Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, Brussel, 09-02-1994

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-07-2019 t/m heden

Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens

Authentiek : NL

Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens

De Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden

op grond van Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen, ter vervanging van Richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993, zoals laatst gewijzigd bij Richtlijn 2011/76/EU van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2011,

op grond van de gemeenschappelijke verklaring van de Belgische, de Deense, de Duitse, de Luxemburgse en de Nederlandse delegatie inzake een gemeenschappelijk stelsel van gebruiksrechten, afgelegd tijdens de 1.668e zitting van de Raad van de Europese Gemeenschappen op 7, 8 en 19 juni 1993 te Luxemburg,

op grond van de gemeenschappelijke verklaring van de Regeringen van België, Denemarken, Duitsland, Luxemburg, Nederland en Zweden om alles in het werk te stellen om hun gemeenschappelijk stelsel van gebruiksrechten aan te passen aan de maximumbedragen genoemd in artikel 7, zevende lid, en Bijlage II bij de Richtlijn, afgelegd tijdens de 2142ste zitting van de Raad van de Europese Unie op 30 november en 1 december 1998,

zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1. Doel van het Verdrag

Doel van dit Verdrag is het heffen van een gemeenschappelijk gebruiksrecht door de Verdragsluitende Partijen voor motorvoertuigen die bepaalde wegen binnen hun grondgebied gebruiken, alsmede het vaststellen van de voorwaarden en procedures voor het verdelen van de inkomsten uit het gebruiksrecht.

Artikel 2. Begripsbepalingen

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • De begripsbepalingen van artikel 2, punten a), c), e) en f) van Richtlijn 1999/62/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen, zoals laatst gewijzigd bij Richtlijn 2011/76/EU van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2011, zijn van toepassing op dit verdrag.

  • In dit Verdrag hebben de onderstaande begrippen de volgende betekenis:

    „grondgebied van de verdragsluitende partijen”: het onderscheiden Europese grondgebied van het Koninkrijk Denemarken, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Zweden;

    „voertuig”: een motorvoertuig of een samenstel van voertuigen bedoeld of gebruikt voor het vervoer over de weg van goederen en waarvan het maximaal toegestane totaalgewicht minimaal 12 ton bedraagt, overeenkomstig artikel 2, punt d, en artikel 7, vijfde lid, van de Richtlijn zoals gewijzigd bij Richtlijn 2011/76/EU van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2011.

Artikel 3. Verplichting tot het betalen van het gebruiksrecht

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Overeenkomstig de bepalingen van dit verdrag heffen de verdragsluitende partijen, vanaf 1 januari 1995, een gemeenschappelijk gebruiksrecht voor het gebruik van het trans-Europees wegennet door voertuigen in de zin van artikel 2, punt (d), van de Richtlijn maar met een maximaal toegestaan totaalgewicht van minstens 12 ton, overeenkomstig artikel 7, vijfde lid, van diezelfde Richtlijn.

  • 2 Elk der Verdragsluitende Partijen kan de heffing van het gemeenschappelijke gebruiksrecht overeenkomstig artikel 7, eerste lid, van de richtlijn eveneens toepassen voor het gebruik van andere wegen.

  • 3 [Red: Vervallen.]

  • 4 Het gebruiksrecht wordt betaald voor een bepaald voertuig. Het kan niet op een ander voertuig worden overgedragen.

Artikel 4. Uitzonderingen van de verplichting tot het betalen van het gebruiksrecht (vrijstellingen)

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Militaire voertuigen, voertuigen van de burgerbescherming, de brandweer en andere diensten voor eerstehulpverlening, alsook voertuigen voor de ordehandhaving en voertuigen voor de aanleg en het onderhoud van de wegen zijn vrijgesteld van het in artikel 3 bedoelde gebruiksrecht.

  • 2 Elk der Verdragsluitende Partijen kan binnen haar grondgebied voertuigen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder b, van de richtlijn vrijstellen van het in artikel 3 bedoelde gebruiksrecht.

  • 3 Een voorwaarde voor vrijstelling van het in het eerste lid bedoelde gebruiksrecht is dat de voertuigen aan de buitenkant herkenbaar zijn als bestemd voor de in dat lid genoemde doeleinden. In het geval van het tweede lid delen de Verdragsluitende Partijen elkaar alsmede de Europese Commissie mede voor welke voertuigen zij vrijstelling van het gebruiksrecht verlenen.

  • 4 In het geval van samengestelde voertuigen (combinaties) is het motorvoertuig doorslaggevend voor de vrijstelling van de combinatie.

Artikel 5. Betalingsplichtige

De betalingsplichtige is degene die voor de duur van het gebruik van de in artikel 3 bedoelde wegen

  • 1. beslist over het gebruik van het motorvoertuig,

  • 2. het motorvoertuig bestuurt,

  • 3. eigenaar of houder van het motorvoertuig is.

Meerdere betalingsplichtigen zijn hoofdelijk aansprakelijk.

Artikel 6. Heffing van het gebruiksrecht

De werkwijze inzake de heffing van het gebruiksrecht wordt op bestuursrechtelijk niveau geregeld in overleg tussen de Verdragsluitende Partijen, waarbij de Europese Commissie als waarnemer wordt betrokken overeenkomstig artikel 8, eerste lid, van de richtlijn.

Artikel 7. Betalingstijdvak

  • 1 Het gebruiksrecht kan worden betaald voor een tijdvak bestaande in kalenderdagen, weken, maanden of jaren; een jaar is het langste tijdvak waarvoor betaald kan worden.

  • 2 Voor een tijdvak van een week of meer kan het gebruiksrecht, onverminderd het derde lid, worden berekend met ingang van iedere kalenderdag.

