De vertegenwoordigers van de Regeringen van de Lid-Staten van de Europese Unie, in
het kader van de Raad bijeen,
vastbesloten voort te gaan met het proces van totstandbrenging van een Unie die steeds
dichter bij de burgers staat,
overtuigd van het belang van verdere ontwikkeling van het bij het Verdrag betreffende de Europese Unie ingestelde concept burgerschap van de Unie, dat verschilt van het nationale burgerschapsconcept
en geenszins in de plaats daarvan komt,
verlangend te voldoen aan de verplichting van artikel 8 C van het Verdrag tot oprichting
van de Europese Gemeenschap,
overwegende dat dit gemeenschappelijke beschermingssysteem eveneens de identiteit
van de Unie in derde landen zal versterken;
overwegende dat het instellen van een gemeenschappelijk systeem ter bescherming van
de burgers van de Unie in derde landen tevens het gevoel van Europese solidariteit
bij de betrokken burgers zal versterken,
besluiten: