Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België [...] binnen het Nederlandse en Vlaamse hoger onderwijs, 's-Gravenhage, 03-09-2003

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-04-2014 t/m heden

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België inzake de accreditatie van opleidingen binnen het Nederlandse en Vlaamse hoger onderwijs

Authentiek : NL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België inzake de accreditatie van opleidingen binnen het Nederlandse en Vlaamse hoger onderwijs

Het Koninkrijk der Nederlanden en

de Vlaamse Gemeenschap van België,

hierna te noemen: de Verdragsluitende Partijen,

Overwegende dat:

de Verdragsluitende Partijen de uitdrukkelijke wens hebben geuit te komen tot een Accreditatieorganisatie die zowel Nederlandse als Vlaamse opleidingen binnen het hoger onderwijs zal accrediteren;

een accreditatieorgaan bij de Nederlandse Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is ingesteld;

het wenselijk is dat die Accreditatieorganisatie naar Nederlands en Belgisch recht over de bevoegdheden beschikt die noodzakelijk of nuttig zijn voor de vervulling van haar opdracht, binnen de grenzen die daarvoor zijn gesteld in dit Verdrag en de nationale regelgeving;

de Verdragsluitende Partijen ieder voor hun eigen hoger onderwijs verantwoordelijk blijven voor de inrichting en de kwaliteit van dat onderwijs;

de Verdragsluitende Partijen de wederzijdse grondwettelijke vrijheden van het onderwijs volledig respecteren en dat dit Verdrag slechts binnen die kaders uitgelegd kan worden;

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK 1. ACCREDITATIEORGANISATIE EN OPDRACHT

Artikel 1

  • 1 De Verdragsluitende Partijen belasten de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie, hierna te noemen de Accreditatieorganisatie, met de taak opleidingen binnen het hoger onderwijs, verzorgd door in Nederland of in Vlaanderen gevestigde instellingen, een toets nieuwe opleiding te laten ondergaan of te accrediteren of deze instellingen een instellingstoets kwaliteitszorg, respectievelijk instellingsreview, af te nemen overeenkomstig de regels die bij of krachtens Nederlandse wet respectievelijk Vlaams decreet zijn gesteld.

  • 2 De Verdragsluitende Partijen kunnen, na overleg, de Accreditatieorganisatie belasten met opdrachten die de opdracht, bedoeld in het eerste lid, ondersteunen of aanvullen.

  • 3 De Vlaamse Gemeenschap van België wijst de Accreditatieorganisatie, bedoeld in het eerste lid, als accreditatieorgaan aan in de zin van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.

  • 4 De zetel van de Accreditatieorganisatie is gelegen in Den Haag.

Artikel 2

  • 1 De Accreditatieorganisatie heeft rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht.

  • 2 De Accreditatieorganisatie kan overeenkomstig Nederlandse wetgeving besluiten nemen naar Nederlands recht en overeenkomstig Vlaamse wetgeving administratieve rechtshandelingen stellen naar Belgisch recht.

Artikel 3

  • 1 De Nederlandse Minister bevoegd voor hoger onderwijs, hierna te noemen „de Nederlandse Minister” en de Vlaamse Minister bevoegd voor hoger onderwijs, hierna te noemen „de Vlaamse Minister” vormen samen het Comité van Ministers.

  • 2 Het Comité van Ministers heeft de bevoegdheden zoals omschreven in dit Verdrag.

HOOFDSTUK 2. INRICHTING ACCREDITATIEORGANISATIE

Artikel 4

De Accreditatieorganisatie bestaat in ieder geval uit een Bestuur en een Adviesraad.

Artikel 5

  • 1 Het Bestuur bestaat uit ten hoogste vijftien leden, waaronder een voorzitter en een vice-voorzitter.

  • 2 Het Comité van Ministers benoemt de bestuursleden, waarvan 60% door de Nederlandse Minister en 40% door de Vlaamse Minister wordt voorgedragen.

  • 3 De benoeming van de bestuursleden geschiedt voor een periode van vier jaar. Een bestuurslid kan na die periode eenmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar.

