.

  • 4 De doorhaling geldt voor het gehele Benelux-gebied ondanks andersluidende verklaring.

  • 5 De in dit artikel opgenomen bepalingen gelden eveneens ten aanzien van de afstand van de bescherming die voor het Benelux-gebied uit een internationaal depot voortvloeit.

Artikel 3.22. Verval van het recht

Behoudens het bepaalde in artikel 3.7, lid 2, vervalt het uitsluitend recht op een tekening of model:

  • a. door vrijwillige doorhaling of door het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving van het Benelux-depot;

  • b. door het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving van het internationaal depot of door afstand van rechten, die voor het Benelux-gebied uit het internationaal depot voortvloeien of door ambtshalve doorhaling van het internationaal depot, bedoeld in artikel 6, vierde lid, onder c, van de Overeenkomst van 's-Gravenhage.

Artikel 3.23. Inroepen van de nietigheid

  • 1 Iedere belanghebbende met inbegrip van het Openbaar Ministerie kan de nietigheid inroepen van de inschrijving van een tekening of model indien:

  • 2 Enkel de deposant of houder van een uitsluitend recht op een tekening of model dat voortvloeit uit een inschrijving van een Gemeenschapsmodel, een Benelux-inschrijving, of een internationaal depot, kan de nietigheid inroepen van de inschrijving van een met zijn recht strijdig jonger depot van een tekening of model, indien krachtens artikel 3.6, sub a, door de inschrijving geen recht op de tekening of het model wordt verkregen.

  • 3 Enkel de houder van een ouder merkrecht of de houder van een ouder auteursrecht kan de nietigheid van de inschrijving van het Benelux-depot of de voor het Benelux-gebied uit het internationaal depot van die tekening of dat model voortvloeiende rechten inroepen, indien krachtens artikel 3.6, sub b, respectievelijk sub c, geen recht op de tekening of het model wordt verkregen.

  • 4 Enkel de belanghebbende kan de nietigheid van de inschrijving van de tekening of het model inroepen, indien krachtens artikel 3.6, sub d, geen recht op de tekening of het model wordt verkregen.

  • 5 Enkel de ontwerper van een tekening of model als bedoeld in artikel 3.7, lid 1, kan onder de voorwaarden genoemd in dat artikel de nietigheid inroepen van de inschrijving van een depot van de tekening of het model, dat zonder zijn toestemming is verricht door een derde.

  • 6 De inschrijving van het depot van een tekening of model kan ook na verval of afstand nietig worden verklaard.

  • 7 Wordt het geding tot nietigverklaring door het Openbaar Ministerie aanhangig gemaakt, dan zijn alleen de rechter te Brussel, te 's-Gravenhage of te Luxemburg bevoegd. Het aanhangig maken van het geding door het Openbaar Ministerie schorst ieder ander op dezelfde grondslag ingesteld geding.

Artikel 3.24. Reikwijdte van de nietig- en vervallenverklaring en de vrijwillige doorhaling

  • 1 Behoudens het bepaalde in lid 2, hebben de nietigverklaring, de vrijwillige doorhaling en de afstand steeds betrekking op de gehele tekening of het gehele model.

  • 2 Wanneer de inschrijving van het depot van een tekening of model op grond van artikel 3.6, sub b, c, d of e, en artikel 3.23, lid 1, sub b en c, nietig kan worden verklaard, kan het depot worden gehandhaafd in gewijzigde vorm, indien de tekening of het model in die vorm aan de beschermingsvoorwaarden voldoet en de identiteit ervan behouden blijft.

  • 3 De handhaving bedoeld in lid 2, kan erin bestaan dat een verklaring van de houder dat hij gedeeltelijk afziet van aanspraken op het recht, of een rechterlijke beslissing waarbij het recht gedeeltelijk nietig is verklaard en die niet meer vatbaar is voor verzet noch voor hoger beroep noch voor voorziening in cassatie, wordt ingeschreven.

HOOFDSTUK 5. OVERGANG, LICENTIE EN ANDERE RECHTEN

Artikel 3.25. Overgang

  • 1 Het uitsluitend recht op een tekening of model kan overgaan.

  • 2 Nietig zijn:

    • a. overdrachten onder levenden, die niet schriftelijk zijn vastgelegd;

    • b. overdrachten of andere overgangen, die niet op het gehele Benelux-gebied betrekking hebben.

Artikel 3.26. Licentie

  • 1 Het uitsluitend recht op een tekening of model kan voorwerp van een licentie zijn.

  • 2 Het uitsluitend recht op een tekening of model kan door de houder daarvan ingeroepen worden tegen een licentiehouder die handelt in strijd met de bepalingen van de licentieovereenkomst inzake de duur daarvan, de door de inschrijving gedekte vorm waarin de tekening of het model mag worden gebruikt, de voortbrengselen waarvoor de licentie is verleend en de kwaliteit van de door de licentiehouder in het verkeer gebrachte voortbrengselen.

  • 3 De doorhaling van de inschrijving van de licentie in het register vindt slechts plaats op gezamenlijk verzoek van de houder van de tekening of het model en de licentiehouder.

  • 4 De licentiehouder is bevoegd in een door de houder van het uitsluitend recht op een tekening of model ingestelde vordering als bedoeld in artikel 3.17, lid 1 tot en met 4, tussen te komen om rechtstreeks de door hem geleden schade vergoed te krijgen of zich een evenredig deel van de door de gedaagde genoten winst te doen toewijzen. Een zelfstandige vordering als bedoeld in artikel 3.17, lid 1 tot en met 4, kan de licentiehouder slechts instellen indien hij de bevoegdheid daartoe van de houder van het uitsluitend recht heeft bedongen.

  • 5 De licentiehouder heeft het recht de in artikel 3.18, lid 1, bedoelde bevoegdheden uit te oefenen voor zover deze strekken tot bescherming van de rechten waarvan hem de uitoefening is toegestaan, indien hij daartoe toestemming van de houder van het uitsluitend recht op een tekening of model heeft verkregen.

Artikel 3.27. Derdenwerking

De overdracht of andere overgang of de licentie kan niet aan derden worden tegengeworpen dan na inschrijving van het depot van een uittreksel van de akte, waaruit van die overgang of die licentie blijkt, of van een daarop betrekking hebbende door de betrokken partijen ondertekende verklaring, mits dit depot is verricht met inachtneming van de bij uitvoeringsreglement gestelde vormvereisten en tegen betaling van de verschuldigde taksen. Het in de vorige volzin bepaalde is van overeenkomstige toepassing op pandrechten en beslagen.

HOOFDSTUK 6. SAMENLOOP MET HET AUTEURSRECHT

Artikel 3.28. Samenloop

  • 1 Door de ontwerper van een krachtens de auteurswet beschermd werk aan een derde verleende toestemming tot het verrichten van een depot voor een tekening of model, waarin dat werk is belichaamd, houdt overdracht in van het op dit werk betrekking hebbende auteursrecht, voorzover bedoeld werk in die tekening of dat model is belichaamd.

  • 2 De deposant van een tekening of model wordt vermoed tevens de houder te zijn van het desbetreffende auteursrecht; dit vermoeden geldt echter niet ten aanzien van de werkelijke ontwerper of zijn rechtverkrijgende.

  • 3 Onverminderd de toepassing van artikel 3.25 houdt overdracht van het auteursrecht inzake een tekening of model tevens overdracht in van het recht op de tekening of het model en omgekeerd.

Artikel 3.29. Auteursrecht van werk- en opdrachtgevers

Wanneer een tekening of model onder de omstandigheden als bedoeld in artikel 3.8 werd ontworpen, komt het auteursrecht inzake bedoelde tekening of model toe aan degene die overeenkomstig het in dat artikel bepaalde als de ontwerper wordt beschouwd.

TITEL IV. OVERIGE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 1. GEMACHTIGDENREGISTER

[Vervallen per 01-10-2013]

Artikel 4.1. Algemene bepalingen inzake het gemachtigdenregister

[Vervallen per 01-10-2013]

Artikel 4.2. Beroep tegen weigering tot inschrijving in het register of erkenning diploma

[Vervallen per 01-10-2013]

HOOFDSTUK 2. OVERIGE TAKEN VAN HET BUREAU

Artikel 4.4. Taken

Het Bureau is, behalve met de in de voorgaande titels opgedragen taken, belast met:

  • a. het aanbrengen van wijzigingen in de depots en inschrijvingen, hetzij op verzoek van de houder, hetzij op grond van kennisgevingen van het Internationaal Bureau of van rechterlijke beslissingen, alsmede het zonodig daarvan verwittigen van het Internationaal Bureau;

  • b. het publiceren van de inschrijvingen van de Benelux-depots van merken en tekeningen of modellen en alle andere vermeldingen voorgeschreven bij uitvoeringsreglement;

  • c. het verstrekken op verzoek van iedere belanghebbende van afschriften van inschrijvingen.

Artikel 4.4bis. i-DEPOT

  • 1 Het Bureau kan onder de naam „i-DEPOT” bewijs verstrekken van het bestaan van stukken op de datum van hun ontvangst.

  • 2 De stukken worden gedurende een bepaalde termijn door het Bureau bewaard. Dit gebeurt onder strikte geheimhouding, tenzij de indiener daarvan uitdrukkelijk afstand doet.

  • 3 De modaliteiten van deze dienst worden bij uitvoeringsreglement bepaald.

HOOFDSTUK 3. RECHTERLIJKE BEVOEGDHEID

Artikel 4.5. Geschillenbeslechting

  • 1 Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.14 en 2.30bis, is alleen de rechter bevoegd uitspraak te doen in gedingen, welke op dit verdrag zijn gegrond.

  • 2 De niet-ontvankelijkheid die voortvloeit uit het ontbreken van de inschrijving van een depot van het merk of de tekening of het model, wordt opgeheven door inschrijving of vernieuwing van de inschrijving van het merk of de tekening of het model tijdens het geding.

  • 3 De rechter spreekt ambtshalve de doorhaling uit van de nietig of vervallen verklaarde inschrijvingen.

Artikel 4.6. Territoriale bevoegdheid

  • 1 Behoudens uitdrukkelijk afwijkende overeenkomst wordt de territoriale bevoegdheid van de rechter inzake merken of tekeningen of modellen bepaald door de woonplaats van de gedaagde of door de plaats, waar de in geding zijnde verbintenis is ontstaan, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. De plaats waar een merk of een tekening of model is gedeponeerd of ingeschreven kan in geen geval op zichzelf grondslag zijn voor het bepalen van de bevoegdheid.

  • 2 Indien de hierboven gegeven regelen niet toereikend zijn ter bepaling van de territoriale bevoegdheid, kan de eiser de zaak bij de rechter van zijn woon- of verblijfplaats of, indien hij geen woon- of verblijfplaats binnen het Benelux-gebied heeft, naar keuze bij de rechter te Brussel, te 's-Gravenhage of te Luxemburg aanhangig maken.

  • 3 De rechters passen de in lid 1 en 2 gegeven regelen ambtshalve toe en stellen hun bevoegdheid uitdrukkelijk vast.

  • 4 De rechter, voor wie de hoofdvordering aanhangig is, neemt kennis van eisen in vrijwaring, van eisen tot voeging en tussenkomst en van incidentele eisen, alsmede van eisen in reconventie, tenzij hij onbevoegd is ten aanzien van het onderwerp van het geschil.

  • 5 De rechters van één der drie landen verwijzen op vordering van één der partijen de geschillen, waarmede men zich tot hen heeft gewend, naar die van één der twee andere landen, wanneer deze geschillen daar reeds aanhangig zijn of wanneer zij verknocht zijn aan andere, aan het oordeel van deze rechters onderworpen geschillen. De verwijzing kan slechts worden gevorderd, wanneer de zaken in eerste aanleg aanhangig zijn. Zij geschiedt naar de rechter, bij wie de zaak het eerst bij een inleidend stuk aanhangig is gemaakt, tenzij een andere rechter terzake een eerdere uitspraak heeft gegeven, die niet louter een maatregel van orde is; in het eerste geval geschiedt de verwijzing naar die andere rechter.

HOOFDSTUK 4. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 4.7. Rechtstreekse werking

Onderdanen van Benelux-landen, alsmede onderdanen van landen welke geen deel uitmaken van de door het Verdrag van Parijs opgerichte Unie, die woonplaats hebben in het Benelux-gebied of aldaar een daadwerkelijke en wezenlijke nijverheids- of handelsonderneming hebben, kunnen ingevolge dit verdrag, voor dit gehele gebied, de toepassing te hunnen voordele inroepen van de bepalingen van het Verdrag van Parijs, van de Overeenkomst en het Protocol van Madrid, van de Overeenkomst van 's-Gravenhage en het TRIPS verdrag.

Artikel 4.8. Ander toepasselijk recht

De bepalingen van dit verdrag doen geen afbreuk aan de toepassing van het Verdrag van Parijs, het TRIPS verdrag, de Overeenkomst en het Protocol van Madrid, de Overeenkomst van 's-Gravenhage alsmede de bepalingen van Belgisch, Luxemburgs of Nederlands recht, waaruit een verbod een merk te gebruiken voortvloeit.

Artikel 4.8bis. Toepasselijk recht op merken en tekeningen of modellen als vermogensbestanddeel

  • 1 Een merk of een tekening of model wordt als vermogensbestanddeel in zijn geheel en voor het gehele Benelux-gebied beheerst door het interne recht van het Benelux-land waar, volgens het register:

    • a. de houder op de datum van de aanvraag om inschrijving zijn woonplaats of zetel had;

    • b. indien het bepaalde onder a. niet van toepassing is, de houder op de datum van de aanvraag om inschrijving een vestiging had.

  • 2 Indien lid 1 niet van toepassing is, is het recht van het Koninkrijk der Nederlanden van toepassing.

  • 3 Indien twee of meer personen als gezamenlijke houders zijn ingeschreven in het register, wordt lid 1 toegepast op de eerst genoemde gezamenlijke houder; zo dit niet mogelijk is, op de eerstvolgende gezamenlijke houders in volgorde van inschrijving. Indien lid 1 op geen van de gezamenlijke houders van toepassing is, is lid 2 van toepassing.

Artikel 4.9. Taksen en termijnen

  • 1 Alle voor handelingen bij of door het Bureau verschuldigde taksen worden bepaald bij uitvoeringsreglement.

  • 2 Alle voor handelingen bij of door het Bureau geldende termijnen, die niet in het verdrag zijn bepaald, worden bepaald bij uitvoeringsreglement.

TITEL V. OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 5.1. De Organisatie rechtsopvolger van de Bureaus

  • 1 De Organisatie is de rechtsopvolger van het Benelux-Merkenbureau, ingesteld ingevolge artikel 1 van het Benelux-Verdrag inzake de warenmerken van 19 maart 1962, en van het Benelux-Bureau voor Tekeningen of Modellen, ingesteld ingevolge artikel 1 van het Benelux-Verdrag inzake tekeningen of modellen van 25 oktober 1966. Op de Organisatie gaan met ingang van de dag waarop dit verdrag in werking treedt, alle rechten en verplichtingen van het Benelux-Merkenbureau en het Benelux-Bureau voor Tekeningen of Modellen over.

