Verdrag inzake de bescherming van de Rijn, Bern, 12-04-1999

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-01-2003 t/m heden

Verdrag inzake de bescherming van de Rijn

Authentiek : NL

Verdrag inzake de bescherming van de Rijn

De Regeringen

van de Bondsrepubliek Duitsland,

van de Franse Republiek,

van het Groothertogdom Luxemburg,

van het Koninkrijk der Nederlanden,

van de Zwitserse Bondsstaat

en de Europese Gemeenschap,

geleid door de wens om vanuit een integrale visie te werken aan een duurzame ontwikkeling van het ecosysteem van de Rijn die recht doet aan het waardevolle karakter van de rivier, oevers en oevergebieden,

met de bedoeling hun samenwerking tot behoud en verbetering van het ecosysteem Rijn te versterken,

onder verwijzing naar het Verdrag van 17 maart 1992 inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren alsmede naar het Verdrag van 22 september 1992 inzake de bescherming van het marine milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan,

rekening houdend met de in het kader van de Overeenkomst van 29 april 1963 nopens de Internationale Commissie ter bescherming van de Rijn tegen verontreiniging en de Aanvullende Overeenkomst van 3 december 1976 uitgevoerde werkzaamheden,

overwegende dat de door de Overeenkomst van 3 december 1976 inzake de bescherming van de Rijn tegen chemische verontreiniging en door het actieprogramma „Rijn” van 30 september 1987 bereikte verbeteringen van de waterkwaliteit dienen te worden voortgezet,

zich bewust van het feit dat de sanering van de Rijn ook noodzakelijk is om het ecosysteem van de Noordzee in stand te houden en te verbeteren,

zich bewust van het feit dat de Rijn een belangrijke Europese vaarweg is en voor uiteenlopende doelen wordt gebruikt,

zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit Verdrag wordt verstaan onder

  • a) „Rijn”

    de Rijn vanaf het uitstromen uit het Bodenmeer en, in Nederland, de armen Bovenrijn, Bijlands Kanaal, Pannerdensch Kanaal, IJssel, Nederrijn, Lek, Waal, Boven-Merwede, Beneden-Merwede, Noord, Oude Maas, Nieuwe Maas en Scheur alsmede de Nieuwe Waterweg tot aan de basislijn, zoals in artikel 5 juncto artikel 11 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee gedefinieerd, het Ketelmeer en het IJsselmeer;

  • b) „Commissie”

    de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (IRC).

Artikel 2. Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied van dit Verdrag omvat

  • a) de Rijn;

  • b) het grondwater dat in wisselwerking met de Rijn staat;

  • c) de aquatische en terrestrische ecosystemen die in wisselwerking met de Rijn staan of waarvan de wisselwerking met de Rijn hersteld zou kunnen worden;

  • d) het stroomgebied van de Rijn, voor zover de belasting door stoffen nadelige effecten heeft voor de Rijn;

  • e) het stroomgebied van de Rijn, voor zover van belang voor het voorkomen van hoogwaterproblemen en de bescherming tegen overstromingen langs de oevers van de Rijn.

Artikel 3. Doelstellingen

Met dit Verdrag streven de Verdragspartijen de volgende doelstellingen na:

  • 1 duurzame ontwikkeling van het ecosysteem van de Rijn, met name door

    • a) behoud en verbetering van de waterkwaliteit van de Rijn en daarmee ook van het zwevend stof en de sedimenten, alsmede het grondwater, waarbij met name

      • verontreiniging door schadelijke stoffen en nutriënten uit puntbronnen (b.v. industrie en gemeenten), uit diffuse bronnen (b.v. landbouw en verkeer), ook via het grondwater, en uit de scheep vaart zoveel mogelijk moet worden voorkomen, verminderd of beëindigd.

      • de veiligheid van installaties wordt gewaarborgd en verbeterd en bedrijfsstoringen en calamiteiten worden voorkomen;

    • b) bescherming van populaties van organismen en van de soortendiversiteit, alsmede vermindering van de belasting van organismen met schadelijke stoffen;

    • c) behoud, verbetering en herstel van de natuurlijke functie van stromend water; het veiligstellen van een afvoerbeheer dat rekening houdt met de natuurlijke verplaatsing van erosiemateriaal en door het bevorderen van de wisselwerkingen tussen rivier, grondwater en oevergebieden en het behoud, beschermen en herstellen van oevergebieden als natuurlijke overstromingsgebieden;

    • d) behoud, verbetering en herstel van zo natuurlijk mogelijke leefgebieden voor in het wild levende dieren en planten in het water, op de bodem en aan de oevers van de rivier en in aangrenzende gebieden, met inbegrip van de verbetering van de leefomstandigheden voor vissen en het herstel van hun vrije migratie;

    • e) het veiligstellen van een ecologisch verantwoord en rationeel beheer van de watervoorraden;

    • f) rekening te houden met ecologische randvoorwaarden bij het aanbrengen van technische voorzieningen voor het waterbeheer, zoals b.v. in het kader van bescherming tegen hoogwater, de scheepvaart en het gebruik van waterkracht;

  • 2 veiligstellen van het gebruik van Rijnwater voor de drinkwatervoorziening;

  • 3 verbetering van de sedimentkwaliteit ten behoeve van het zonder schade storten of verspreiden van baggerspecie;

  • 4 geïntegreerde voorzorgsmaatregelen en beschermingsmaatregelen tegen hoogwater met inachtneming van de ecologische randvoorwaarden;

  • 5 vermindering van de belasting van de Noordzee afgestemd op de andere maatregelen ter bescherming van dit zeegebied.

Artikel 4. Principes

De Verdragspartijen laten zich daarbij leiden door de volgende principes:

  • a) het voorzorgsprincipe;

  • b) het principe van preventie;

  • c) het principe de aantasting van het milieu in de eerste plaats bij de bron te bestrijden;

  • d) het principe „de vervuiler betaalt";

  • e) het „stand-still"-principe;

  • f) het principe van compensatie van omvangrijke technische ingrepen;

  • g) het principe van duurzame ontwikkeling;

  • h) het toepassen en verder ontwikkelen van de stand van de techniek en van de beste milieupraktijk;

  • i) het principe van het niet verschuiven van belasting van het ene milieucompartiment naar het andere.

Artikel 5. Plichten van de Verdragspartijen

Teneinde de in artikel 3 genoemde doelstellingen te verwezenlijken en met inachtneming van de in artikel 4 genoemde beginselen verplichten de Verdragspartijen zich tot het volgende:

  • 1 Zij versterken hun samenwerking en informeren elkaar wederzijds in het bijzonder over de op hun grondgebied ter bescherming van de Rijn uitgevoerde maatregelen.

  • 2 Zij voeren de door de Commissie vastgestelde internationale meetprogramma's en onderzoekprojekten betreffende het ecosysteem Rijn op hun grondgebied uit en informeren de Commissie over de resultaten daarvan.

  • 3 Zij verrichten onderzoek met het doel de oorzaken en de veroorzakers van verontreinigingen vast te stellen.

  • 4 Zij nemen de autonome maatregelen die zij voor hun grondgebied noodzakelijk achten en garanderen in elk geval dat

    • a) het lozen van afvalwater dat de waterkwaliteit kan beïnvloeden onderworpen is aan een voorafgaande vergunning of aan een algemeen verbindende regeling waarin grenswaarden voor de emissies worden vastgelegd;

    • b) het lozen van gevaarlijke stoffen geleidelijk wordt verminderd met het doel dergelijke stoffen niet meer te lozen;

    • c) toezicht wordt gehouden op de naleving van de vergunningen of van de algemeen verbindende regelingen en op het lozen;

    • d) de vergunningen of de algemeen verbindende regelingen regelmatig worden getoetst en aangepast, voor zover substantiële vorderingen bij de ontwikkeling van de techniek dit mogelijk maken of de toestand van het ontvangende water dit vereist;

    • e) de gevaren van verontreiniging ten gevolge van ongevallen of bedrijfsstoringen door middel van regelingen zoveel mogelijk worden verminderd en voorzorgsmaatregelen voor noodsituaties worden getroffen;

    • f) technische ingrepen die het ecosysteem Rijn ernstig kunnen aantasten onderworpen zijn aan een voorafgaande vergunning waaraan voorschriften zijn verbonden of aan een algemeen verbindende regeling.