  • 4 Het Comité van Ministers benoemt de voorzitter en vice-voorzitter voor een periode van vier jaar.

  • 5 De Nederlandse Minister en Vlaamse Minister regelen elk voor de door hen voorgedragen bestuursleden de rechtspositionele voorwaarden waaronder zij hun taak verrichten, waarbij de rechtsbescherming in ieder geval wordt geregeld overeenkomstig het desbetreffende nationale recht.

  • 6 Het Comité van Ministers kan een bestuurslid slechts schorsen of ontslaan wegens onbekwaamheid voor het vervullen van de functie, wegens kennelijke nalatigheid dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen. Geschorste of ontslagen bestuursleden kunnen tegen deze beslissing procederen bij de bevoegde nationale gerechten. Ontslag vindt voorts plaats op eigen verzoek van een bestuurslid.

  • 7 Voor de bestuursleden van de Accreditatieorganisatie die op het moment van inwerkingtreding van dit Verdrag door de Nederlandse Minister zijn benoemd, gelden de benoemingsperiode en overige rechtspositionele voorwaarden zoals die bij hun benoeming zijn vastgesteld. Voor de verhouding in de voordracht van nieuwe bestuursleden na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag gelden de bestuursleden, bedoeld in de eerste volzin, als leden die door de Nederlandse Minister zijn voorgedragen.

Artikel 6

  • 1 De bestuursleden zijn deskundig op het gebied van het hoger onderwijs, de beroepspraktijk van het hoger onderwijs, wetenschappelijk onderzoek of op het gebied van de kwaliteitszorg.

  • 2 Een bestuurslid vervult geen andere functies die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

Artikel 7

  • 1 Het Bestuur wordt geregeld door een Bestuursreglement. Het Bestuursreglement treft ten minste op de volgende punten een regeling:

    • a. het voorzien in een Dagelijks Bestuur, waarbij de benoeming van de leden, waaronder de voorzitter en de vice-voorzitter, overeenkomstig artikel 5, tweede lid, geschiedt,

    • b. het voorzien in een bureau,

    • c. het aanvaarden van een nevenfunctie door een bestuurslid anders dan uit hoofde van het lidmaatschap van het Bestuur van de Accreditatieorganisatie,

    • d. de wijze van openbaarmaking van nevenfuncties, en

    • e. de samenstelling, benoeming, herbenoeming en benoemingsperiode van de leden van de Adviesraad.

  • 2 Het Bestuur is bevoegd tot vaststelling en wijziging van het Bestuursreglement. Bij een wijziging van het Bestuursreglement dienen ten minste 2/3 van het aantal benoemde bestuursleden in te stemmen met de beoogde wijziging.

  • 3 Het eerste Bestuursreglement zoals zal gelden bij de inwerkingtreding van dit Verdrag, wordt toegevoegd aan dit Verdrag, zonder dat het een onderdeel uitmaakt van dit Verdrag.

Artikel 8

De Adviesraad heeft tot taak de Accreditatieorganisatie gevraagd of ongevraagd te adviseren over het algemene beleid van de Accreditatieorganisatie.

HOOFDSTUK 3. UITVOERING TAAK ACCREDITATIEORGANISATIE

Artikel 9

De Accreditatieorganisatie oordeelt binnen de termijnen en met inachtneming van de vormen en procedures zoals omschreven bij of krachtens Nederlandse wet of Vlaams decreet.

Artikel 10

  • 1 De Accreditatieorganisatie wordt gemachtigd om ten behoeve van de accreditatie van opleidingen van Vlaamse instellingen een beoordelingskader te ontwikkelen, desgevallend per opleiding of per groep van opleidingen. Dit beoordelingskader toetst wat het Vlaamse hoger onderwijs betreft de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de zin van het decreet.

  • 2 De Accreditatieorganisatie wordt gemachtigd om ten behoeve van de toets nieuwe opleiding voor nieuwe opleidingen van Vlaamse instellingen een toetsingskader te ontwikkelen, desgevallend per opleiding of per groep van opleidingen. Dit toetsingskader toetst wat het Vlaamse hoger onderwijs betreft of de voorgestelde nieuwe opleiding kan beantwoorden aan de toets inzake de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de zin van het decreet.

  • 3 Voordat de beoordelings- en toetsingskaders van toepassing worden in de Vlaamse Gemeenschap worden zij door de Vlaamse regering bekrachtigd.

Artikel 11

  • 1 Afgestudeerden van een door de Accreditatieorganisatie geaccrediteerde Nederlandse, respectievelijk Vlaamse opleiding in het hoger onderwijs worden geacht over een gelijkwaardig getuigschrift te beschikken als de afgestudeerden van een overeenkomstige Vlaamse, respectievelijk Nederlandse geaccrediteerde opleiding in het hoger onderwijs, met dien verstande dat:

    • a. Nederlandse bacheloropleidingen in het hoger beroepsonderwijs en Vlaamse professioneel gerichte bacheloropleidingen met elkaar gelijk worden gesteld;

    • b. Nederlandse bacheloropleidingen in het wetenschappelijk onderwijs en Vlaamse academisch gerichte bacheloropleidingen met elkaar gelijk worden gesteld; en

    • c. Nederlandse masteropleidingen in het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs en Vlaamse masteropleidingen met elkaar gelijk worden gesteld.

    • d. De gelijkstelling de gelijkwaardigheid betreft van het academisch niveau van de opleidingen in Nederland en Vlaanderen en de toepassing van Richtlijn 2005/36/EG, waaronder het opleggen van compenserende maatregelen van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (Pb EU 2005, L 255) onverlet laat.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, wordt het Nederlandse kunstonderwijs op het niveau van bacheloropleidingen en masteropleidingen in het hoger onderwijs gelijk gesteld met het Vlaamse kunstonderwijs op het niveau van professioneel gerichte bacheloropleidingen dan wel academisch gerichte bachelor-, respectievelijk masteropleidingen.

  • 3 Eventuele aanvullende eisen die gelden voor de toelating tot een geaccrediteerde opleiding, blijven op de afgestudeerden, bedoeld in het eerste lid, op dezelfde wijze van toepassing als voor personen die op een andere wijze toelating tot de opleiding willen verkrijgen.

  • 4 Het eerste en derde lid is van overeenkomstige toepassing op opleidingen waarvan de Accreditatieorganisatie heeft geoordeeld dat ze met positief gevolg de toets nieuwe opleiding hebben ondergaan.

  • 5 De Nederlandse Minister en de Vlaamse Minister zijn belast met de uitvoering van de bovengenoemde gelijkstelling van opleidingen en informeren elkaar binnen het Comité van Ministers. Zij zorgen ook voor een grensoverschrijdende bekendmaking van de Nederlandse respectievelijk Vlaamse lijst van de geaccrediteerde bachelor- en masteropleidingen in Vlaanderen respectievelijk in Nederland.

Artikel 12

  • 1 Indien naar het oordeel van het Comité van Ministers de Accreditatieorganisatie zijn taak ernstig verwaarloost, kan het Comité de noodzakelijke voorzieningen treffen.

  • 2 De Nederlandse Minister stelt de Nederlandse Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal en de Vlaamse Minister stelt het Vlaamse parlement onverwijld in kennis van de door het Comité van Ministers getroffen voorzieningen, bedoeld in het eerste lid.

HOOFDSTUK 4. FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 13

  • 1 De vaststelling en wijziging van de onderstaande documenten behoeven de goedkeuring van het Comité van Ministers:

    • a. het Bestuursreglement,

    • b. de begroting,

    • c. de jaarrekening, en

    • d. het jaarverslag.

  • 2 Het Comité van Ministers kan slechts zijn goedkeuring onthouden indien de documenten, genoemd in het eerste lid, in strijd met het recht of het algemeen belang zijn vastgesteld.

  • 3 In geval van een geschil over een besluit als bedoeld in het tweede lid kunnen het Comité van Ministers en de Accreditatieorganisatie op grond van een arbitrageovereenkomst het geschil laten beslechten.