  • 2 Met ingang van de dag van inwerkingtreding van dit verdrag wordt het Protocol betreffende de rechtspersoonlijkheid van het Benelux-Merkenbureau en van het Benelux-Bureau voor tekeningen of modellen van 6 november 1981 ingetrokken.

Artikel 5.2. Beëindiging van de Benelux-verdragen inzake merken, tekeningen of modellen

Met ingang van de dag waarop dit verdrag in werking treedt, worden het Benelux-Verdrag inzake de warenmerken van 19 maart 1962 en het Benelux-Verdrag inzake tekeningen of modellen van 25 oktober 1966 beëindigd.

Artikel 5.3. Eerbiediging van de bestaande rechten

De rechten die onder de eenvormige Beneluxwet op de merken onderscheidenlijk de eenvormige Beneluxwet inzake tekeningen of modellen bestonden, worden gehandhaafd.

Artikel 5.4. Openstelling per klasse van de oppositieprocedure

Artikel III van het protocol van 11 december 2001 houdende wijziging van de eenvormige Beneluxwet op de merken blijft van toepassing.

Artikel 5.5. Eerste uitvoeringsreglement

In afwijking van het bepaalde in artikel 1.9, lid 2, zijn de Raad van Bestuur van het Benelux-Merkenbureau en de Raad van Bestuur van het Benelux-Bureau voor Tekeningen of Modellen bevoegd het eerste uitvoeringsreglement gezamenlijk vast te stellen.

TITEL VI. SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1. Bekrachtiging

Dit verdrag zal worden bekrachtigd. De akten van bekrachtiging zullen worden nedergelegd bij de Regering van het Koninkrijk België.

Artikel 6.2. Inwerkingtreding

  • 1 Dit verdrag treedt, onverminderd het bepaalde in de leden 2 en 3, in werking op de eerste dag van de derde maand, volgende op de nederlegging van de derde akte van bekrachtiging.

  • 2 [Red: Vervallen.]

Artikel 6.3. Duur van het verdrag

  • 1 Dit verdrag wordt gesloten voor onbepaalde tijd.

  • 2 Dit verdrag kan worden opgezegd door ieder van de Hoge Verdragsluitende Partijen.

  • 3 De opzegging wordt van kracht uiterlijk op de eerste dag van het vijfde jaar volgende op het jaar waarin de kennisgeving is ontvangen door de beide andere Hoge Verdragsluitende Partijen, of op een andere datum te bepalen door de Hoge Verdragsluitende Partijen gezamenlijk.

Artikel 6.5. Uitvoeringsreglement

  • 1 De uitvoering van dit verdrag wordt geregeld bij uitvoeringsreglement. De Directeur-Generaal maakt dit bekend door publicatie op de website van het Bureau.

  • 2 Indien de tekst van dit verdrag en het uitvoeringsreglement met elkaar in strijd zijn, geeft de tekst van het verdrag de doorslag.

  • 3 Wijzigingen in het uitvoeringsreglement treden niet eerder in werking dan na de in lid 1 genoemde publicatie.

  • 4 De Hoge Verdragsluitende Partijen maken deze wijzigingen eveneens in hun officiële publicatiebladen bekend.

TEN BLIJKE WAARVAN de Gevolmachtigden dit verdrag hebben ondertekend en voorzien van hun zegel.

GEDAAN te Den Haag op 25 februari 2005, in drievoud, in de Nederlandse en in de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Benelux-Organisatie voor de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen)

De Hoge Verdragsluitende Partijen, wensende uitvoering te geven aan artikel 1.6, eerste lid, van het Benelux Verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) dat bepaalt dat de Hoge Verdragsluitende Partijen een protocol zullen sluiten waarin de voorrechten en immuniteiten worden vastgelegd welke nodig zijn voor de uitoefening van de taken en het bereiken van de doelstellingen van de Organisatie;

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

  • 1 In de zin van dit Protocol wordt onder officiële werkzaamheden van de Organisatie die werkzaamheden verstaan welke strikt noodzakelijk zijn voor de uitvoering van haar taak zoals die is vastgesteld in artikel 1.3 van het Verdrag.

  • 2 De in dit Protocol aan vertegenwoordigers van de Hoge Verdragsluitende Partijen, aan hun plaatsvervangers, hun raadgevers of deskundigen, aan de Directeur-generaal, de personeelsleden van de Organisatie en aan de deskundigen die namens de Organisatie een functie uitoefenen of voor haar een zending uitvoeren, toegekende voorrechten en immuniteiten zijn niet bedoeld om de betrokkenen tot persoonlijk voordeel te strekken. Zij beogen uitsluitend het onbelemmerd functioneren van de Organisatie onder alle omstandigheden, alsmede de volledige onafhankelijkheid van de betrokkenen.

  • 3 In dit Protocol wordt verstaan onder:

    • „kantoorruimten van de organisatie": het terrein en de gebouwen in gebruik van de Organisatie voor de uitoefening van haar officiële taken;

    • „archieven": alle dossiers, correspondentie, documenten, manuscripten, computer- en mediagegevens, foto's, films, video- en geluidsopnamen die de Organisatie of haar personeel in het kader van de taakuitoefening bezit of onder zich heeft;

    • „gastland": land waar het hoofdkantoor of een bijkantoor van de Organisatie is gevestigd.

Artikel 2

  • 1 De kantoorruimten van de Organisatie alsmede haar archieven en documenten die haar toebehoren of die zij onder zich houdt, zijn onschendbaar.

  • 2 De autoriteiten van de Hoge Verdragsluitende Partijen op het grondgebied waarvan de Organisatie haar kantoorruimten heeft, kunnen deze ruimten slechts betreden met toestemming van de Directeur-generaal. Deze toestemming wordt geacht te zijn verkregen bij brand of bij enig ander ongeval waarbij onmiddellijk maatregelen ter bescherming dienen te worden genomen.

  • 3 Het betekenen ten kantore van de Organisatie van processtukken welke betrekking hebben op een tegen de Organisatie gerichte rechtsvordering, vormt geen inbreuk op de onschendbaarheid.

Artikel 3

  • 1 In het kader van haar officiële werkzaamheden geniet de Organisatie immuniteit van rechtsmacht en van executie behoudens:

    • a. voor zover de Organisatie in een bijzonder geval uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van deze immuniteit;

    • b. met betrekking tot een door derden ingediende rechtsvordering betreffende personen of goederen, voor zover die rechtsvordering niet rechtstreeks samenhangt met het officiële functioneren van de Organisatie;

    • c. met betrekking tot een door derden ingediende rechtsvordering betreffende schade veroorzaakt door een motorvoertuig dat toebehoort aan de Organisatie of namens deze wordt gebruikt, of in geval van een met voormeld voertuig begane verkeersovertreding.

  • 2 Activa, fondsen en tegoeden van de Organisatie, ongeacht waar deze zich bevinden op het grondgebied van de Hoge Verdragsluitende Partijen, zijn vrij van vordering, inbeslagneming, onteigening en beslaglegging.

  • 3 Activa, fondsen en tegoeden van de Organisatie zijn eveneens vrij van elke vorm van administratieve of gerechtelijke dwang, behalve voor zover deze tijdelijk geboden zou zijn in verband met het voorkomen van ongevallen waarbij motorvoertuigen zijn betrokken, die toebehoren aan de Organisatie of namens deze worden gebruikt, en het instellen van een onderzoek naar de toedracht van die ongevallen.

Artikel 4

  • 1 Met betrekking tot officiële berichtgeving en het overbrengen van al haar documenten geniet de Organisatie in elke Hoge Verdragsluitende Partij de meest gunstige behandeling, die deze Hoge Verdragsluitende Partij elke andere internationale organisatie doet genieten.

  • 2 Er wordt geen censuur uitgeoefend op de officiële berichtgeving van de Organisatie, ongeacht de middelen waarmee bedoelde berichtgeving geschiedt.

Artikel 5

  • 1 Binnen het kader van haar officiële werkzaamheden zijn de Organisatie, haar eigendommen, bezittingen en inkomsten vrijgesteld van alle directe belastingen.

  • 2 Wanneer de Organisatie voor het verrichten van haar officiële werkzaamheden belangrijke aankopen doet van goederen of diensten, in de prijs waarvan belastingen zijn begrepen, worden door de Hoge Verdragsluitende Partijen zo mogelijk, en onverminderd de toepassing van de Gemeenschappelijke verordeningen en richtlijnen, passende maatregelen genomen om het met deze belastingen gemoeide bedrag terug te betalen of vooraf een vrijstelling te verlenen.

  • 3 Geen vrijstelling wordt verleend van belastingen en heffingen die in feite een vergoeding zijn voor diensten van openbaar nut.

  • 4 Goederen of diensten ten aanzien waarvan vrijstelling van belastingen is verleend als bedoeld in het eerste of tweede lid, mogen uitsluitend aan de vrijgestelde bestemming worden onttrokken overeenkomstig de voorwaarden vastgesteld door het gastland van het hoofdkantoor of van een bijkantoor van de Organisatie ten behoeve waarvan de vrijstelling werd verleend.

Artikel 6

De vertegenwoordigers van de Hoge Verdragsluitende Partijen, hun plaatsvervangers, hun raadgevers of deskundigen genieten, bij de vergaderingen van de Raad van Bestuur of ieder orgaan dat door deze Raad is ingesteld alsmede op hun reizen naar de plaats van samenkomst en terug, de volgende voorrechten en immuniteiten:

  • a. immuniteit van arrestatie en gevangenhouding, alsmede inbeslagneming van hun persoonlijke bagage, behalve wanneer zij op heterdaad betrapt worden;

  • b. vrijstelling van rechtsvervolging, ook na beëindiging van hun missie, met betrekking tot handelingen, waaronder begrepen gesproken en geschreven woorden, door hen in de uitoefening van hun functie verricht; deze vrijstelling geldt evenwel niet in geval van een door een van de hierboven bedoelde personen begane verkeersovertreding of in geval van schade veroorzaakt door een motorvoertuig dat hem toebehoort of dat door hem wordt bestuurd;

  • c. onschendbaarheid van al hun officiële papieren en documenten;

  • d. het recht codes te gebruiken en documenten of correspondentie te ontvangen per speciale koerier of in een verzegelde tas;

  • e. vrijstelling voor henzelf, hun samenwonende echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner en inwonende kinderen ten laste van alle maatregelen die de binnenkomst van vreemdelingen beperken alsmede van de aan de registratie van vreemdelingen verbonden formaliteiten.

Artikel 7

De Directeur-generaal en de personeelsleden van de Organisatie:

  • a. genieten immuniteit van rechtsmacht voor handelingen verricht in de uitoefening van hun functie, met inbegrip van hetgeen zij hebben gezegd of geschreven, ook nadat zij niet langer hun functie uitoefenen; deze immuniteit geldt niet in geval van een door de Directeur-generaal of een personeelslid van de Organisatie begane verkeersovertreding, of in geval van schade veroorzaakt door een motorvoertuig dat hen toebehoort of dat door hen wordt bestuurd;

  • b. zijn vrijgesteld van elke verplichting inzake militaire dienstplicht;

  • c. genieten onschendbaarheid van al hun officiële papieren en documenten;

  • d. genieten voor henzelf, hun samenwonende echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner en inwonende kinderen ten laste van dezelfde uitzonderingen op de maatregelen inzake inreisbeperkingen en registratie van vreemdelingen, als deze die gewoonlijk worden toegekend aan personeelsleden van internationale organisaties;

  • e. ontvangen voor henzelf, hun samenwonende echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner en inwonende kinderen ten laste in tijden van internationale crisis dezelfde repatriëringfaciliteiten als personen die met een diplomatieke zending zijn belast.

Artikel 8

  • 2 De immuniteit van rechtsmacht geldt niet met betrekking tot civiele vorderingen die voortvloeien uit door de Directeur-generaal in de privé-sfeer veroorzaakte schade dan wel uit door hem in de privé-sfeer afgesloten contracten.

  • 3 Niettegenstaande het eerste lid zijn voor de toepassing van de belastingen naar het inkomen en naar het vermogen de inkomsten en vermogensbestanddelen van de Directeur-generaal belastbaar in de Staat waarvan hij geacht wordt inwoner te zijn in overeenstemming met de bepalingen van de verdragen ter voorkoming van dubbele belasting.

Artikel 9

Deskundigen die namens de Organisatie een functie uitoefenen of voor haar een zending uitvoeren genieten, ook tijdens de reizen die zij in de uitoefening van hun functie maken of tijdens deze zendingen, van de hierna vermelde voorrechten en immuniteiten, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun functie:

  • a. immuniteit van rechtsmacht voor handelingen verricht in de uitoefening van hun functie, met inbegrip van hetgeen zij hebben gezegd of geschreven; deze immuniteit geldt niet in geval van een door een deskundige begane verkeersovertreding, of in geval van schade veroorzaakt door een motorvoertuig dat hem toebehoort of dat door hem wordt bestuurd; de deskundigen blijven van deze immuniteit genieten na het beëindigen van hun functie bij de Organisatie;

  • b. onschendbaarheid van al hun officiële papieren en documenten.

Artikel 10

  • 1 De Hoge Verdragsluitende Partijen zijn niet verplicht de in artikelen 6, 7b en 8 bedoelde voorrechten en immuniteiten toe te kennen aan:

    • a. hun eigen onderdanen;

    • b. personen die bij het begin van hun werkzaamheden bij de Organisatie duurzaam verblijf houden op hun grondgebied en niet behoren tot het personeel van een rechtsvoorganger van de Organisatie.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder duurzaam verblijf verstaan een voorafgaand verblijf op het grondgebied van een der Hoge Verdragsluitende Partijen, gedurende een minimale periode zoals voorzien krachtens de in deze Hoge Verdragsluitende Partij geldende bepalingen, met uitzondering van de jaren in dienstverband bij een internationale organisatie of bij een buitenlandse zending.

Artikel 11

  • 1 De Directeur-generaal heeft de plicht de immuniteit van de personeelsleden bedoeld in artikel 7 evenals van de deskundigen bedoeld in artikel 9 op te heffen indien hij van oordeel is dat deze immuniteit aan de loop van het recht in de weg staat en indien het mogelijk is van deze immuniteit afstand te doen zonder de belangen van de Organisatie in gevaar te brengen.

  • 2 De Raad van Bestuur kan op dezelfde gronden de aan de Directeur-generaal toegekende immuniteiten, bedoeld in artikel 8, opheffen.

  • 3 Elke Hoge Verdragsluitende Partij heeft de plicht de immuniteit op te heffen van haar vertegenwoordigers alsmede van haar plaatsvervangers, raadgevers of deskundigen, bedoeld in artikel 6, telkens wanneer, naar het oordeel van de betreffende Staat, de immuniteit aan de loop van het recht in de weg zou staan, en er afstand van kan worden gedaan zonder de doeleinden waarvoor zij was toegekend in gevaar te brengen.

Artikel 12

Elke Hoge Verdragsluitende Partij behoudt zich het recht voor alle voorzorgen te treffen die nodig zijn in het belang van haar veiligheid.