  • 5 Zij treffen de voor hun grondgebied vereiste maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de besluiten van de Commissie overeenkomstig artikel 11.

  • 6 Zij informeren bij bedrijfsstoringen of ongevallen waarvan de gevolgen de waterkwaliteit van de Rijn kunnen bedreigen, of bij naderend hoogwater onverwijld de Commissie en de Verdragspartijen die daardoor getroffen kunnen worden overeenkomstig de door de Commissie gecoördineerde waarschuwings- en alarmplannen.

Artikel 6. Commissie

  • 1 Voor de tenuitvoerlegging van dit Verdrag blijven de Verdragspartijen in de Commissie samenwerken.

  • 2 De Commissie bezit rechtspersoonlijkheid. In het bijzonder bezit zij op het grondgebied van de Verdragspartijen de rechtsbevoegdheid en handelingsbekwaamheid die naar nationaal recht wordt toegekend aan rechtspersonen. Zij wordt vertegenwoordigd door de voorzitter.

  • 3 Op vraagstukken met betrekking tot het arbeidsrecht en op sociale vraagstukken is het recht van het land van de zetel van toepassing.

Artikel 7. Organisatie van de Commissie

  • 1 De Commissie bestaat uit de delegaties van de Verdragspartijen. Iedere Verdragspartij benoemt afgevaardigden, van wie er een als delegatieleider wordt aangewezen.

  • 2 De delegaties kunnen zich laten bijstaan door deskundigen.

  • 3 Het voorzitterschap van de Commissie wordt afwisselend door iedere delegatie voor de duur van drie jaar uitgeoefend volgens de in de preambule vermelde volgorde van de Verdragspartijen. De delegatie die het voorzitterschap bekleedt wijst de voorzitter van de Commissie aan. De voorzitter treedt niet op als woordvoerder van zijn delegatie.

    Indien een Verdragspartij afziet van uitoefening van het voorzitterschap, wordt dit bekleed door de eerstvolgende Verdragspartij.

  • 4 De Commissie stelt een huishoudelijk en financieel reglement vast.

  • 5 De Commissie neemt besluiten over maatregelen met betrekking tot de interne organisatie, de noodzakelijk geachte werkstructuur en de jaarlijkse begroting.

Artikel 8. Taken van de Commissie

  • 1 Teneinde de in artikel 3 omschreven doelstellingen te verwezenlijken vervult de Commissie de volgende taken:

    • a) Zij bereidt internationale meetprogramma's en onderzoeken van het ecosysteem Rijn voor en evalueert de resultaten daarvan, waarbij zij kan samenwerken met wetenschappelijke instellingen.

    • b) Zij stelt voorstellen op voor afzonderlijke maatregelen en actieprogramma's, indien nodig inclusief economische instrumenten en rekening houdend met de daarbij te verwachten kosten.

    • c) Zij coördineert de waarschuwings- en alarmplannen van de Verdragsluitende Staten voor de Rijn.

    • d) Zij toetst de doeltreffendheid van de genomen maatregelen in het bijzonder op basis van de rapportages van de Verdragspartijen en van de resultaten van meetprogramma's en onderzoeken met betrekking tot het ecosysteem Rijn.

    • e) Zij voert andere taken uit, die haar door de Verdragspartijen worden opgedragen.

  • 2 Hiertoe neemt de Commissie besluiten overeenkomstig de artikelen 10 en 11.