Artikel 14

De Verdragsluitende Partijen stellen aan de Accreditatieorganisatie voor uitvoering van haar opdracht de benodigde financiële middelen ter beschikking in een zodanige regeling dat het Koninkrijk der Nederlanden 60% en de Vlaamse Gemeenschap van België 40% van de kosten draagt.

Artikel 15

  • 1 Na overleg met de Accreditatieorganisatie, bepaalt elke Minister de tarieven die de Accreditatieorganisatie hanteert voor het verlenen van de accreditatie en voor het uitvoeren van de toets nieuwe opleiding en de instellingstoets kwaliteitszorg, respectievelijk de instellingsreview.

  • 2 De inkomsten die de Accreditatieorganisatie ingevolge het eerste lid genereert, worden, voor zover het Comité van Ministers hier geen maximum aan heeft gesteld, beschouwd als een onderdeel van de door de respectieve partij beschikbaar gestelde financiering.

  • 3 Aanvullende opdrachten als bedoeld in artikel 1, tweede lid, die slechts door één van de Verdragsluitende Partijen aan de Accreditatieorganisatie wordt opgedragen, worden enkel en alleen door deze partij gefinancierd en vallen niet onder de verhouding, bedoeld in artikel 14.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 16

Elk geschil tussen de Verdragsluitende Partijen over de uitleg en de toepassing van het Verdrag, dat niet door onderhandelingen kan worden opgelost, kan op verzoek van één der Verdragsluitende Partijen ter beslissing worden voorgelegd aan een gerecht van drie arbiters. De bepalingen over de samenstelling en procedure van het gerecht zijn opgenomen in de Bijlage bij dit Verdrag, die een geïntegreerd onderdeel vormt van dit Verdrag.

Artikel 17

Het Comité van Ministers stelt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag en vervolgens telkens na vier jaar een verslag op over de werking en het functioneren van de Accreditatieorganisatie. De Nederlandse Minister zendt deze verslagen naar het Nederlandse parlement en de Vlaamse Minister naar het Vlaamse parlement.

Artikel 18

Dit Verdrag treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede maand, volgend op de datum waarop de Verdragsluitende Partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan de constitutionele eisen is voldaan.

Artikel 19

Voor zover het het Koninkrijk der Nederlanden betreft, is dit Verdrag alleen van toepassing op het land Nederland.

GEDAAN te Den Haag, op 3 september 2003, in tweevoud.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) M. J. A. VAN DER HOEVEN

(w.g.) A. D. S. M. NIJS

Voor de Vlaamse Gemeenschap van België

(w.g.) M. VAN DER POORTEN

Bijlage – Samenstelling en procedure van het gerecht, bedoeld in artikel 16

1.

Het gerecht, bedoeld in artikel 16 van dit Verdrag, bestaat uit drie arbiters, van wie elke Verdragsluitende Partij er één benoemt. De twee aldus gekozen arbiters bereiken overeenstemming over de derde arbiter. Deze derde arbiter mag geen onderdaan zijn of in dienst zijn van het Koninkrijk der Nederlanden of het Koninkrijk België. Elk van de Verdragsluitende Partijen wijst een arbiter aan binnen een termijn van dertig dagen vanaf de datum waarop één van de Verdragsluitende Partijen van de andere Partij een diplomatieke nota heeft ontvangen waarin om een scheidsrechtelijke beslissing wordt verzocht. Over de derde arbiter wordt binnen een volgende termijn van dertig dagen overeenstemming bereikt. Indien één van de Verdragsluitende Partijen haar eigen arbiter niet aanwijst binnen de termijn van dertig dagen of indien over de derde arbiter niet binnen de genoemde termijn overeenstemming is bereikt, kan de Secretaris-Generaal van het Permanente Hof van Arbitrage door één van de Partijen worden verzocht een arbiter of arbiters te benoemen.

4.

De kosten van het gerecht worden door beide Verdragsluitende Partijen, elk voor de helft, gedragen. Elke Verdragsluitende Partij draagt de kosten van zijn vertegenwoordiging in het geding.

Naar boven