Artikel 13

De Organisatie werkt voortdurend samen met de bevoegde autoriteiten van de Hoge Verdragsluitende Partijen ter bevordering van een goede rechtsbedeling, ter verzekering van de naleving van politievoorschriften en van voorschriften met betrekking tot de volksgezondheid, de arbeidsinspectie, of andere soortgelijke nationale wetten, alsmede ter voorkoming van misbruik van de in dit Protocol bedoelde voorrechten, immuniteiten en faciliteiten.

Artikel 14

  • 1 Elk geschil tussen twee of meer Verdragsluitende Partijen of tussen de Organisatie en een of meer Verdragsluitende Partijen over de uitlegging of de toepassing van dit Protocol wordt geregeld door overleg, onderhandeling of elk ander overeengekomen middel.

  • 2 Indien het geschil niet overeenkomstig het eerste lid van dit artikel geregeld is binnen de drie maanden die volgen op het schriftelijke verzoek dienaangaande vanwege één van de partijen in het geschil, wordt het, op verzoek van één der beide partijen, voorgelegd aan een scheidsgerecht overeenkomstig de procedure uiteengezet in lid drie tot zes van dit artikel.

  • 3 Het scheidsgerecht bestaat uit drie leden: elke partij in het geschil wijst één lid aan en het derde lid, dat het scheidsgerecht voorzit, wordt gekozen door de beide andere leden. Indien één der beide partijen in het geschil zijn lid van het scheidsgerecht niet heeft aangewezen binnen de twee maanden die volgen op de aanwijzing van het andere lid door de andere partij, kan deze laatste de President van het Internationaal Gerechtshof verzoeken over te gaan tot deze aanwijzing. Bij gebrek aan overeenstemming tussen de eerste twee leden over de keuze van de voorzitter van het scheidsgerecht binnen de twee maanden na hun aanwijzing, kan één der beide partijen de President van het Internationaal Gerechtshof verzoeken hem aan te wijzen.

  • 4 Tenzij de partijen in het geschil er anders over beslissen, legt het scheidsgerecht zijn eigen procedure vast. De kosten worden gedragen door de partijen in het geschil, op de wijze bepaald door het scheidsgerecht.

  • 5 Het scheidsgerecht, dat bij meerderheid beslist, baseert zich voor zijn uitspraak over het geschil op de bepalingen van dit Protocol en op de regelen van het internationaal recht die van toepassing zijn. Zijn beslissing is definitief en bindend voor de partijen.

  • 6 De beslissing van het scheidsgerecht wordt ter kennis gebracht van de partijen in het geschil en van de Directeur-generaal van de Organisatie.

Uitvoeringsreglement van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen)

De Raad van Bestuur van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen),

Gelet op zijn bevoegdheid ex artikel 1.9, lid 2, van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) (BVIE),

Overeenkomstig het voorstel van de Directeur-Generaal ex artikel 1.11, lid 1 BVIE,

Verlangend in het uitvoeringsreglement op een aantal punten wijzigingen aan te brengen, met name verband houdende met het Protocol van 11 december 2017 houdende wijziging van het BVIE, in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2015/2436,

Heeft tijdens zijn achtentwintigste vergadering op 5 en 6 juli 2018 besloten om het uitvoeringsreglement in te trekken en te vervangen door het onderhavige reglement:

TITEL I. : MERKEN

HOOFDSTUK 1. HET BENELUX MERK

Regel 1.1. Depotvereisten

  • 1 De Benelux-aanvraag van een merk wordt verricht in het Nederlands, Frans of Engels door de indiening van een document, bevattende:

    • a. naam en adres van de aanvrager; indien aanvrager een rechtspersoon is onder vermelding van zijn rechtsvorm;

    • b. in voorkomend geval, naam en adres van de gemachtigde, of het in regel 3.6 bedoelde correspondentieadres;

    • c. de weergave van het merk overeenkomstig artikel 2.1, sub b, BVIE;

    • d. de opgave van de waren en diensten, waarvoor het merk is bestemd, overeenkomstig artikel 2.5bis BVIE;

    • e. de aanduiding of het merk een woordmerk, een beeldmerk, een gecombineerd woord-beeldmerk, een vormmerk dan wel een ander type merk is. In dit laatste geval dient eveneens te worden aangeduid welk type merk het betreft;

    • f. in voorkomend geval de code of codes van de kleur of kleuren van het merk;

    • g. de handtekening van de aanvrager of zijn gemachtigde.

  • 2 Er kan een beschrijving in niet meer dan vijftig woorden van de onderscheidende elementen van het merk worden vermeld.

  • 3 De in lid 1, sub c, bedoelde weergave van het merk dient te voldoen aan de overeenkomstig regel 3.4 vastgestelde nadere regels van de Directeur-Generaal voor het indienen van stukken.

Regel 1.2. Collectieve merken en certificeringsmerken

  • 1 Bij de aanvraag dient in voorkomend geval te worden vermeld dat het een collectief merk of een certificeringsmerk betreft.

  • 2 In dat geval dient de aanvraag vergezeld te gaan van een reglement inzake het gebruik overeenkomstig artikel 2.34ter of 2.35ter BVIE.

Regel 1.3. Vaststellen depotdatum; Regularisatie

  • 2 Er wordt een termijn van minimaal een maand toegekend om aan de overige vereisten als bedoeld in artikel 2.5, lid 2, BVIE te voldoen. Deze termijn kan ambtshalve en zal op verzoek worden verlengd, zonder dat een tijdvak van zes maanden na de datum van verzending van de eerste kennisgeving wordt overschreden.

Regel 1.4. Prioriteit

  • 1 Indien bij de aanvraag een beroep wordt gedaan op het recht van voorrang, als bedoeld in artikel 2.6 BVIE, dienen het land, de datum, het nummer en de houder van de aanvraag, waarop het recht van voorrang berust, te worden vermeld. Indien de aanvrager van het merk in het land van oorsprong niet degene is, die de Benelux-aanvraag verricht, dan moet de laatstgenoemde aan zijn aanvraag een document toevoegen, waaruit zijn rechten blijken.

  • 2 De bijzondere verklaring betreffende het recht van voorrang, als bedoeld in artikel 2.6, lid 3, BVIE, dient te bevatten: de naam en het adres van de aanvrager, zijn handtekening of die van zijn gemachtigde, in voorkomend geval naam en adres van de gemachtigde of het correspondentieadres als bedoeld in regel 3.6, een aanduiding van het merk, alsmede de in lid 1 bedoelde gegevens.

  • 3 De aanvrager die zich op een recht van voorrang beroept dient indien het Bureau daarom verzoekt een afschrift van de documenten die dit recht van voorrang staven over te leggen.

  • 4 Indien niet is voldaan aan het bepaalde in lid 1, 2 en 3 en in de regels 3.3 en 3.6, stelt het Bureau de betrokkene onverwijld daarvan in kennis en geeft hem een termijn van tenminste een maand om hieraan alsnog te voldoen. Deze termijn kan ambtshalve en zal op verzoek worden verlengd, zonder dat een tijdvak van zes maanden na de datum van verzending van de eerste kennisgeving wordt overschreden. Het uitblijven van een tijdige reactie leidt tot verval van het recht van voorrang.

Regel 1.5. Publicatie aanvraag

  • 1 Het Bureau publiceert, conform het bepaalde in artikel 2.5, lid 5, BVIE, de ingediende aanvragen en vermeldt:

    • a. de datum en het nummer van de aanvraag;

    • b. naam en adres van de aanvrager;

    • c. in voorkomend geval, naam en adres van de gemachtigde;

    • d. de weergave van het merk;

    • e. de waren en diensten, overeenkomstig artikel 2.5bis BVIE;

    • f. het type merk;

    • g. in voorkomend geval de vermelding dat het een collectief merk of een certificeringsmerk betreft;

    • h. in voorkomend geval, de gegevens van de beeldmerkclassificatie zoals bedoeld in de Overeenkomst van Wenen van 12 juni 1973 tot instelling van een internationale classificatie van beeldbestanddelen van merken;

    • i. in voorkomend geval de door de aanvrager opgegeven omschrijving van onderscheidende elementen;

    • j. in voorkomend geval de code of codes van de kleur of kleuren van het merk;

    • k. in voorkomend geval dat er, overeenkomstig artikel 2.6, BVIE een recht van voorrang werd ingeroepen, onder vermelding van datum, nummer en land van dit recht van voorrang. Daarbij wordt in voorkomend geval vermeld dat nog niet werd voldaan aan het vereiste van regel 1.4, lid 3;

    • l. de datum waarop de termijn voor het instellen van een oppositie tegen het merk verstrijkt.

  • 2 Indien er in de publicatie van de gegevens van een aanvraag, zoals vermeld in lid 1, een vergissing werd begaan die er toe zou kunnen leiden dat belanghebbenden over verkeerde informatie beschikten om te beslissen al dan niet oppositie in te stellen tegen het betreffende merk, verricht het Bureau een gecorrigeerde publicatie. Daarmee gaat de termijn voor het instellen van oppositie tegen de aanvraag opnieuw lopen.

  • 3 In voorkomend geval wordt een naar aanleiding van de eerdere, ingevolge lid 2 gecorrigeerde, publicatie reeds ingestelde oppositie op verzoek van de opposant verder buiten behandeling gelaten. Dit verzoek dient te worden verricht voor het einde van de oppositietermijn die ingevolge het bepaalde in lid 2 opnieuw gaat lopen. In dat geval worden de reeds betaalde taksen gerestitueerd. Indien de opposant niet verzoekt zijn oppositie verder buiten behandeling te laten wordt deze geacht tijdig te zijn ingesteld.

Regel 1.6. Inschrijving

  • 1 Het Bureau schrijft de aanvraag in het register in door vermelding van:

    • a. het nummer van de inschrijving;

    • b. de in regel 1.5, lid 1, bedoelde gegevens;

    • c. de datum waarop de geldigheidsduur van de inschrijving verstrijkt;

    • d. de datum van inschrijving van het merk.

  • 2 Het Bureau geeft onverwijld uitvoering aan de in artikel 1.15bis BVIE bedoelde beslissingen van het Benelux-Gerechtshof, zodra zij niet meer vatbaar zijn voor enig rechtsmiddel.

  • 3 Als datum van inschrijving geldt de dag waarop het Bureau vaststelt dat de aanvraag voldoet aan alle in het BVIE en het onderhavige reglement gestelde vereisten voor inschrijving van het merk.

Regel 1.7. Spoedinschrijving

  • 1 Het in artikel 2.8, lid 2, BVIE bedoelde verzoek om onverwijld tot inschrijving van de aanvraag over te gaan kan bij de aanvraag of gedurende de inschrijvingsprocedure worden gedaan.

  • 2 Het Bureau publiceert deze inschrijvingen, onder vermelding van de in regel 1.6 genoemde gegevens.

  • 3 In voorkomend geval wordt bij de in lid 2 bedoelde publicatie de datum vermeld waarop de termijn voor het instellen van oppositie tegen het merk verstrijkt. De leden 2 en 3 van regel 1.5 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Het Bureau publiceert zijn besluiten om over te gaan tot doorhaling van de inschrijving ingevolge het bepaalde in artikel 2.8, lid 2, BVIE. Deze publicatie vindt eerst plaats nadat het besluit tot doorhaling niet langer vatbaar is voor enig rechtsmiddel.

Regel 1.8. Internationale aanvraag met aanduiding van de Benelux

  • 1 Als datum van inschrijving van internationale aanvragen van merken waarbij de Benelux wordt aangeduid geldt de datum van de publicatie door het Internationaal Bureau van de door het Bureau verzonden verklaring van verlening van bescherming.

  • 2 Indien het Bureau het Internationaal Bureau een kennisgeving op basis van artikel 2.5bis, lid 4, 2.13, lid 2, 2.18, lid 2, 2.34ter, lid 2, of 2.35ter, lid 2, BVIE heeft toegezonden geldt als datum van inschrijving de datum van de publicatie door het Internationaal Bureau van de door het Bureau verzonden verklaring van opheffing van de bezwaren tegen de inschrijving als bedoeld in voornoemde artikelen. Indien er verschillende bezwaren van toepassing zijn geweest en indien deze op verschillende tijdstippen werden opgeheven geldt de datum van de laatste publicatie door het Internationaal Bureau van een door het Bureau toegestuurde verklaring van opheffing van een bezwaar als datum van inschrijving.

  • 3 In uitzondering op het in de leden 1 en 2 bepaalde geldt, indien de houder van de internationale aanvraag het Bureau verzoekt om ingevolge artikel 2.10, lid 3, BVIE zijn aanvraag onverwijld in te schrijven, de dag waarop het verzoek tot inschrijving aan het Bureau werd gedaan als datum van inschrijving. Het Bureau publiceert deze. De in artikel 2.23bis BVIE bedoelde aanvangsdatum van de gebruiksplicht wordt evenwel bepaald conform de leden 1 en 2.

Regel 1.9. Vernieuwing

  • 1 Gedeeltelijke vernieuwing conform artikel 2.9, lid 4, BVIE is uitsluitend mogelijk per klasse. De aanvrager dient in dat geval de nummers te vermelden van de klasse of klassen waarvoor hij de vernieuwing wenst.

  • 2 Het Bureau schrijft de vernieuwing in door aanpassing van de datum waarop de geldigheidsduur van de inschrijving verstrijkt.

  • 3 Het Bureau zendt degene die daartoe de verschuldigde taks heeft betaald een bevestiging van de vernieuwing.

HOOFDSTUK 2. INTERNATIONALE AANVRAAG GEBASEERD OP EEN BENELUXMERK

Regel 1.10. Aanvraag, vernieuwing en wijziging

  • 1 De aanvraag voor een internationale inschrijving die op een Benelux-aanvraag is gebaseerd kan uitsluitend bij het Bureau worden ingediend. Een verzoek tot vernieuwing van de internationale inschrijving, uitbreiding van de bescherming tot andere landen of tot wijziging van de internationale inschrijving kan alleen bij het Bureau worden ingediend indien dit ingevolge het gemeenschappelijk uitvoeringsreglement van de Overeenkomst en het Protocol van Madrid niet rechtstreeks bij het Internationaal Bureau mogelijk is.

  • 2 De aanvraag geschiedt door het indienen van een document, dat de aanduidingen bevat voorgeschreven in het gemeenschappelijk uitvoeringsreglement van de Overeenkomst en het Protocol van Madrid, zo nodig met toevoeging van de stukken voorgeschreven in bedoeld uitvoeringsreglement.

  • 3 Ten aanzien van deze aanvragen en van verzoeken tot wijziging van de internationale inschrijving vinden de regels 3.1, 3.3, 3.6 en 3.7 overeenkomstige toepassing.

  • 4 Bij deze aanvragen en verzoeken dient betaling van de ingevolge de Overeenkomst en het Protocol van Madrid verschuldigde taksen te worden verricht, voor zover deze niet rechtstreeks aan het Internationaal Bureau worden voldaan, alsmede betaling van de bemiddelingstaks voor het Bureau, indien deze verschuldigd is.

  • 5 Het Bureau zendt de in deze regel bedoelde aanvragen en verzoeken, die aan de in deze regel bedoelde vereisten voldoen, onverwijld door aan het Internationaal Bureau.

Regel 1.11. Omzetting

De aanvraag om inschrijving zoals bedoeld in artikel 9quinquies van het Protocol van Madrid moet vergezeld zijn van een bewijs van de doorhaling van de internationale inschrijving.

HOOFDSTUK 3. WEIGERING EN OPPOSITIE

Regel 1.12. Bezwaartermijn weigering

  • 1 De termijn bedoeld in artikel 2.11, lid 3, en 2.13, lid 2, BVIE om te antwoorden op de voorlopige weigering, bedraagt ten minste een maand; deze termijn kan ambtshalve en zal op verzoek worden verlengd, zonder dat een tijdvak van zes maanden na de datum van verzending van de eerste kennisgeving wordt overschreden.

  • 2 In voorkomend geval dient een aanvrager die zich tegen de voorlopige weigering verzet binnen de in lid 1 genoemde termijn eveneens te voldoen aan de vereisten van regel 3.6 en 3.7.

Regel 1.13. Oppositiegegevens

  • 1 De oppositie wordt ingediend door middel van een document, dat de volgende gegevens bevat:

    • a. de naam van opposant;

    • b. gegevens ter identificatie van de aanvraag of het merk waartegen de oppositie is gericht;

    • c. de waren of diensten waartegen de oppositie is gericht. Indien een dergelijke vermelding ontbreekt, wordt de oppositie verondersteld te zijn gericht tegen alle waren en diensten;

    • d. een aanduiding of de oppositie is gebaseerd op artikel 2.14, lid 2, sub a, b of c, BVIE;

    • e. indien de oppositie is gebaseerd op een ouder merk of op een ouder recht in de zin van artikel 2.14, lid 2, sub c, BVIE, gegevens ter identificatie van het oudere merk of het oudere recht;

    • f. indien de oppositie is gebaseerd op een ouder merk, de waren of diensten van het ingeroepen oudere merk waarop de oppositie berust. Indien een dergelijke vermelding ontbreekt wordt de oppositie verondersteld te berusten op alle waren en diensten;

    • g. in voorkomend geval, de vermelding dat opposant optreedt in de hoedanigheid van licentiehouder van het oudere merk;

    • h. de voorkeuren betreffende het taalgebruik.

  • 2 In voorkomend geval dienen stukken te worden overgelegd die de bevoegdheid van de licentiehouder aantonen.

  • 3 Op het document dienen in voorkomend geval naam en adres van de gemachtigde of het in regel 3.6 bedoelde correspondentieadres te worden vermeld.

  • 4 De in lid 1, sub c en f, bedoelde gegevens kunnen door enkele opgave van de nummers van de betreffende waren- of dienstenklassen worden vermeld. De waren of diensten waarop de oppositie berust of waartegen deze is gericht kunnen tot het moment van de in regel 1.14, lid 1, sub i, bedoelde beslissing door de opposant worden beperkt.

Regel 1.14. Verloop procedure

  • 1 De oppositie wordt volgens de volgende procedure behandeld:

    • a. het Bureau beslist overeenkomstig regel 1.15 of de oppositie ontvankelijk is en stelt partijen of, in het in artikel 2.18 BVIE bedoelde geval, de opposant en het Internationaal Bureau hiervan in kennis;

    • b. de procedure vangt twee maanden na de kennisgeving van ontvankelijkheid aan op voorwaarde dat de voor de oppositie verschuldigde taksen volledig zijn betaald. Het Bureau stuurt partijen een mededeling van aanvang van de procedure;

    • c. de opposant beschikt over een termijn van twee maanden vanaf de onder b bedoelde mededeling van aanvang van de procedure om de oppositie met argumenten en stukken ter ondersteuning daarvan te onderbouwen. Bij gebreke daarvan wordt de oppositie verder buiten behandeling gelaten. Argumenten die ingediend werden voor de aanvang van de procedure worden geacht bij de aanvang van de procedure te zijn ingediend;

    • d. het Bureau stuurt de argumenten van opposant naar de verweerder, en stelt hem een termijn van twee maanden om schriftelijk te reageren en eventueel bewijzen van gebruik van het oudere merk als bedoeld in artikel 2.16bis BVIE te vragen;

    • e. in voorkomend geval wordt opposant een termijn van twee maanden gesteld om de gevraagde bewijzen van gebruik over te leggen dan wel te motiveren dat er een geldige reden voor niet-gebruik bestaat;

    • f. indien er bewijzen van gebruik worden overgelegd zendt het Bureau deze door naar de verweerder en stelt hem een termijn van twee maanden om schriftelijk te reageren op de bewijzen van gebruik en, indien deze dit bij de onder d bedoelde gelegenheid nog niet had gedaan, op de argumenten van opposant;

    • g. indien het Bureau daartoe gronden aanwezig acht kan het een of meer partijen verzoeken om binnen een daartoe gestelde termijn aanvullende argumenten of stukken in te dienen;

    • h. er kan een mondelinge behandeling worden gehouden overeenkomstig regel 1.23;

    • i. het Bureau neemt een beslissing. Indien een oppositie die op verscheidene gronden berust op basis van één van deze gronden wordt toegewezen, neemt het Bureau over de overige ingeroepen gronden, indien deze hetzelfde rechtsgevolg hebben, geen beslissing. Indien een op artikel 2.14, lid 1, sub a, BVIE gebaseerde oppositie die op verscheidene oudere merken berust op basis van één van deze merken wordt toegewezen neemt het Bureau over de overige ingeroepen merken evenmin een beslissing.

  • 2 Indien verweerder geen domicilie binnen de Europese Economische Ruimte heeft, dient binnen de in lid 1, sub d genoemde termijn alsnog aan dit vereiste van regel 3.6 te worden voldaan.

Regel 1.15. Ontvankelijkheidsvereisten

  • 2 Voor het vaststellen van de ontvankelijkheid van de oppositie is aan het vereiste van artikel 2.14, lid 4, BVIE voldaan indien 40% van de verschuldigde taksen is voldaan.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in het vorige lid kan bij indiening de totale verschuldigde taks voor het indienen van de oppositie worden betaald. Het vorige lid laat onverlet dat de totale verschuldigde taks voor het einde van de termijn bepaald in regel 1.14, lid 1, sub b, dient te zijn voldaan.

  • 4 Indien de oppositie is gebaseerd op meer oudere merken of rechten dan waarvoor de taksen zijn betaald, wordt de oppositie in behandeling genomen maar worden alleen de merken of rechten in aanmerking genomen waarvoor de taksen betaald zijn, volgens de volgorde zoals bij indiening van de oppositie vermeld.

  • 5 Indien de ingevolge regel 1.13, lid 1, sub a en g, verstrekte gegevens niet overeenstemmen met de geregistreerde gegevens van een ingeroepen ouder Beneluxmerk, wordt de ingediende oppositie door het Bureau tevens opgevat als een verzoek tot aantekening van een wijziging in het register. Het bepaalde in regel 3.1 is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de termijn bepaald in regel 3.1, lid 5, maximaal twee weken bedraagt. Wanneer het ingeroepen oudere merk een Uniemerk of een internationaal merk betreft, stelt het Bureau opposant een termijn van twee weken om aan te tonen dat hij het nodige heeft gedaan om het betreffende register in overeenstemming te brengen met de door hem bij indiening van de oppositie verstrekte gegevens.

  • 6 Indien de geldigheid van een ingeroepen ouder merk verstrijkt voor het einde van de termijn voor het instellen van oppositie en dit merk ingevolge de toepasselijke wettelijke bepalingen nog kan worden vernieuwd, stelt het Bureau opposant een termijn van twee weken om dit merk alsnog te vernieuwen. Indien het betreffende oudere merk een Uniemerk of een internationaal merk is, stelt het Bureau een termijn van twee weken om aan te tonen dat het nodige is gedaan om het merk te vernieuwen.

Regel 1.16. Regularisatie oppositie

  • 1 Indien het Bureau vaststelt dat de akte van oppositie niet voldoet aan andere vereisten dan die bedoeld in regel 1.15, doet hij hiervan mededeling aan de opposant en stelt hem een termijn van twee maanden om de vastgestelde gebreken op te heffen. Indien deze gebreken niet tijdig worden opgeheven, wordt de oppositie verder buiten behandeling gelaten.

  • 2 Indien het Bureau vaststelt dat andere door partijen ingediende stukken dan bedoeld in lid 1 niet voldoen aan de in dit reglement bedoelde vereisten, doet hij hiervan mededeling aan de betreffende partij en stelt hem een termijn van twee maanden om de vastgestelde gebreken op te heffen. Indien deze gebreken niet tijdig worden opgeheven, wordt het betreffende stuk geacht niet te zijn ingediend.

  • 3 Indien op het moment van aanvang van de procedure, zoals bepaald in regel 1.14, lid 1, sub b, de voor de oppositie verschuldigde taksen niet volledig zijn voldaan, stelt het Bureau opposant een termijn van een maand om deze alsnog te betalen. Bij gebreke daarvan wordt de oppositie verder buiten behandeling gelaten.

Regel 1.17. Proceduretaal

  • 1 De proceduretaal is een van de werktalen van het Bureau. Zij wordt bij oppositie tegen een Benelux-aanvraag vastgesteld op de volgende wijze:

    • a. de proceduretaal is de taal van de aanvraag van verweerder;

    • b. in afwijking van het onder a bepaalde is de proceduretaal de taal gekozen door de opposant indien de taal van de aanvraag van verweerder het Engels is.

  • 2 In geval van een oppositie tegen een internationale aanvraag wordt de proceduretaal door opposant gekozen uit de werktalen van het Bureau. Indien opposant kiest voor een van de officiële talen van het Bureau, kan verweerder binnen een termijn van een maand na de datum van de kennisgeving van ontvankelijkheid aangeven daarmee niet akkoord te gaan en kiezen voor de andere officiële taal van het Bureau. Indien opposant voor het Engels kiest, kan verweerder binnen een termijn van een maand na de datum van de kennisgeving van ontvankelijkheid aangeven daarmee niet akkoord te gaan en kiezen voor een van de officiële talen van het Bureau. Bij uitblijven van een reactie van verweerder op de taalkeuze van opposant is de proceduretaal de taal gekozen door opposant.

  • 3 In afwijking van het in de leden 1 en 2 bepaalde kunnen partijen gezamenlijk kiezen voor een andere proceduretaal.

  • 4 De keuze voor een proceduretaal wordt gemaakt als volgt:

    • a. de opposant geeft bij de akte van oppositie de werktaal van het Bureau aan die zijn voorkeur heeft als proceduretaal;

    • b. indien de verweerder zich kan verenigen met de taalkeuze van opposant deelt hij dit binnen een termijn van een maand na de datum van de kennisgeving van ontvankelijkheid van de oppositie mede.

  • 5 Het Bureau deelt de proceduretaal mede aan partijen.

  • 6 De oppositiebeslissing wordt opgesteld in de proceduretaal.

Regel 1.18. Vertaling

  • 1 De vaststelling van de proceduretaal laat onverlet de mogelijkheid van partijen om zich in de oppositieprocedure te bedienen van een andere werktaal van het Bureau dan de proceduretaal.

  • 2 Indien een van de partijen argumenten indient in een werktaal van het Bureau die niet de proceduretaal is, vertaalt het Bureau deze argumenten in de proceduretaal, tenzij de wederpartij heeft aangegeven geen prijs te stellen op vertaling.

  • 3 Op verzoek van een partij vertaalt het Bureau de in de proceduretaal ingediende argumenten van de wederpartij in een andere werktaal van het Bureau.

  • 4 Op verzoek van een partij vertaalt het Bureau de oppositiebeslissing in de andere werktaal van het Bureau.

  • 5 Vertaling kan worden verzocht bij indiening van de akte van oppositie of bij de mededeling van verweerder als bedoeld in regel 1.17, lid 4, sub b.

  • 6 Argumenten die niet in een van de werktalen van het Bureau zijn ingediend, worden als niet-ingediend beschouwd.

  • 7 Indien argumenten ingevolge deze regel door het Bureau worden vertaald, geldt het document in de taal waarin het werd ingediend als authentiek.

Regel 1.19. Wijziging taalkeuze

  • 1 Tot de aanvang van de procedure kunnen de ingevolge regel 1.17 gemaakte keuzen op gezamenlijk verzoek van partijen worden gewijzigd.

  • 2 Gedurende de oppositieprocedure kan elke partij schriftelijk te kennen geven niet langer prijs te stellen op vertaling door het Bureau bedoeld in regel 1.18.

Regel 1.20. Taal stukken ter ondersteuning argumenten of gebruik

Het bepaalde in de regels 1.17 tot en met 1.19 laat onverlet dat stukken die dienen ter ondersteuning van argumenten of om gebruik van een merk aan te tonen, in hun oorspronkelijke taal kunnen worden ingediend. De stukken worden slechts in aanmerking genomen indien het Bureau oordeelt dat deze, gezien de reden van indiening, voldoende begrijpelijk zijn.

Regel 1.21. Beginsel van hoor en wederhoor

De inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor als bedoeld in artikel 2.16, lid 1, BVIE houdt met name in dat:

  • a. een afschrift van elk relevant stuk dat bij het Bureau door een partij wordt ingediend naar de andere partij wordt verzonden, ook indien de oppositie niet ontvankelijk is. Indien ingediende argumenten ingevolge het bepaalde in regel 1.18 door het Bureau worden vertaald zal doorzending plaatsvinden tezamen met deze vertaling;

  • b. een afschrift van elk relevant stuk dat het Bureau aan een partij zendt tevens aan de andere partij wordt gezonden;

  • c. de oppositiebeslissing slechts kan worden genomen op gronden waartegen de partijen verweer hebben kunnen voeren;

  • d. feiten waarop de wederpartij niet heeft gereageerd als niet betwist worden beschouwd;

  • e. het oppositieonderzoek beperkt is tot de door partijen aangevoerde argumenten, feiten en bewijsmiddelen;

  • f. de oppositiebeslissing schriftelijk opgesteld, gemotiveerd en naar partijen gestuurd wordt.

Regel 1.22. Opschorting

  • 1 Indien de procedure ingevolge artikel 2.16, lid 2, BVIE wordt opgeschort doet het Bureau hiervan mededeling aan partijen, onder vermelding van de grond van opschorting.

  • 2 Indien de grond voor opschorting is opgeheven wordt de procedure voortgezet. Het Bureau deelt dit mede aan partijen, vermeldt hierbij welke handelingen op het betreffende moment in de procedure dienen te worden verricht en stelt hiervoor in voorkomend geval een aanvullende termijn.

  • 3 Opschorting op gezamenlijk verzoek geschiedt voor een periode van vier maanden, en kan met telkens eenzelfde periode worden verlengd. Elke partij kan gedurende een opschorting op gezamenlijk verzoek op ieder moment verzoeken de opschorting op te heffen.

  • 4 Indien de procedure is aangevangen, wordt deze opgeschort op het moment dat het Bureau het gezamenlijk verzoek heeft ontvangen. Het Bureau deelt dit mede aan partijen en vermeldt hierbij de nieuwe termijn. Indien de procedure nog niet is aangevangen, wordt het gezamenlijk verzoek tot opschorting opgevat als een verlenging van de in regel 1.14, lid 1, sub b bedoelde termijn.