  • 3 De Commissie brengt jaarlijks aan de Verdragspartijen verslag uit van haar activiteiten.

  • 4 De Commissie informeert het publiek over de toestand van de Rijn en over de resultaten van haar werkzaamheden. Zij kan rapporten opstellen en openbaar maken.

Artikel 9. Plenaire vergaderingen van de Commissie

  • 1 De Commissie komt eenmaal per jaar op uitnodiging van de voorzitter in plenaire vergadering bijeen.

  • 2 Buitengewone plenaire vergaderingen worden door de voorzitter op zijn initiatief of op verzoek van tenminste twee delegaties bijeengeroepen.

  • 3 De voorzitter stelt de agenda voor. Iedere delegatie heeft het recht die onderwerpen op de agenda te doen plaatsen die zij behandeld wenst te zien.

Artikel 10. Besluitvorming van de Commissie

  • 1 Besluiten van de Commissie worden genomen met eenparigheid van stemmen.

  • 2 Iedere delegatie heeft één stem.

  • 3 Indien in artikel 8, eerste lid, onder b, bedoelde maatregelen die door de Verdragspartijen dienen te worden uitgevoerd, onder de bevoegdheid vallen van de Europese Gemeenschap, oefent de Europese Gemeenschap, in afwijking van het tweede lid, haar stemrecht uit met een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal van haar Lidstaten die Partij zijn bij dit Verdrag. De Europese Gemeenschap oefent haar stemrecht niet uit wanneer de Lidstaten hun stemrecht uitoefenen en omgekeerd.

  • 4 Stemonthouding door niet meer dan één delegatie staat eenparigheid van stemmen niet in de weg. Dit geldt niet voor de delegatie van de Europese Gemeenschap. De afwezigheid van een delegatie geldt als stemonthouding.

  • 5 Het huishoudelijk reglement kan voorzien in een schriftelijke procedure.

Artikel 11. Tenuitvoerlegging van de besluiten van de Commissie

  • 1 De Commissie richt haar besluiten over maatregelen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, in de vorm van aanbevelingen aan de Verdragspartijen. De tenuitvoerlegging geschiedt overeenkomstig het nationale recht van de Verdragspartijen.

  • 2 De Commissie kan bepalen dat deze besluiten

    • a) binnen een gegeven tijdschema door de Verdragspartijen moeten worden uitgevoerd;

    • b) volgens een gecoördineerde procedure moeten worden uitgevoerd.

  • 3 De Verdragspartijen brengen regelmatig aan de Commissie verslag uit over

    • a) de maatregelen van wetgevende, regelgevende of andere aard die zij hebben getroffen om uitvoering te geven aan de bepalingen van het Verdrag en aan de door de Commissie genomen besluiten;

    • b) de resultaten van de uitvoering van de onder a) genoemde maatregelen;

    • c) de problemen die ontstaan bij de tenuitvoerlegging van de onder a) genoemde maatregelen.

  • 4 Indien een Verdragspartij de besluiten van de Commissie niet of slechts gedeeltelijk kan uitvoeren, stelt zij de Commissie daarvan binnen een bepaalde, door de Commissie per geval te bepalen termijn, in kennis en zet haar redenen uiteen. Elke delegatie kan om overleg verzoeken; aan dit verzoek dient binnen een termijn van twee maanden te worden voldaan.

    De Commissie kan op grond van de verslagen van de Verdragspartijen of op grond van het overleg besluiten tot maatregelen om de tenuitvoerlegging van de besluiten te bevorderen.

  • 5 De Commissie houdt een lijst bij van haar aan de Verdragspartijen gerichte besluiten. De Verdragspartijen vullen jaarlijks, uiterlijk twee maanden voor de plenaire vergadering van de Commissie, de lijst van de Commissie aan door de stand van zaken aan te geven met betrekking tot de uitvoering van de besluiten van de Commissie.

