1. Ad artikel 1, lid 1, en artikel 28
Onder verwijzing naar de uitzonderingen op de verplichting tot bijstandsverlening
uit hoofde van artikel 28 van de overeenkomst verklaart Italië dat de uitvoering van
verzoeken om wederzijdse bijstand, op basis van de overeenkomst, betreffende inbreuken
die krachtens de Italiaanse wetgeving geen inbreuken op nationale of communautaire
douanevoorschriften zijn, om redenen die verband houden met de verdeling van bevoegdheid
tussen binnenlandse autoriteiten ter zake van preventie en vervolging van misdrijven,
de openbare orde of andere wezenlijke nationale belangen kan schaden.
2. Ad artikel 1, lid 2, en artikel 3, lid 2
Denemarken en Finland verklaren dat zij de woorden „justitiële autoriteiten" en „justitiële
autoriteit" in artikel 1, lid 2, respectievelijk artikel 3, lid 2, van de overeenkomst
verstaan in de zin van hun verklaringen overeenkomstig artikel 24 van het op 20 april
1959 in Straatsburg ondertekende Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp
in strafzaken.
3. Ad artikel 4, lid 3, tweede streepje
Denemarken verklaart dat naar zijn oordeel artikel 4, punt 3, tweede streepje, alleen
van toepassing is op deelneming door een persoon aan het begaan door een groep personen,
met een gemeenschappelijk doel, van een of meer van dergelijke inbreuken, met inbegrip
van situaties waarbij de betrokkene geen deel neemt aan het feitelijke begaan van
het/de betrokken strafbaar feit of strafbare feiten; een dergelijke deelneming moet
gebaseerd zijn op kennis van het oogmerk en de algemene criminele activiteiten van
de groep, of op kennis van het voornemen van de groep om de betrokken inbreuken te
begaan.
4. Ad artikel 4, punt 3, derde streepje
Denemarken verklaart dat naar zijn oordeel artikel 4, punt 3, derde streepje, alleen
van toepassing is op de met het witwassen van geld verband houdende basisdelicten
ten aanzien waarvan heling van gestolen goederen te allen tijde strafbaar is naar
Deens recht, namelijk krachtens artikel 191 A van het Deense strafwetboek betreffende
heling van gestolen drugs en artikel 284 van het strafwetboek betreffende heling van
goederen in samenhang met smokkel met bijzonder verzwarende omstandigheden.
5. Ad artikel 6, lid 4
Denemarken, Finland en Zweden verklaren dat de in artikel 6, lid 4, bedoelde verbindingsfunctionarissen
ook de belangen van Noorwegen en IJsland kunnen behartigen, en vice versa. De vijf
Noordse landen kennen sinds 1982 een regeling waarbij de gestationeerde verbindingsfunctionarissen
van een van de betrokken landen tevens de andere Noordse landen vertegenwoordigen.
Deze regeling werd getroffen om de strijd tegen de drugshandel te intensiveren en
om de kosten van elk land afzonderlijk door het stationeren van verbindingsfunctionarissen
te beperken. Denemarken, Finland en Zweden hechten er groot belang aan dat deze goed
werkende regeling gehandhaafd blijft.
6. Ad artikel 20, lid 8
Denemarken verklaart het bepaalde in artikel 20 te aanvaarden, onder voorbehoud van
de volgende voorwaarden:
In geval van een grensoverschrijdende achtervolging over zee of door de lucht, die
door de douane-autoriteiten van een andere lidstaat, wordt uitgevoerd, mag een dergelijke
achtervolging uitsluitend worden voortgezet op het Deense grondgebied, met inbegrip
van de Deense territoriale wateren en het luchtruim boven het Deense grondgebied en
de Deense territoriale wateren, wanneer de Deense autoriteiten daar tevoren van in
kennis zijn gesteld.
7. Ad artikel 21, lid 5
Denemarken verklaart het bepaalde in artikel 21 te aanvaarden, onder voorbehoud van
de volgende voorwaarden:
Grensoverschrijdende observatie zonder voorafgaande toestemming mag alleen worden
uitgevoerd in overeenstemming met artikel 21, leden 2 en 3, wanneer er een ernstig
vermoeden bestaat van betrokkenheid van de geobserveerde personen bij één van de in
artikel 19, lid 2, genoemde inbreuken die aanleiding kunnen geven tot uitlevering.
8. Ad artikel 25, lid 2, onder i)
De lidstaten verbinden zich ertoe elkaar wederzijds in de Raad op de hoogte te brengen
van de maatregelen die genomen zijn om de naleving van de onder i) bedoelde verbintenissen
te waarborgen.
9. Verklaring afgelegd overeenkomstig artikel 26, lid 4
Bij de ondertekening van deze overeenkomst hebben
Ierland overeenkomstig artikel 26, lid 5, onder a),
de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, de Italiaanse Republiek en de
Republiek Oostenrijk overeenkomstig artikel 26, lid 5, onder b),
verklaard de bevoegdheid van het Hof op de in artikel 26, lid 6, vastgestelde wijze
te aanvaarden.