  • 5 Voordat de procedure is aangevangen is opschorting op gezamenlijk verzoek gedurende de eerste twaalf maanden kostenloos. Voor verdere verlenging van de opschorting voor aanvang van de procedure, voor opschorting gedurende de procedure en de verlenging daarvan is een taks verschuldigd. Indien deze niet wordt betaald bij het verzoek tot opschorting stelt het Bureau daarvoor een termijn van een maand. Indien niet of te laat wordt betaald wordt de procedure overeenkomstig lid 2 voortgezet.

  • 6 Opschorting van de oppositieprocedure ontheft partijen niet van de verplichtingen die zij hebben ingevolge regel 1.16.

Regel 1.23. Mondelinge behandeling

  • 1 Een mondelinge behandeling kan ambtshalve of op verzoek van partijen worden gehouden indien het Bureau hiertoe gronden aanwezig acht.

  • 2 De mondelinge behandeling verloopt volgens een door de Directeur-Generaal opgesteld reglement.

Regel 1.24. Meer opposities

  • 1 Indien verscheidene opposities tegen een merk zijn ingediend kan het Bureau voor aanvang van de procedure besluiten een of meer opposities die bij een eerste onderzoek de meeste kans op toewijzing lijken te hebben in behandeling te nemen. In dat geval kan het Bureau besluiten om de behandeling van de overige opposities uit te stellen. Het Bureau stelt de resterende opposanten in kennis van elke relevante beslissing die in de voortgezette procedures wordt genomen.

  • 2 Indien de in behandeling genomen oppositie gegrond bevonden wordt en deze beslissing definitief geworden is, wordt aan de uitgestelde opposities geacht de grondslag te zijn ontvallen.

Regel 1.25. Bewijzen van gebruik

  • 2 De bewijzen van gebruik dienen aanwijzingen te bevatten over de plaats, duur, omvang en wijze van het gebruik dat is gemaakt van het oudere merk voor de waren en diensten waarop de oppositie berust.

  • 3 Deze bewijzen van gebruik dienen te voldoen aan de in regel 3.4 bedoelde nadere regels van de Directeur-Generaal voor het indienen van stukken.

  • 4 De verweerder kan zijn aanvraag om bewijzen van gebruik in te dienen intrekken dan wel de verstrekte bewijzen als voldoende beschouwen.

Regel 1.26. Openbaarheid oppositie

De akte van oppositie en de oppositiebeslissing zijn openbaar. De argumenten en overige stukken van de partijen, ongeacht of ze mondeling dan wel schriftelijk worden aangevoerd, zijn slechts toegankelijk voor derden met de instemming van de partijen.

Regel 1.27. Inhoud oppositiebeslissing

Een oppositiebeslissing bevat de volgende gegevens:

  • a. het nummer van de oppositie;

  • b. de datum van de beslissing;

  • c. de namen van de partijen en in voorkomend geval hun gemachtigden;

  • d. gegevens van de bij de oppositieprocedure betrokken merken of andere rechten;

  • e. een samenvatting van de feiten en het verloop van de procedure;

  • f. in voorkomend geval een analyse van de gebruiksbewijzen;

  • g. in voorkomend geval een vergelijking van de merken en de waren of diensten waarop deze betrekking hebben;

  • h. de beslissing van het Bureau;

  • i. de beslissing met betrekking tot de kosten;

  • j. de namen van de rapporteur en de overige twee personen die aan de besluitvorming hebben deelgenomen;

  • k. de naam van de administratieve behandelaar van het dossier.

Regel 1.28. Kostenbepaling oppositie

  • 1 De restitutie als bedoeld in artikel 2.16, lid 3, BVIE wordt vastgesteld op een bedrag dat gelijk is aan 60% van de taks verschuldigd voor oppositie, wanneer zij voor de aanvang van de procedure plaatsvindt en op een bedrag dat gelijk is aan 40% van deze taks, wanneer zij na dat tijdstip plaatsvindt.

  • 2 Er vindt geen restitutie plaats indien er, overeenkomstig het bepaalde in regel 1.15, lid 2, slechts een betaling van 40% van de voor oppositie verschuldigde taksen heeft plaatsgevonden.

  • 3 De kosten als bedoeld in artikel 2.16, lid 5, BVIE worden vastgesteld op een bedrag dat gelijk is aan de basistaks oppositie.

  • 4 Voor vertaling ingevolge regel 1.18 is een door de Directeur-Generaal vastgestelde vergoeding verschuldigd door de partij die argumenten indient in een taal van het Bureau die niet de proceduretaal is of door de partij die vertaling in de andere taal van het Bureau dan de proceduretaal wenst. De Directeur-Generaal stelt tevens een vergoeding vast voor vertaling van de oppositiebeslissing en vertolking bij een mondelinge behandeling.

Regel 1.29. Verzoek om de beslissing niet ten uitvoer te leggen

Na de in artikel 2.16, lid 4, BVIE bedoelde beslissing en uiterlijk totdat deze definitief wordt, kunnen partijen het Bureau gezamenlijk verzoeken de beslissing niet ten uitvoer te leggen.

HOOFDSTUK 4. PROCEDURE TOT NIETIGVERKLARING OF VERVALLENVERKLARING BIJ HET BUREAU

Regel 1.30. Indiening van de vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring

  • 1 De vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring als bedoeld in artikel 2.30bis BVIE wordt ingediend door middel van een document, dat de volgende gegevens bevat:

    • a. de naam van verzoeker;

    • b. gegevens ter identificatie van de merkinschrijving waartegen de vordering is gericht;

    • c. de waren of diensten waartegen de vordering is gericht. Indien een dergelijke vermelding ontbreekt, wordt de vordering verondersteld te zijn gericht tegen alle waren en diensten;

    • d. een aanduiding van de grond of gronden waarop de vordering is gebaseerd. Verzoeker kan deze grond of gronden gedurende de procedure, uiterlijk bij het indienen van zijn argumenten of reactie, wijzigen of uitbreiden. Indien dit tot gevolg heeft dat een extra taks verschuldigd is, stelt het Bureau verzoeker een termijn van een maand om deze te voldoen;

    • e. de voorkeuren betreffende het taalgebruik.

  • 2 Indien de vordering is gebaseerd op de in artikel 2.30bis, lid 1, sub b, BVIE bedoelde gronden, dient het document tevens de volgende gegevens te bevatten:

    • a. gegevens ter identificatie van het oudere merk of oudere recht;

    • b. indien de vordering is gebaseerd op een ouder merk, de waren of diensten van het ingeroepen oudere merk waarop de vordering berust. Indien een dergelijke vermelding ontbreekt wordt de vordering verondersteld te berusten op alle waren en diensten;

    • c. in voorkomend geval, de vermelding dat verzoeker optreedt in de hoedanigheid van licentiehouder van het oudere merk.

  • 3 In het in lid 2, sub c, bedoelde geval dienen stukken te worden overgelegd die de bevoegdheid van de licentiehouder aantonen.

  • 4 Op het document dienen in voorkomend geval naam en adres van de gemachtigde of het in regel 3.6 bedoelde correspondentieadres te worden vermeld.

  • 5 De in lid 1, sub c en lid 2, sub b, bedoelde gegevens kunnen door enkele opgave van de nummers van de betreffende waren- of dienstenklassen worden vermeld. De waren of diensten waarop de vordering berust of waartegen deze is gericht kunnen tot het moment van de in regel 1.31, lid 1, sub i, of lid 2, sub h, bedoelde beslissing door de verzoeker worden beperkt.

Regel 1.31. Verloop procedure

  • 1 De vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring wordt volgens de volgende procedure behandeld:

    • a. het Bureau beslist overeenkomstig regel 1.32 of de vordering ontvankelijk is en stelt partijen of, in het in artikel 2.30quater BVIE bedoelde geval, de verzoeker en het Internationaal Bureau hiervan in kennis;

    • b. de verweerder beschikt over een termijn van een maand om zijn voorkeuren betreffende het taalgebruik aan te geven, waarna het Bureau overeenkomstig regel 1.34 de proceduretaal vaststelt en deze aan partijen meedeelt;

    • c. de verzoeker beschikt over een termijn van twee maanden vanaf de onder b bedoelde mededeling om de vordering met argumenten en stukken ter ondersteuning daarvan te onderbouwen. Bij gebreke daarvan wordt de vordering verder buiten behandeling gelaten;

    • d. het Bureau stuurt de argumenten van verzoeker naar de verweerder, en stelt hem een termijn van twee maanden om schriftelijk te reageren en, indien de vordering is gebaseerd op artikel 2.30bis, lid 1, sub b, onder i, BVIE, eventueel bewijzen van gebruik van het oudere merk als bedoeld in artikel 2.30quinquies BVIE te vragen;

    • e. in voorkomend geval wordt verzoeker een termijn van twee maanden gesteld om de gevraagde bewijzen van gebruik over te leggen dan wel te motiveren dat er een geldige reden voor niet-gebruik bestaat;

    • f. indien er bewijzen van gebruik worden overgelegd, zendt het Bureau deze door naar de verweerder en stelt hem een termijn van twee maanden om schriftelijk te reageren op de bewijzen van gebruik en, indien deze dit bij de onder d bedoelde gelegenheid nog niet had gedaan, op de argumenten van verzoeker;

    • g. indien het Bureau daartoe gronden aanwezig acht, kan het een of meer partijen verzoeken om binnen een daartoe gestelde termijn aanvullende argumenten of stukken in te dienen;

    • h. er kan een mondelinge behandeling worden gehouden overeenkomstig regel 1.39;

    • i. het Bureau neemt een beslissing. Indien een vordering die op verscheidene gronden berust op basis van één van deze gronden wordt toegewezen, neemt het Bureau over de overige ingeroepen gronden, indien deze hetzelfde rechtsgevolg hebben, geen beslissing. Indien een op artikel 2.30bis, lid 1, sub b, onder i, BVIE gebaseerde vordering die op verscheidene oudere merken berust op basis van één van deze merken wordt toegewezen neemt het Bureau over de overige ingeroepen merken evenmin een beslissing.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt de vordering, indien deze uitsluitend is gebaseerd op artikel 2.30bis, lid 1, sub a, jo. artikel 2.27, lid 2, BVIE, volgens de volgende procedure behandeld:

    • a. het Bureau beslist overeenkomstig regel 1.32 of de vordering ontvankelijk is en stelt partijen of, in het in artikel 2.30quater BVIE bedoelde geval, de verzoeker en het Internationaal Bureau hiervan in kennis;

    • b. de verweerder beschikt over een termijn van een maand om zijn voorkeuren betreffende het taalgebruik aan te geven, waarna het Bureau overeenkomstig regel 1.34 de proceduretaal vaststelt en deze aan partijen meedeelt;

    • c. de verweerder beschikt over een termijn van twee maanden vanaf de onder b bedoelde mededeling om schriftelijk te reageren door bewijzen van gebruik in te dienen dan wel te motiveren dat er een geldige reden voor niet-gebruik bestaat;

    • d. indien verweerder reageert, stuurt het Bureau deze reactie door naar verzoeker en stelt hem een termijn van twee maanden om daarop schriftelijk te reageren. Bij uitblijven van een reactie van verzoeker wordt de vordering verder buiten behandeling gelaten;

    • e. het Bureau stuurt de reactie van verzoeker door naar verweerder en stelt hem een termijn van twee maanden om daarop schriftelijk te reageren;

    • f. indien het Bureau daartoe gronden aanwezig acht, kan het een of meer partijen verzoeken om binnen een daartoe gestelde termijn aanvullende argumenten of stukken in te dienen;

    • g. er kan een mondelinge behandeling worden gehouden overeenkomstig regel 1.39;

    • h. het Bureau neemt een beslissing.

  • 3 Indien verweerder geen domicilie binnen de Europese Economische Ruimte heeft, dient binnen de in lid 1, sub d of lid 2, sub c, genoemde termijn alsnog aan dit vereiste van regel 3.6 te worden voldaan.

Regel 1.32. Ontvankelijkheidsvereisten

Regel 1.33. Regularisatie vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring

  • 1 Indien het Bureau vaststelt dat de vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring niet voldoet aan andere vereisten dan die bedoeld in regel 1.32, doet hij hiervan mededeling aan de verzoeker en stelt hem een termijn van twee maanden om de vastgestelde gebreken op te heffen. Indien deze gebreken niet tijdig worden opgeheven, wordt de vordering verder buiten behandeling gelaten.

  • 2 Indien het Bureau vaststelt dat andere door partijen ingediende stukken dan bedoeld in lid 1 niet voldoen aan de in dit reglement bedoelde vereisten, doet hij hiervan mededeling aan de betreffende partij en stelt hem een termijn van twee maanden om de vastgestelde gebreken op te heffen. Indien deze gebreken niet tijdig worden opgeheven, wordt het betreffende stuk geacht niet te zijn ingediend.

Regel 1.34. Proceduretaal

  • 1 De proceduretaal is een van de werktalen van het Bureau. Zij wordt bij een vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring tegen een Benelux-inschrijving vastgesteld op de volgende wijze:

    • a. de proceduretaal is de taal van de inschrijving van verweerder;

    • b. in afwijking van het onder a bepaalde is de proceduretaal de taal gekozen door de verzoeker indien de taal van de inschrijving van verweerder het Engels is.

  • 2 In geval van een vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring tegen een internationale inschrijving wordt de proceduretaal door verzoeker gekozen uit de werktalen van het Bureau. Indien verzoeker kiest voor een van de officiële talen van het Bureau, kan verweerder binnen een termijn van een maand na de datum van de kennisgeving van ontvankelijkheid aangeven daarmee niet akkoord te gaan en kiezen voor de andere officiële taal van het Bureau. Indien verzoeker voor het Engels kiest, kan verweerder binnen een termijn van een maand na de datum van de kennisgeving van ontvankelijkheid aangeven daarmee niet akkoord te gaan en kiezen voor een van de officiële talen van het Bureau. Bij uitblijven van een reactie van verweerder op de taalkeuze van verzoeker is de proceduretaal de taal gekozen door verzoeker.

  • 3 In afwijking van het in de leden 1 en 2 bepaalde kunnen partijen gezamenlijk kiezen voor een andere proceduretaal.

  • 4 De keuze voor een proceduretaal wordt gemaakt als volgt:

    • a. de verzoeker geeft bij indiening van de vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring de werktaal van het Bureau aan die zijn voorkeur heeft als proceduretaal;

    • b. indien de verweerder zich kan verenigen met de taalkeuze van verzoeker deelt hij dit binnen de in regel 1.31, lid 1, sub b of lid 2, sub b, bedoelde termijn mede.

  • 5 Het Bureau deelt de proceduretaal mede aan partijen.

  • 6 De beslissing van het Bureau wordt opgesteld in de proceduretaal.

Regel 1.35. Vertaling

  • 1 De vaststelling van de proceduretaal laat onverlet de mogelijkheid van partijen om zich in de procedure tot nietigverklaring of vervallenverklaring te bedienen van een andere werktaal van het Bureau dan de proceduretaal.

  • 2 Indien een van de partijen argumenten indient in een werktaal van het Bureau die niet de proceduretaal is, vertaalt het Bureau deze argumenten in de proceduretaal, tenzij de wederpartij heeft aangegeven geen prijs te stellen op vertaling.