Artikel 12. Secretariaat van de Commissie

  • 1 De Commissie heeft een permanent secretariaat, dat de hem door de Commissie gedelegeerde taken uitoefent en dat wordt geleid door een hoofd.

  • 2 De Verdragspartijen leggen de zetel van het secretariaat vast.

  • 3 De Commissie benoemt het hoofd van het secretariaat.

Artikel 13. Verdeling van de kosten

  • 1 Elke Verdragspartij draagt de kosten van haar vertegenwoordiging in de Commissie en haar werkstructuur, en elke Verdragsluitende Staat draagt de kosten van het onderzoek en de maatregelen die hij op zijn grondgebied uitvoert.

  • 2 De verdeelsleutel van de Verdragspartijen ter dekking van de kosten van de jaarlijkse begroting worden in het huishoudelijk en financieel reglement van de Commissie vastgelegd.

Artikel 14. Samenwerking met andere staten, andere organisaties en externe deskundigen

  • 1 De Commissie werkt met andere intergouvernementele organisaties samen en kan aan hen aanbevelingen richten.

  • 2 De Commissie kan als waarnemers erkennen:

    • a) staten die belang hebben bij de werkzaamheden van de Commissie;

    • b) intergouvernementele organisaties waarvan de werkzaamheden verband houden met het Verdrag;

    • c) niet-gouvernementele organisaties voor zover er sprake is van raakvlakken met hun belangen of taken.

  • 3 De Commissie wisselt informatie uit met niet-gouvernementele organisaties voor zover er sprake is van raakvlakken met hun belangen of taken. In het bijzonder hoort de Commissie alvorens zij besluiten neemt deze organisaties, indien het besluiten betreft die van groot belang kunnen zijn voor deze organisaties, en informeert deze nadat de besluiten zijn genomen.

  • 4 De waarnemers kunnen de Commissie informatie of rapporten voorleggen die voor de doelstellingen van het Verdrag van belang zijn. Zij kunnen worden uitgenodigd om zonder stemrecht deel te nemen aan vergaderingen van de Commissie.

  • 5 De Commissie kan besluiten zich te laten bijstaan door deskundige vertegenwoordigers van de erkende niet-gouvernementele organisaties of door andere deskundigen en dezen uit te nodigen voor vergaderingen van de Commissie.

  • 6 In het huishoudelijk en financieel reglement worden de voorwaarden voor de samenwerking alsmede de vereiste voorwaarden voor toelating en deelneming geregeld.

Artikel 15. Werktalen

De werktalen van de Commissie zijn Duits, Frans en Nederlands. De modaliteiten worden in het huishoudelijk en financieel reglement geregeld.

Artikel 16. Geschillenbeslechting

  • 1 Indien tussen Verdragspartijen een geschil ontstaat met betrekking tot de interpretatie of toepassing van dit Verdrag, streven deze ernaar tot een oplossing te komen door onderhandeling of via een andere methode van geschillenbeslechting die de Partijen bij het geschil aanvaardbaar achten.

  • 2 Indien het geschil langs deze weg niet kan worden beslecht, wordt, tenzij de Partijen bij het geschil anders beslissen, op verzoek van een van hen een scheidsrechterlijke procedure gevoerd overeenkomstig de bepalingen van de Bijlage bij dit Verdrag, die onderdeel uitmaakt van dit Verdrag.

Artikel 17. Inwerkingtreding

Elke Verdragspartij deelt de Regering van de Zwitserse Bondsstaat mede dat voldaan is aan de nationale vereisten voor de inwerkingtreding van dit Verdrag. De Regering van de Zwitserse Bondsstaat bevestigt de ontvangst van deze mededelingen en stelt daarvan tevens de andere Verdragspartijen in kennis. Het Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de ontvangst van de laatste mededeling.

Artikel 18. Opzegging

  • 1 Na het verstrijken van een tijdvak van drie jaar na de inwerkingtreding kan dit Verdrag te allen tijde door elke Verdragspartij worden opgezegd door middel van een aan de Regering van de Zwitserse Bondsstaat te richten schriftelijke verklaring.