  • 3 Op verzoek van een partij vertaalt het Bureau de in de proceduretaal ingediende argumenten van de wederpartij in een andere werktaal van het Bureau.

  • 4 Op verzoek van een partij vertaalt het Bureau zijn beslissing in de andere werktaal van het Bureau.

  • 5 Vertaling kan worden verzocht bij indiening van de vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring of bij de mededeling van verweerder als bedoeld in regel 1.34, lid 4, sub b. Gedurende de procedure kan elke partij schriftelijk te kennen geven niet langer prijs te stellen op vertaling door het Bureau.

  • 6 Argumenten die niet in een van de werktalen van het Bureau zijn ingediend, worden als niet-ingediend beschouwd.

  • 7 Indien argumenten ingevolge deze regel door het Bureau worden vertaald, geldt het document in de taal waarin het werd ingediend als authentiek.

Regel 1.36. Taal stukken ter ondersteuning argumenten of gebruik

Regel 1.20 is van overeenkomstige toepassing op de procedure tot nietigverklaring of vervallenverklaring.

Regel 1.37. Beginsel van hoor en wederhoor

Op het beginsel van hoor en wederhoor als bedoeld in artikel 2.30ter, lid 1, BVIE is regel 1.21 van overeenkomstige toepassing.

Regel 1.38. Opschorting

  • 1 Indien de procedure ingevolge artikel 2.30ter, lid 2, BVIE wordt opgeschort doet het Bureau hiervan mededeling aan partijen, onder vermelding van de grond van opschorting.

  • 2 Indien de grond voor opschorting is opgeheven, wordt de procedure voortgezet. Het Bureau deelt dit mede aan partijen, vermeldt hierbij welke handelingen op het betreffende moment in de procedure dienen te worden verricht en stelt hiervoor in voorkomend geval een aanvullende termijn.

  • 3 Opschorting op gezamenlijk verzoek geschiedt voor een periode van vier maanden, en kan met telkens eenzelfde periode worden verlengd. Elke partij kan gedurende een opschorting op gezamenlijk verzoek verzoeken om de opschorting op te heffen.

  • 4 Opschorting op gezamenlijk verzoek is gedurende de eerste drie opeenvolgende periodes kostenloos. Voor verdere opschorting op gezamenlijk verzoek en verlenging daarvan is een taks verschuldigd. Indien deze niet wordt betaald bij het verzoek tot opschorting stelt het Bureau daarvoor een termijn van een maand. Indien niet of te laat wordt betaald, wordt de procedure overeenkomstig lid 2 voortgezet.

  • 5 Opschorting van de procedure ontheft partijen niet van de verplichtingen die zij hebben ingevolge regel 1.33.

Regel 1.39. Mondelinge behandeling

Op een mondelinge behandeling als bedoeld in regel 1.31, lid 1, sub h, of lid 2, sub g, is regel 1.23 van overeenkomstige toepassing.

Regel 1.40. Meer vorderingen tot nietigverklaring of vervallenverklaring

Indien verscheidene vorderingen tot nietigverklaring of vervallenverklaring van een merk zijn ingediend, is regel 1.24 van overeenkomstige toepassing.

Regel 1.41. Bewijzen van gebruik

Op de ingevolge regel 1.31, lid 1, door verzoeker, dan wel ingevolge regel 1.31, lid 2, door verweerder in te dienen stukken om het gebruik van het merk aan te tonen is regel 1.25 van overeenkomstige toepassing.

Regel 1.42. Openbaarheid procedure

Regel 1.26 is van overeenkomstige toepassing op de procedure tot nietigverklaring of vervallenverklaring.

Regel 1.43. Inhoud beslissing

Regel 1.27 is van overeenkomstige toepassing op de beslissing tot nietigverklaring of vervallenverklaring.

Regel 1.44. Kostenbepaling vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring

  • 1 De restitutie als bedoeld in artikel 2.30ter, lid 3, BVIE wordt vastgesteld op een bedrag dat gelijk is aan 50% van de taks verschuldigd voor het instellen van de vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring.

  • 2 De kosten als bedoeld in artikel 2.30ter, lid 5, BVIE worden vastgesteld op een bedrag dat gelijk is aan de basistaks voor de vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring.

  • 3 Voor vertaling ingevolge regel 1.35 is een door de Directeur-Generaal vastgestelde vergoeding verschuldigd door de partij die argumenten indient in een taal van het Bureau die niet de proceduretaal is of door de partij die vertaling in de andere taal van het Bureau dan de proceduretaal wenst. De Directeur-Generaal stelt tevens een vergoeding vast voor vertaling van de beslissing en vertolking bij een mondelinge behandeling.

Regel 1.45. Verzoek om de beslissing niet ten uitvoer te leggen

Na de in artikel 2.30ter, lid 4, BVIE bedoelde beslissing en uiterlijk totdat deze definitief wordt, kunnen partijen het Bureau gezamenlijk verzoeken de beslissing niet ten uitvoer te leggen.

HOOFDSTUK 5. CONVERSIES VAN UNIEMERKEN

Regel 1.46. Conversies

  • 1 In geval van een verzoek zoals bedoeld in artikel 139 van de Uniemerkenverordening (2017/1001) moet de aanvrager:

    • a. een betaling verrichten van de taks voor een Benelux-aanvraag;

    • b. een vertaling in een van de werktalen van het Bureau van het verzoek en de hierbij gevoegde stukken indienen;

    • c. een domicilie kiezen in de Europese Economische Ruimte overeenkomstig regel 3.6.

  • 2 De termijn hiervoor bedraagt minimaal een maand. Deze termijn kan ambtshalve en zal op verzoek worden verlengd, zonder dat een tijdvak van zes maanden na de datum van verzending van de eerste kennisgeving wordt overschreden. Indien binnen de gestelde termijn niet is voldaan aan deze bepalingen, worden de ontvangen stukken verder buiten behandeling gelaten.

TITEL II. : TEKENINGEN OF MODELLEN

Regel 2.1. Depotvereisten

  • 1 Het Benelux-depot van een tekening of model geschiedt in het Nederlands, Frans of Engels door de indiening van een document, bevattende:

    • a. naam en adres van de deposant; indien deposant een rechtspersoon is onder vermelding van zijn rechtsvorm;

    • b. afbeelding(en) van het uiterlijk van het voortbrengsel;

    • c. de vermelding van het voortbrengsel, waarin de tekening of het model is of wordt belichaamd;

    • d. in voorkomend geval de code of codes van de kleur of kleuren van de tekening of het model;

    • e. de handtekening van de deposant of zijn gemachtigde.

  • 2 Het document kan bovendien bevatten:

    • a. een beschrijving in niet meer dan honderdvijftig woorden van de kenmerkende eigenschappen van het nieuwe uiterlijk van het voortbrengsel;

    • b. de naam van de werkelijke ontwerper van de tekening of het model;

    • c. een verzoek om opschorting van de publicatie van de inschrijving, als bedoeld in regel 2.5.

  • 3 In voorkomend geval dienen naam en adres van de gemachtigde, of het in regel 3.6 bedoelde correspondentieadres te worden vermeld.

  • 4 Het voortbrengsel, waarin de tekening of het model is of wordt belichaamd, moet nauwkeurig worden aangegeven en bij voorkeur met gebruikmaking van de bewoordingen van de alfabetische lijst van de internationale classificatie, bedoeld in de Overeenkomst van Locarno van 8 oktober 1968 tot instelling van een internationale classificatie voor tekeningen en modellen van nijverheid.

Regel 2.2. Meervoudig depot

Een Benelux-depot kan verscheidene tekeningen of modellen bevatten tot ten hoogste vijftig. In zodanig geval is het bepaalde in regel 2.1, lid 1, sub b, c en d, lid 2 en 4, ten aanzien van iedere tekening of model van toepassing. Iedere tekening of model dient aangeduid te worden met een verschillend nummer.

Regel 2.3. Vaststellen depotdatum en termijn regularisatie

  • 1 De in artikel 3.9, lid 1, BVIE bedoelde vereisten voor het vaststellen van een datum van depot, zijn die vermeld in regel 2.1, lid 1, sub a, b en c, behoudens betaling van de taksen verschuldigd voor het depot, binnen een termijn van een maand nadat aan voornoemde vereisten is voldaan.

  • 2 De termijn bedoeld in artikel 3.9, lid 2, BVIE om te voldoen aan de overige gestelde vereisten, bedraagt tenminste een maand. Deze termijn kan ambtshalve en zal op verzoek worden verlengd, zonder dat een tijdvak van zes maanden na de datum van verzending van de eerste kennisgeving wordt overschreden.

  • 3 In geval van een meervoudig depot is artikel 3.9, lid 3, BVIE slechts van toepassing op de niet-geregulariseerde tekeningen of modellen.

Regel 2.4. Prioriteit

  • 1 Indien bij het depot een beroep wordt gedaan op het recht van voorrang, als bedoeld in artikel 3.10 BVIE, dienen het land, de dagtekening, het nummer en de houder van het depot, waarop het recht van voorrang steunt, te worden vermeld. Indien de deposant in het land van oorsprong niet degene is die het Benelux-depot heeft verricht, dan moet de laatstgenoemde aan zijn depot een document toevoegen, waaruit zijn rechten blijken.

  • 2 De bijzondere verklaring betreffende het recht van voorrang, als bedoeld in artikel 3.10 BVIE, dient te bevatten: de naam en het adres van de deposant, zijn handtekening of die van zijn gemachtigde, in voorkomend geval naam en adres van de gemachtigde of het correspondentieadres als bedoeld in regel 3.6, een aanduiding van de tekening of het model, alsmede de in lid 1 bedoelde gegevens.

  • 3 De deposant die zich op een recht van voorrang beroept dient indien het Bureau daarom verzoekt een afschrift van de documenten die dit recht van voorrang staven over te leggen.

  • 4 Indien niet is voldaan aan het bepaalde in lid 1, 2 en 3 en in de regels 3.3 en 3.6, stelt het Bureau de betrokkene onverwijld daarvan in kennis en geeft hem een termijn van tenminste een maand om hieraan alsnog te voldoen. Deze termijn kan ambtshalve en zal op verzoek worden verlengd, zonder dat een tijdvak van zes maanden na de datum van verzending van de eerste kennisgeving wordt overschreden. Het uitblijven van een tijdige reactie leidt tot verval van het recht van voorrang.

Regel 2.5. Opschorting publicatie

  • 1 De deposant, die opschorting van de publicatie van de inschrijving wenst, dient hiertoe bij het depot een verzoek in te dienen onder opgave van de termijn, waarvoor opschorting van de publicatie gevraagd wordt.

  • 2 De opschorting van de publicatie van de inschrijving van een meervoudig depot kan slechts gevraagd worden voor alle tekeningen en modellen tezamen en voor éénzelfde termijn.

  • 3 Indien de deposant, die opschorting heeft gevraagd van de publicatie van de inschrijving van een meervoudig depot, bij afloop van de termijn van opschorting aan het Bureau meedeelt, dat hij slechts publicatie wenst van een deel van de tekeningen of modellen, dient hij dit te doen onder opgave van de nummers van de tekeningen of modellen waarvan hij publicatie wenst.

  • 4 De deposant kan te allen tijde om beëindiging van de termijn van opschorting verzoeken.

Regel 2.6. Verzoek tweede publicatie

De termijn bedoeld in artikel 3.11, lid 3, BVIE, gedurende welke de deposant aan het Bureau een tweede publicatie van de tekening of het model kan vragen, bedraagt drie maanden te rekenen van de datum van de eerste publicatie.

Regel 2.7. Inschrijving

  • 1 Het Bureau schrijft het depot in het register in door vermelding van:

    • a. het nummer van de inschrijving;

    • b. de datum en het nummer van het depot;

    • c. de in regel 2.1 bedoelde gegevens;

    • d. in voorkomend geval, het ingeroepen recht van voorrang onder vermelding van het land, de dagtekening, het nummer en de houder van het depot waarop het ingeroepen recht van voorrang steunt overeenkomstig regel 2.4 lid 1;

    • e. in geval van opschorting van de publicatie van de inschrijving, de gegevens opgenomen in regel 2.5, lid 1;

    • f. de datum waarop de geldigheidsduur van de inschrijving verstrijkt;

    • g. het nummer van de klasse en de onderklasse van de internationale classificatie, bedoeld in de Overeenkomst van Locarno in welke het voortbrengsel, waarin de tekening of het model is of wordt belichaamd, is gerangschikt;

    • h. de datum van inschrijving.

  • 2 Als datum van inschrijving geldt de dag waarop het Bureau vaststelt dat het depot voldoet aan alle in het BVIE en het onderhavige reglement gestelde vereisten.

Regel 2.8. Datum inschrijving internationale aanvraag

Als datum van inschrijving van internationale depots van tekeningen of modellen waarbij de Benelux werd aangeduid geldt de datum van de in artikel 3.11, lid 1, BVIE bedoelde publicatie.

Regel 2.9. Inschrijving handhaving gewijzigde vorm

Een verzoek tot inschrijving van de in artikel 3.24, lid 3, BVIE bedoelde verklaring van de houder of rechterlijke beslissing dient te worden ingediend bij het Bureau en dient te bevatten de naam en het adres van de houder, zijn handtekening of die van zijn gemachtigde, in voorkomend geval naam en adres van de gemachtigde of het correspondentieadres als bedoeld in regel 3.6, alsmede het nummer van de inschrijving.

Regel 2.10. Inschrijving vordering tot opeising en doorhaling van deze inschrijving

  • 1 Het verzoek tot inschrijving van de vordering tot opeising bedoeld in artikel 3.7, lid 1, BVIE, dient te bevatten de naam en het adres van degene die de vordering instelt, zijn handtekening of die van zijn gemachtigde en, in voorkomend geval, naam en adres van de gemachtigde of het correspondentieadres als bedoeld in regel 3.6, alsmede de naam en het adres van de houder en het nummer van de inschrijving van het Benelux- of internationaal depot van de betreffende tekening of het betreffende model.

  • 2 De in artikel 3.7, lid 1, BVIE bedoelde inschrijving van de vordering tot opeising wordt op verzoek van de meest gerede partij doorgehaald. Deze dient daartoe, hetzij een rechterlijke beslissing waartegen geen hoger beroep of cassatie meer kan worden ingesteld, hetzij een stuk waaruit blijkt dat de vordering is ingetrokken, over te leggen.

Regel 2.11. Vernieuwing

  • 1 Indien de aanvrager conform artikel 3.14, lid 4, BVIE, de vernieuwing wenst te beperken tot een deel van de in een meervoudig depot vervatte rechten, dient hij de nummers te vermelden van de tekeningen of modellen waarvan hij de vernieuwing van de inschrijving wenst.

  • 2 Het Bureau schrijft de vernieuwing in door aanpassing van de datum waarop de geldigheidsduur van de inschrijving verstrijkt.

  • 3 Het Bureau zendt degene die de daartoe verschuldigde taks heeft betaald een bevestiging van de vernieuwing toe.

TITEL III. : BEPALINGEN GEMEENSCHAPPELIJK AAN MERKEN EN TEKENINGEN OF MODELLEN

HOOFDSTUK 1. AANPASSINGEN VAN INSCHRIJVINGEN

Regel 3.1. Wijzigingen in het register

  • 1 Ieder verzoek tot wijziging van registergegevens met betrekking tot een Benelux-aanvraag of -inschrijving dient aan het Bureau te worden gericht onder vermelding van het nummer van de inschrijving, de naam en het adres van de houder van het recht, zijn handtekening of die van zijn gemachtigde en, in voorkomend geval, naam en adres van de gemachtigde of het correspondentieadres bedoeld in regel 3.6. In voorkomend geval dient het verzoek van een bewijsstuk te zijn vergezeld.

  • 2 Indien een zodanig verzoek de inschrijving betreft van een meervoudig depot van tekeningen of modellen maar geen betrekking heeft op alle tekeningen of modellen hierin, dient het de nummers te vermelden van de tekeningen of modellen waarom het gaat. Indien de overdracht of overgang het uitsluitend recht betreft op een of meer tekeningen of modellen die deel uitmaken van een meervoudig depot, wordt dit deel van het depot voortaan beschouwd als een zelfstandig depot.

  • 3 De doorhaling van de inschrijving van een zakelijk recht of gedwongen tenuitvoerlegging wordt verricht op basis van een bewijsstuk.

  • 4 Er kan worden volstaan met het overleggen van een kopie van de akte waaruit overdracht, andere overgang, licentie of een zakelijk recht, als bedoeld in de artikelen 2.32bis en 3.27 BVIE, blijkt. Indien het Bureau gerede twijfel heeft over de juistheid van de verzochte wijziging kan het Bureau nadere informatie verzoeken, waaronder de indiening van originele stukken of gewaarmerkte kopieën daarvan.

  • 5 Indien bij een verzoek als bedoeld in deze regel niet is voldaan aan het in dit reglement bepaalde of indien de verschuldigde taksen of vergoedingen niet of niet volledig zijn betaald, stelt het Bureau de betrokkene hiervan onverwijld in kennis. Onverminderd het bepaalde in regel 1.15, lid 5, geeft het hem een termijn van minimaal een maand om de gebreken alsnog op te heffen. Deze termijn kan ambtshalve en zal op verzoek worden verlengd, zonder dat een tijdvak van zes maanden na de datum van verzending van de eerste kennisgeving wordt overschreden. Indien binnen de gestelde termijn niet is voldaan aan de gestelde vereisten worden de ontvangen stukken verder buiten behandeling gelaten.

HOOFDSTUK 2. INTERNATIONALE AANVRAGEN

Regel 3.2. Internationale aanvragen met geldigheid in de Benelux

  • 1 Betreffende de internationale aanvragen ten aanzien waarvan de aanvragers verzocht hebben dat zij hun werking zullen uitstrekken over het Benelux-gebied, schrijft het Bureau, onverminderd het bepaalde in de regels 1.8 en 2.8, in het register in de van het Internationaal Bureau komende kennisgevingen als bedoeld in de artikelen 2.10 en 4.4 BVIE.

  • 2 Indien een internationale aanvraag van een collectief merk of een certificeringsmerk niet vergezeld is van een reglement op het gebruik, wijst het Bureau de aanvrager onverwijld op zijn verplichting dit reglement binnen de in artikel 2.34ter, lid 2, of 2.35ter, lid 2, BVIE bedoelde termijn, over te leggen. Met betrekking tot de collectieve merken of certificeringsmerken wordt in dit register melding gemaakt van het al dan niet overgelegd zijn en van de wijzigingen van het reglement op het gebruik.

  • 3 Bovendien worden in het register aangetekend de gegevens betreffende nietigverklaring, vervallenverklaring en licenties, pandrecht en beslag, van tekeningen of modellen voor zover deze het Benelux-gebied betreffen.

  • 4 Regel 3.1 is van overeenkomstige toepassing op de inschrijving van de in lid 3 bedoelde gegevens.

HOOFDSTUK 3. ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN

Regel 3.3. Talen Bureau

  • 1 De officiële talen van het Bureau zijn het Nederlands en het Frans. De werktalen van het Bureau zijn het Nederlands, Frans en Engels.

  • 2 Alle stukken die aan het Bureau worden overgelegd dienen in een van de werktalen te zijn gesteld. Het bepaalde in regel 1.20 vormt hierop een uitzondering.

  • 3 Bewijzen van een recht van voorrang, van naamswijziging, uittreksels van akten waaruit een overdracht, een andere overgang, een licentie of een zakelijk recht blijkt, de daarop betrekking hebbende verklaringen, de reglementen op het gebruik en het toezicht en de wijzigingen daarvan, worden eveneens aanvaard indien zij in het Duits zijn gesteld.

  • 4 De in lid 3 genoemde stukken die in een andere taal zijn gesteld worden eveneens aanvaard indien een vertaling ervan in een van de werktalen van het Bureau of het Duits is bijgevoegd.

  • 5 Het Bureau levert op verzoek en tegen betaling van een taks een vertaling naar een van zijn officiële talen van alle Benelux-aanvragen of -inschrijvingen die in het Engels luiden en die openbaar gemaakt zijn.

Regel 3.4. Indiening van stukken

  • 1 De aan het Bureau of de nationale diensten over te leggen stukken, bewijsstukken en bijlagen kunnen worden ingediend met behulp van de daartoe door de Directeur-Generaal aangeduide (al dan niet elektronische) middelen. De Directeur-Generaal kan daarbij per handeling waarop de indiening betrekking heeft verschillende middelen aanduiden.

  • 2 De in lid 1 genoemde stukken, bewijsstukken en bijlagen die niet voldoen aan het daaromtrent door de Directeur-Generaal bepaalde worden geacht niet te zijn ontvangen door het Bureau.

Regel 3.5. Ondertekening van stukken

Indien enig stuk, overgelegd ter inschrijving in het Benelux-register of in het register van internationale inschrijvingen gehouden bij het Internationaal Bureau, is ondertekend namens een rechtspersoon, dient daarbij de naam en de hoedanigheid van de ondertekenaar te zijn vermeld.

Regel 3.6. Aanstelling gemachtigde

  • 1 Alle handelingen bij het Bureau of een nationale dienst kunnen worden verricht door tussenkomst van een vertegenwoordiger die als gemachtigde optreedt.

  • 2 Een gemachtigde dient een woonplaats of zetel te hebben binnen de Europese Economische Ruimte.

  • 3 Alle mededelingen ten aanzien van deze handelingen worden aan de gemachtigde gericht.

  • 4 Eenieder die binnen de Europese Economische Ruimte geen zetel of woonplaats heeft noch een gemachtigde heeft aangewezen, moet aldaar een correspondentieadres aangeven.

Regel 3.7. Volmachten

  • 1 Eenieder die stelt op te treden als vertegenwoordiger van een belanghebbende voor het verrichten van een handeling bij het Bureau wordt verondersteld hiertoe door belanghebbende te zijn gemachtigd.

  • 2 Indien een vertegenwoordiger het Bureau verzoekt een registratie door te halen dient deze een daartoe strekkende volmacht in te dienen.

  • 3 Indien het Bureau redenen heeft om te twijfelen aan de machtiging van een vertegenwoordiger, bij welke handeling dan ook, kan het verzoeken een volmacht in te dienen. De termijn hiervoor bedraagt een maand. Deze termijn zal op verzoek met een maand worden verlengd. Het uitblijven van een tijdige reactie heeft tot gevolg dat het verzoek buiten behandeling zal worden gelaten.

Regel 3.8. Bevestiging ontvangst van stukken

  • 1 Het Bureau bevestigt de ontvangst van elk stuk dat bestemd is voor inschrijving in het Benelux-register of in het register van de internationale inschrijvingen gehouden bij het Internationaal Bureau.

  • 2 Ieder stuk wordt bij ontvangst door de bevoegde instantie gedagtekend onder vermelding van uur, dag, maand en jaar van ontvangst.

  • 3 Het Bureau registreert de verzending en ontvangst van stukken. Deze registratie vormt, behoudens tegenbewijs, het bewijs van verzending en ontvangst en van het moment waarop dit heeft plaatsgevonden.

Regel 3.9. Termijnen en sluitingsdagen

  • 1 De in dit reglement bedoelde in maanden uitgedrukte termijnen beginnen te lopen vanaf de dag waarop de desbetreffende handeling plaatsvindt en verstrijken, in de betreffende maand, op de dag die overeenkomt met de dag waarop de termijnen beginnen te lopen. Indien de betreffende maand geen overeenkomende dag heeft, verstrijkt de termijn op de laatste dag van deze maand.

  • 2 De in dit reglement bedoelde in weken uitgedrukte termijnen beginnen te lopen vanaf de dag waarop de desbetreffende handeling plaatsvindt en verstrijken, in de betreffende week, op de dag die overeenkomt met de dag waarop de termijnen beginnen te lopen.

  • 3 Indien de dienst van de bevoegde instantie gesloten is op de laatste dag van een ingevolge het BVIE of dit reglement in acht te nemen termijn, wordt die termijn verlengd tot het einde van de eerstvolgende dag, waarop deze dienst geopend is.

  • 4 In geval van verstoring van de normale postbedeling in een van de Benelux-landen gedurende minstens één van de vijf werkdagen, voorafgaand aan het einde van de termijn bedoeld in de regels 1.3, 1.4, lid 4, 2.3, lid 1 en 2, 2.4, lid 4, en 3.1, lid 5, en de in de hoofdstukken 3 en 4 van titel I bedoelde termijnen, zullen stukken, binnengekomen bij de terzake bevoegde instantie na afloop van de in voornoemde regels bepaalde termijnen, in behandeling genomen worden alsof ze tijdig waren ingediend bij deze instantie, mits redelijkerwijs kan aangenomen worden dat de verstoring van de normale postbedeling de oorzaak is van het na afloop van genoemde termijnen binnenkomen van die stukken.

Regel 3.10. Inlichtingen en afschriften

  • 1 Het Bureau verschaft afschriften en inlichtingen op grondslag van het Benelux-register.

  • 2 Het register kan worden geraadpleegd op door de Directeur-Generaal vastgestelde wijze of in de vorm van een abonnement waarvan de modaliteiten door de Directeur-Generaal worden vastgesteld.

Regel 3.11. Ter beschikking stellen formulieren

Het Bureau stelt formulieren beschikbaar voor het verrichten van die handelingen die langs niet-elektronische weg kunnen worden verricht. De Directeur-Generaal stelt het model van deze formulieren vast. Deze worden gepubliceerd op de website van het Bureau.

Regel 3.12. Benelux-register

  • 1 Het Benelux-register bevat twee gedeelten:

    • a. een register van Benelux-aanvragen;

    • b. een register van internationale aanvragen.

  • 2 Het Benelux-register en de stukken die dienen tot bewijs van de daarin opgenomen aantekeningen kunnen kosteloos worden ingezien bij het Bureau.

Regel 3.13. Publicatie

Het Bureau publiceert, conform het bepaalde in artikel 4.4, sub b, BVIE uitsluitend in de taal waarin de inschrijving plaatsgevonden heeft:

  • a. alle ingeschreven gegevens betreffende Benelux-aanvragen, bedoeld in de regels 1.5, 1.6, 1.7, 1.9, 2.7, 2.11 en 3.1;

  • b. alle ingeschreven gegevens betreffende internationale merkaanvragen, bedoeld in regel 1.8 lid 2;

  • c. alle ingeschreven gegevens betreffende internationale depots van tekeningen of modellen bedoeld in regel 3.2 lid 3;

  • d. de inschrijving van de verklaring of de rechterlijke beslissing bedoeld in regel 2.9;

  • e. het feit van de inschrijving van de vordering tot opeising bedoeld in regel 2.10.

Regel 3.14. Nadere regels

De in regel 3.4 bedoelde nadere regels van de Directeur-Generaal voor het indienen van stukken worden op de website van het Bureau gepubliceerd.

TITEL IV. : I-DEPOT

Regel 4.1. Soorten i-DEPOT

Het in artikel 4.4bis BVIE genoemde i-DEPOT bestaat in een fysieke variant („i-DEPOT enveloppe”) en in een elektronische variant („online i-DEPOT”).

Regel 4.2. Indiening i-DEPOT enveloppe

  • 1 Een i-DEPOT enveloppe bestaat uit twee gelijke aan elkaar gekoppelde compartimenten en kan bij het Bureau worden verkregen tegen betaling van de daarvoor verschuldigde taks.

  • 2 Indiening van een i-DEPOT enveloppe geschiedt door terugzending aan het Bureau van de twee aan elkaar gekoppelde compartimenten die beide dezelfde stukken dienen te bevatten; de enveloppe dient te zijn voorzien van naam en adres van de indiener.

  • 3 Zonder de inhoud te controleren stelt het Bureau overeenkomstig regel 3.8 het moment van ontvangst van de i-DEPOT enveloppe vast, brengt een bevestiging hiervan aan op beide compartimenten van de enveloppe en stuurt één van deze compartimenten terug aan indiener.

Regel 4.3. Bewaring i-DEPOT enveloppe

  • 1 Het Bureau bewaart één van de compartimenten van de i-DEPOT enveloppe gedurende een periode van vijf of tien jaar, afhankelijk van de terzake door indiener gemaakte keuze.

  • 2 De bewaartermijn kan met periodes van vijf jaar worden verlengd.

  • 3 Twee maanden voor het verstrijken van de bewaartermijn stuurt het Bureau de indiener een herinnering en informeert over de mogelijkheid de bewaring te verlengen.

  • 4 Verlenging van de bewaartermijn geschiedt door betaling van de daarvoor verschuldigde taks. Deze dient ten laatste twee maanden na de afloop van de bewaartermijn te zijn voldaan.

  • 5 Het Bureau vernietigt de i-DEPOT enveloppen waarvan de bewaartermijn niet tijdig werd verlengd.

  • 6 Indiener kan het Bureau gedurende de bewaarneming verzoeken om de toezending van het door het Bureau bewaarde compartiment van de i-DEPOT enveloppe. Door toezending van dit compartiment eindigt de bewaarneming door het Bureau.

Regel 4.4. i-DEPOT enveloppe bewijs

Zowel het door het Bureau retour gezonden compartiment van de i-DEPOT enveloppe als het door het Bureau bewaarde compartiment van de i-DEPOT enveloppe vormen bewijs in de zin van artikel 4.4bis BVIE.

Regel 4.5. Indiening online i-DEPOT

  • 1 Een online i-DEPOT bestaat uit een bestand voorzien van een elektronisch mechanisme ter beveiliging en verificatie aangebracht door het Bureau, waarmee wordt gegarandeerd dat de inhoud ervan vanaf het moment van ontvangst door het Bureau niet is gewijzigd.

  • 2 Bij indiening van een online i-DEPOT dienen naam en adres van indiener te worden vermeld.

  • 3 Bovendien dient bij een online i-DEPOT:

    • a. een omschrijving te worden vermeld, of;

    • b. een of meer bestanden toe te worden gevoegd, of;

    • c. een combinatie van het onder a en b genoemde.

  • 4 Het Bureau kent het online i-DEPOT een nummer toe, stelt overeenkomstig regel 3.8 het moment van ontvangst van het online i-DEPOT vast en stelt het in lid 1 bedoelde elektronische bestand op elektronische wijze beschikbaar aan indiener. Dit bestand bevat de bestanddelen genoemd in de leden 2 en 3, het nummer van het online i-DEPOT alsmede datum en tijdstip van ontvangst door het Bureau.