  • 2 Een opzegging wordt van kracht aan het einde van het jaar dat volgt op de opzegging.

Artikel 19. Intrekking en handhaving van het geldende recht

  • 1 Onverminderd het tweede en derde lid houden bij de inwerkingtreding van dit Verdrag op van kracht te zijn:

    • a) de Overeenkomst van 29 april 1963 nopens de Internationale Commissie ter bescherming van de Rijn tegen verontreiniging;

    • b) de Aanvullende Overeenkomst van 3 december 1976 bij de Overeenkomst van 29 april 1963 nopens de Internationale Commissie ter bescherming van de Rijn tegen verontreiniging;

    • c) de Overeenkomst van 3 december 1976 inzake de bescherming van de Rijn tegen chemische verontreiniging.

  • 2 De ingevolge de Overeenkomst van 29 april 1963 nopens de Internationale Commissie ter bescherming van de Rijn tegen verontreiniging en de Aanvullende Overeenkomst van 3 december 1976, alsmede de Overeenkomst van 3 december 1976 inzake de bescherming van de Rijn tegen chemische verontreiniging aangenomen besluiten, aanbevelingen, grenswaarden en andere regelingen blijven zonder wijziging van hun juridische status van toepassing, voor zover deze door de Commissie niet uitdrukkelijk worden ingetrokken.

  • 3 De verdeling van de kosten ten behoeve van de jaarlijkse begroting overeenkomstig artikel 12 van de Overeenkomst van 29 april 1963 nopens de Internationale Commissie ter bescherming van de Rijn tegen verontreiniging, zoals gewijzigd door de Aanvullende Overeenkomst van 3 december 1976 blijft van kracht totdat de Commissie in het huishoudelijk en financieel reglement een verdeling heeft vastgelegd.

Artikel 20. Authentieke tekst en nederlegging

Dit Verdrag, dat in de Duitse, Franse en Nederlandse taal is opgesteld, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek, zal worden nedergelegd bij de Regering van de Zwitserse Bondsstaat, die daarvan een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift zal doen toekomen aan elke Verdragspartij.

GEDAAN te Bern, op 12 april 1999

Voor de Regeringen

van de Bondsrepubliek Duitsland:

(w.g.) K. BALD

(w.g.) F. HOLZWARTH

van de Franse Republiek:

(w.g.) A. GADAUD

van het Groothertogdom Luxemburg:

(w.g.) P. HANSEN

van het Koninkrijk der Nederlanden:

(w.g.) A. P. T. BIJLSMA

van de Zwitserse Bondsstaat:

(w.g.) PH. ROCH

Voor de Europese Gemeenschap:

(w.g.) H. BLÖCH

Bijlage Scheidsrechtspraak

1.

Tenzij de Partijen bij het geschil anders besluiten, wordt de scheidsrechterlijke procedure gevoerd met inachtneming van de bepalingen van deze Bijlage.

2.

Het scheidsgerecht bestaat uit drie leden. Zowel de klagende als de aangeklaagde Partij wijst een scheidsman aan; de beide aldus aangewezen scheidsmannen wijzen in onderlinge overeenstemming de derde scheidsman aan, die het voorzitterschap van het gerecht op zich neemt.

Indien binnen twee maanden na de benoeming van de tweede scheidsman de voorzitter van het scheidsgerecht niet is aangewezen, gaat de President van het Internationaal Gerechtshof, op verzoek van de meest gerede partij, binnen een volgende periode van twee maanden, over tot de benoeming.

3.