Regel 4.6. Online i-DEPOT bewijs

Het elektronisch bestand bedoeld in regel 4.5 vormt bewijs in de zin van artikel 4.4bis BVIE.

Regel 4.7. Bewaring online i-DEPOT

  • 1 Het Bureau bewaart een online i-DEPOT gedurende een periode van vijf of tien jaar, afhankelijk van de terzake door indiener gemaakte keuze.

  • 2 Twee maanden voor het verstrijken van de bewaartermijn stuurt het Bureau de indiener een herinnering en informeert over de mogelijkheid de bewaring te verlengen.

  • 3 Verlenging van de bewaartermijn geschiedt door betaling van de daarvoor verschuldigde taks. Deze dient ten laatste twee maanden na de afloop van de bewaartermijn te zijn voldaan.

  • 4 Het Bureau vernietigt het online i-DEPOT waarvan de bewaartermijn niet tijdig werd verlengd.

  • 5 Indiener kan het Bureau te allen tijde verzoeken de bewaring van een online i-DEPOT te beëindigen en het te vernietigen.

Regel 4.8. Handelingen betrekking hebbend op het online i-DEPOT

De handelingen betrekking hebbende op een online i-DEPOT kunnen uitsluitend worden verricht door gebruikmaking van het daartoe door de Directeur-Generaal aangeduide middel dat op de website van het Bureau beschikbaar wordt gesteld.

Regel 4.10. Openbaar i-DEPOT

  • 1 Bij indiening of op elk moment gedurende de bewaartermijn kan de indiener van een online i-DEPOT dit i-DEPOT, of een door hem bepaald deel van de inhoud daarvan, openbaar maken op de website van het Bureau of op een andere door de Directeur-Generaal te bepalen wijze. De indiener kan te allen tijde besluiten deze publicatie te beëindigen.

  • 2 Ten tijde van de openbaarmaking verklaart de indiener nadrukkelijk dat deze voor zijn rekening en verantwoording wordt gedaan. Het Bureau oefent geen controle uit op de inhoud van de publicatie en is hiervoor in geen geval aansprakelijk.

  • 3 Bij beëindiging van de bewaring van een i-DEPOT wordt de publicatie eveneens beëindigd.

  • 4 De gegevens met betrekking tot de publicatie, waaronder de data van begin en einde daarvan en het nummer van het i-DEPOT worden vermeld op de website van het Bureau of op een andere door de Directeur-Generaal te bepalen wijze.

  • 5 De openbaarmaking en de beëindiging van de publicatie vinden uitsluitend plaats door gebruikmaking van het door de Directeur-Generaal aangeduide en door het Bureau beschikbaar gestelde middel.

Regel 4.11. Bezwaar tegen een openbaar i-DEPOT

  • 1 Onder voorbehoud van het bepaalde in lid 3 kan iedereen het Bureau verzoeken de publicatie van een i-DEPOT te beëindigen door het instellen van een notice-and-takedown procedure openbaar i-DEPOT („NTD-procedure”) op basis van de hiertoe door de Directeur-Generaal opgestelde regels, op de volgende gronden:

    • a. dat de publicatie een strafbaar feit oplevert, of

    • b. dat de publicatie inbreuk maakt op zijn rechten. In dit geval wordt de NTD-procedure pas geacht te zijn ingesteld nadat de daarvoor verschuldigde vergoeding is betaald.

  • 2 Bij het instellen van een NTD-procedure verklaart de klager nadrukkelijk dat dit en de opschorting of beëindiging van de publicatie die daarvan het gevolg is, voor zijn rekening en verantwoording zijn. Het Bureau is hiervoor in geen geval aansprakelijk.

  • 3 Iemand die reeds eerder een NTD-procedure heeft ingesteld tegen de publicatie van een specifiek i-DEPOT kan dit niet nogmaals doen.

  • 4 Een i-DEPOT waarvan de openbaarmaking na het instellen van een NTD-procedure werd beëindigd kan niet meer openbaar worden gemaakt, behoudens in geval van:

    • a. een beslissing die die publicatie toestaat en die niet langer vatbaar is voor enig rechtsmiddel, of

    • b. instemming van de klager indien de NTD-procedure gebaseerd was op lid 1, sub b.

TITEL V. : TAKSEN EN VERGOEDINGEN

Regel 5.1. Vaststelling tarieven

  • 1 Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 1.13, lid 1 BVIE keert het Bureau aan de nationale diensten 20% uit van het bedrag van de taksen, die zijn geïnd ter zake van de door hun bemiddeling verrichte handelingen.

  • 2 De Raad van Bestuur stelt de tarieven vast van de in het BVIE en dit reglement opgenomen handelingen bij en door het Bureau. Deze tarieven worden vastgelegd in een lijst die een bijlage vormt bij dit reglement. De Raad kan de vastgestelde tarieven slechts eenmaal per jaar aanpassen.

  • 3 Artikel 6.5 BVIE is van overeenkomstige toepassing op de bekendmaking van nieuwe tarieven.

Regel 5.2. Betaling

  • 1 Betaling van de verschuldigde taksen en vergoedingen dient vooraf te gaan aan handelingen door het Bureau. Betaalde verschuldigde taksen en vergoedingen, worden in geen geval gerestitueerd.

  • 2 Het Bureau verzendt na ontvangst van een verzoek waaraan taksen verbonden zijn een overzicht van de verschuldigde taksen. Aan het niet-verzenden of niet-ontvangen van dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

  • 3 Indien voor een handeling overeenkomstig regel 3.4 zowel elektronische als niet-elektronische indiening mogelijk is en de indiener ervoor kiest om een ander middel dan een door de Directeur-Generaal voor die specifieke handeling aangeduid elektronisch middel te gebruiken, is een vergoeding voor administratiekosten verschuldigd ter hoogte van 15%, naar beneden afgerond op hele euro’s, van de taks of de taksen verschuldigd voor de desbetreffende handeling. Deze vergoeding is niet eerder verschuldigd dan nadat hierover overeenkomstig regel 3.14 een mededeling van de Directeur-Generaal is gepubliceerd.

Regel 5.3. Vergoedingen incidentele handelingen

  • 1 De vergoedingen voor handelingen bij en door het Bureau die niet zijn opgenomen op de in regel 5.1, lid 2, bedoelde lijst, zogenaamde incidentele handelingen, worden vastgesteld door de Directeur-Generaal.

  • 2 De Directeur-Generaal informeert de Raad van Bestuur over de vergoedingen vastgesteld voor meer structurele handelingen. De Raad van Bestuur kan besluiten deze vergoedingen op te nemen op de in regel 5.1, lid 2, bedoelde lijst.

Bijlage Tarievenlijst per 1 januari 2020

MERKEN

 
     

Aanvraag

 

• basistaks individueel merk, inclusief één klasse (1.1)1)

€ 244

 

– tweede klasse

€ 27

 

– per klasse vanaf de derde

€ 81

     

• basistaks collectief merk of certificeringsmerk, inclusief één klasse (1.2)

€ 379

 

– tweede klasse

€ 42

 

– per klasse vanaf de derde

€ 126

     

• aanvullende taks voor spoedinschrijving (1.7)

€ 196

 

– tweede klasse

€ 21

 

– per klasse vanaf de derde

€ 63

     

• beschrijving van onderscheidende elementen (1.1, lid 2)

€ 41

• inschrijving verklaring van een recht van voorrang (1.4, lid 2)

€ 15

     

Vernieuwing (1.9)

 

• individueel merk, eerste klasse

€ 263

 

– tweede klasse

€ 29

 

– iedere klasse vanaf de derde

€ 87

     

• collectief merk of certificeringsmerk, eerste klasse

€ 480

 

– tweede klasse

€ 54

 

– iedere klasse vanaf de derde

€ 162

     

• extra-taks voor vernieuwing binnen zes maanden na vervaldatum (artikel 2.9 lid 4 BVIE)

€ 135

     

Oppositie (1.13 e.v.)

 

• basistaks instellen oppositie

€ 1.045

• aanvullende taks per ingeroepen recht boven het derde

€ 105

• opschorting op verzoek en verlenging daarvan (1.22)

 
 

– voor aanvang procedure (max. drie maal)

gratis

 

– in overige gevallen, per vier maanden

€ 152

     

Vordering tot nietigverklaring of vervallenverklaring (1.30 e.v.)

 

• basistaks vordering

€ 1.420

• aanvullende taks per ingeroepen grond boven de derde (1.30, lid 1, sub d)

€ 142

• aanvullende taks per ingeroepen recht boven het derde (1.30, lid 2, sub a)

€ 142

• opschorting op verzoek gedurende de eerste drie opeenvolgende periodes (1.38)

gratis

• opschorting op verzoek en verlenging daarvan in overige gevallen, per vier maanden (1.38)

€ 152

   

Vertaling in oppositie-, verval- of nietigheidsprocedures (1.18 en 1.35)

 

• vertaling van argumenten

 
 

– eerste vier pagina’s2)

gratis

 

– iedere pagina2) of deel daarvan, boven de vierde

€ 58

• vertaling van beslissing, per pagina2) of deel daarvan

€ 47

     

Onderzoeksdiensten

 

• abonnement op latere merken (per jaar)

 
 

– tot drie klassen

€ 53/jaar

 

– per klasse boven de derde

€ 8/jaar

1) (Getallen) tussen haakjes verwijzen, tenzij anders aangeven, naar de betreffende regel van het Uitvoeringsreglement BVIE. De regelnummers corresponderen met de geldende nummering ten tijde van het besluit van de Raad van Bestuur.

2) Eén pagina maximaal 30 regels met maximaal 80 karakters.

TEKENINGEN OF MODELLEN

 
     

Aanvraag

 

• enkelvoudige aanvraag (2.1)

 

• meervoudige aanvraag (2.2)

€ 150

 

– eerste tekening of model

€ 150

 

– tweede t/m tiende tekening of model, per tekening of model

€ 75

 

– elfde t/m twintigste tekening of model, per tekening of model

€ 38

 

– eenentwintigste t/m vijftigste tekening of model, per tekening of model

€ 32

• publicatie beschrijving kenmerkende eigenschappen, per tekening of model

€ 42

• opschorting publicatie (2.5)

€ 40

• inschrijving verklaring recht van voorrang (2.4 lid 2)

€ 12

     

Vernieuwing

 

• enkelvoudige inschrijving (2.11)

€ 102

• meervoudige inschrijving (2.11)

 
 

– vernieuwing eerste tekening of model

€ 102

 

– tweede t/m tiende tekening of model, per tekening of model

€ 51

 

– elfde t/m twintigste tekening of model, per tekening of model

€ 25

 

– eenentwintigste t/m vijftigste tekening of model, per tekening of model

€ 21

• extra-taks voor vernieuwing binnen zes maanden na vervaldatum (artikel 3.14 lid 3 BVIE)

€ 12

MERKEN EN TEKENINGEN OF MODELLEN

 
     

Wijzigingen1) (3.1)

 

• overdracht of overgang, licentie, pandrecht of beslag

 
 

– eerste recht

€ 56

 

– tweede tot en met vijfde recht

€ 28

 

– elk volgend recht

gratis

• wijziging van gemachtigde, inbegrepen diens aanwijzing

 
 

– eerste recht

€ 24

 

– tweede tot en met vijfde recht van dezelfde houder

€ 12

 

– elk volgend recht van dezelfde houder

gratis

 

– tweede tot en met vijfde recht van verschillende houders

€ 12

 

– elk volgend recht van verschillende houders

€ 2

• wijziging naam en/of adres van een houder, gemachtigde of licentiehouder

gratis

• herstel van aan de houder te wijten schrijffouten na inschrijving

 
 

– eerste recht

€ 20

 

– elk volgend recht

€ 10

• waren- en dienstenbeperking van een merk

€ 46

• inschrijving vordering tot opeising van een tekening of model (2.10)

€ 12

     

Afschriften

 

• gewaarmerkt, per inschrijving

€ 19

• kopieën van stukken, niet gewaarmerkt, per bladzijde

€ 5

• kopieën van stukken, gewaarmerkt, per bladzijde

€ 18

• bewijzen van voorrang (3.10, lid 3)

€ 15

     

Overige

 

• inlichtingen

 
 

– minder dan een uur

€ 24

 

– langer dan een uur, per uur

€ 58

• vertaling van een openbare aanvraag of inschrijving vanuit het Engels naar een officiële taal (3.3, lid 5)

€ 0,22/woord

1) Voor betaalde wijzigingen geldt dat een wijzigingsverzoek voor meer dan één recht alleen als één enkel verzoek wordt opgevat indien het betrekking heeft op dezelfde soort rechten. Een verzoek dat betrekking heeft op zowel merk- als modelrechten wordt gesplitst in twee verzoeken.

i-DEPOT

 
   

Enveloppe

 

• vijf jaar bewaartermijn

€ 47

• tien jaar bewaartermijn

€ 68

• vijf jaar verlenging bewaartermijn

€ 47

   

Online

 

• indiening en bewaartermijn van vijf jaar

€ 37

• indiening en bewaartermijn van tien jaar

€ 53

• geheimhoudingsovereenkomst

€ 15

• vijf jaar verlenging bewaartermijn

€ 26

• openbaarmaking

€ 21

• instellen NTD procedure op basis van regel 4.11, lid 1, sub b

€ 78

   

Creditaccount

 

• activeren creditaccount

€ 209

• 20 credits

€ 262

• 50 credits

€ 523

   

online i-DEPOT in credits (enkel voor creditaccounts)

 

• indiening en bewaartermijn van vijf jaar

1 credit

• indiening en bewaartermijn van tien jaar

2 credits

• geheimhoudingsovereenkomst

1 credit

• vijf jaar verlenging bewaartermijn

1 credit

• openbaarmaking

1 credit

INTERNATIONAAL EN EU

 
     

Internationale merken

 

• indiening aanvraag of vernieuwing

CHF 100

     

Individuele taksen internationale merken (artikel 8, 7), a) van het Protocol van Madrid)

 
     

Aanvraag

 

• basistaks individueel merk, inclusief één klasse

€ 235

 

– tweede klasse

€ 26

 

– per klasse vanaf de derde

€ 79

     

• basistaks collectief merk of certificeringsmerk, inclusief één klasse

€ 365

 

– tweede klasse

€ 41

 

– per klasse vanaf de derde

€ 123

     

Vernieuwing

 

• individueel merk, eerste klasse

€ 254

 

– tweede klasse

€ 28

 

– iedere klasse vanaf de derde

€ 86

     

• collectief merk of certificeringsmerk, eerste klasse

€ 463

 

– tweede klasse

€ 52

 

– iedere klasse vanaf de derde

€ 156

     

Wijzigingen internationale tekeningen of modellen

 

• aantekening licentie, pandrecht of beslag

 
 

– eerste tekening of model

€ 26

 

– elke volgende tekening of model

€ 13

     

Doorzending Gemeenschapsmodel

 

• indiening aanvraag (artikel 35 lid 2 Gemeenschapsmodellenverordening)

€ 74

• indien de verzendkosten meer dan € 25 bedragen

verzendkosten

Naar boven