Indien binnen twee maanden na de ontvangst van het verzoek bedoeld in artikel 16 van het Verdrag, één van de Partijen bij het geschil niet is overgegaan tot de door haar te verrichten aanwijzing van een lid van het gerecht, kan de andere Partij zich wenden tot de President van het Internationaal Gerechtshof, die de voorzitter van het scheidsgerecht aanwijst binnen een volgende termijn van twee maanden. Zodra de voorzitter van het scheidsgerecht is benoemd, verzoekt hij de Partij die nog geen scheidsman heeft aangewezen dit te doen binnen een termijn van twee maanden. Na het verstrijken van deze termijn wendt hij zich tot de President van het Internationaal Gerechtshof, die binnen een volgende termijn van twee maanden overgaat tot de benoeming.

4.

Indien in de in de voorgaande leden bedoelde gevallen de President van het Internationaal Gerechtshof verhinderd mocht zijn of indien hij onderdaan is van een van de Partijen bij het geschil, dient de aanwijzing van de voorzitter van het scheidsgerecht of de benoeming van de scheidsman te geschieden door de vice-president van het Gerechtshof of door het in dienstjaren oudste lid van het Hof dat niet verhinderd is en dat geen onderdaan is van een van de Partijen bij het geschil.

5.

De voorgaande bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing om in vacatures te voorzien.

6.

Het scheidsgerecht beslist overeenkomstig de regels van het internationale recht en, in het bijzonder, overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag.

7.

Het scheidsgerecht beslist, zowel ten aanzien van de procedure als van de zaak zelf, met meerderheid van stemmen van zijn leden; wanneer één van de door de Partijen aangewezen leden van het gerecht niet aanwezig is of zich van stemming onthoudt, verhindert dit het gerecht niet uitspraak te doen. Indien de stemmen staken, is de stem van de voorzitter doorslaggevend. De beslissingen van het gerecht zijn bindend voor de Partijen. Deze dragen de kosten van de scheidsman die zij hebben aangewezen en verdelen de andere kosten gelijkelijk. Ten aanzien van de andere punten stelt het scheidsgerecht zelf zijn procedureregels vast.

8.

In geval van een geschil tussen twee Verdragspartijen waarvan er één Lidstaat is van de Europese Gemeenschap, die zelf Verdragspartij is, richt de andere Partij het verzoek zowel aan deze Lidstaat als aan de Gemeenschap, die gezamenlijk binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het verzoek, aan die Partij ter kennis brengen of de Lidstaat, de Gemeenschap, dan wel de Lidstaat en de Gemeenschap gezamenlijk Partij zullen zijn bij het geschil. Indien een dergelijke kennisgeving niet wordt gedaan binnen de genoemde termijn, worden de Lidstaat en de Gemeenschap voor de toepassing van het bepaalde in deze Bijlage geacht een en dezelfde Partij te vormen bij het geschil. Hetzelfde geldt wanneer de Lidstaat en de Gemeenschap gezamenlijk Partij zijn bij het geschil.

Protocol van ondertekening

Bij de ondertekening van het Verdrag inzake de bescherming van de Rijn zijn de delegatieleiders van de IRC overeengekomen dat

1.

het Verdrag onverlet laat:

2.

De „stand van de techniek" en de „beste beschikbare technologie" synonieme begrippen zijn en dat deze begrippen, evenals het begrip „beste milieupraktijk" in het kader van het Verdrag inzake de bescherming van de Rijn dienen te worden begrepen zoals zij in het Verdrag van 17 maart 1992 inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren (Bijlagen I en II) en in het Verdrag van 22 september 1992 inzake de bescherming van het marine milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (Aanhangsel 1) zijn omschreven.

GEDAAN te Bern, op 12 april 1999

Voor de Regeringen

van de Bondsrepubliek Duitsland:

(w.g.) K. BALD

(w.g.) F. HOLZWARTH

van de Franse Republiek:

(w.g.) A. GADAUD

van het Groothertogdom Luxemburg:

(w.g.) P. HANSEN

van het Koninkrijk der Nederlanden:

(w.g.) R. H. DEKKER

van de Zwitserse Bondsstaat:

(w.g.) PH. ROCH

Voor de Europese Gemeenschap:

(w.g.) H. BLÖCH

Naar boven