  • 3 Verdragsluitende Partijen die voor binnen hun grondgebied geregistreerde voertuigen alleen jaarlijkse rechten heffen, kunnen als jaarlijks tijdvak het kalenderjaar vaststellen.

Artikel 8. Tarieven

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Tot en met 31 december 2019 bedraagt het gebruiksrecht met inbegrip van administratiekosten voor één jaar voor voertuigen:

    • 1. met ten hoogste drie assen:

      a. NIET-EURO

      1.407 euro

      b. EURO I

      1.223 euro

      c. EURO II

      1.065 euro

      d. EURO III

      926 euro

      e. EURO IV

      842 euro

      f. EURO V of schoner

      750 euro

    • 2. met vier of meer assen:

      a. NIET-EURO

      2.359 euro

      b. EURO I

      2.042 euro

      c. EURO II

      1.776 euro

      d. EURO III

      1.543 euro

      e. EURO IV

      1.404 euro

      f. EURO V of schoner

      1.250 euro

    Vanaf 1 januari 2020 bedraagt het gebruiksrecht met inbegrip van administratiekosten voor één jaar voor voertuigen:

    • 1. met ten hoogste drie assen:

      a. NIET-EURO

      1.407 euro

      b. EURO I

      1.223 euro

      c. EURO II

      1.065 euro

      d. EURO III

      926 euro

      e. EURO IV

      842 euro

      f. EURO V

      796 euro

      g. EURO VI of schoner

      750 euro

    • 2. met vier of meer assen:

      a. NIET-EURO

      2.359 euro

      b. EURO I

      2.042 euro

      c. EURO II

      1.776 euro

      d. EURO III

      1.543 euro

      e. EURO IV

      1.404 euro

      f. EURO V

      1.327 euro

      g. EURO VI of schoner

      1.250 euro

  • 2 Tot en met 31 december 2019 bedraagt het gebruiksrecht met inbegrip van administratiekosten voor één maand voor voertuigen:

    • 1. met ten hoogste drie assen:

      a. NIET-EURO

      140 euro

      b. EURO I

      122 euro

      c. EURO II

      106 euro

      d. EURO III

      92 euro

      e. EURO IV

      84 euro

      f. EURO V of schoner

      75 euro

    • 2. met vier of meer assen:

      a. NIET-EURO

      235 euro

      b. EURO I

      204 euro

      c. EURO II

      177 euro

      d. EURO III

      154 euro

      e. EURO IV

      140 euro

      f. EURO V of schoner

      125 euro

    Vanaf 1 januari 2020 bedraagt het gebruiksrecht met inbegrip van administratiekosten voor één maand voor voertuigen:

    • 1. met ten hoogste drie assen:

      a. NIET-EURO

      140 euro

      b. EURO I

      122 euro

      c. EURO II

      106 euro

      d. EURO III

      92 euro

      e. EURO IV

      84 euro

      f. EURO V

      79 euro

      g. EURO VI of schoner

      75 euro

    • 2. met vier of meer assen:

      a. NIET-EURO

      235 euro

      b. EURO I

      204 euro

      c. EURO II

      177 euro

      d. EURO III

      154 euro

      e. EURO IV

      140 euro

      f. EURO V

      132 euro

      g. EURO VI of schoner

      125 euro

  • 3 Tot en met 31 december 2019 bedraagt het gebruiksrecht met inbegrip van administratiekosten voor één week voor voertuigen:

    • 1. met ten hoogste drie assen:

      a. NIET-EURO

      37 euro

      b. EURO I

      32 euro

      c. EURO II

      28 euro

      d. EURO III

      24 euro

      e. EURO IV

      22 euro

      f. EURO V of schoner

      20 euro

    • 2. met vier of meer assen:

      a. NIET-EURO

      62 euro

      b. EURO I

      54 euro

      c. EURO II

      47 euro

      d. EURO III

      41 euro

      e. EURO IV

      37 euro

      f. EURO V of schoner

      33 euro

    Vanaf 1 januari 2020 bedraagt het gebruiksrecht met inbegrip van administratiekosten voor één week voor voertuigen:

    • 1. met ten hoogste drie assen:

      a. NIET-EURO

      37 euro

      b. EURO I

      32 euro

      c. EURO II

      28 euro

      d. EURO III

      24 euro

      e. EURO IV

      22 euro

      f. EURO V

      21 euro

      g. EURO VI of schoner

      20 euro

    • 2. met vier of meer assen:

      a. NIET-EURO

      62 euro

      b. EURO I

      54 euro

      c. EURO II

      47 euro

      d. EURO III

      41 euro

      e. EURO IV

      37 euro

      f. EURO V

      35 euro

      g. EURO VI of schoner

      33 euro

  • 4 Het gebruiksrecht met inbegrip van administratiekosten voor één dag is gelijk voor alle voertuigklassen en bedraagt 12 euro.

  • 5 [Red: Vervallen.]

  • 6 Verdragsluitende Partijen die voor binnen hun grondgebied geregistreerde voertuigen alleen jaarlijkse gebruiksrechten heffen, kunnen de vaststelling van de te betalen gebruiksrechten als bedoeld in het eerste lid baseren op de grootst mogelijke combinatie van voertuigen waarvan een motorvoertuig waarvoor betaling van het gebruiksrecht verplicht is, deel kan uitmaken.

  • 7 Voor de toepassing van dit Verdrag wordt de wisselkoers van de euro in de nationale munt vastgesteld overeenkomstig artikel 10 van de richtlijn.

Artikel 9. Betaling van het gebruiksrecht

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • Om een compleet systeem voor het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen te voeren, wordt een centrale elektronische database in het leven geroepen.

    De verdragsluitende partijen dragen er zorg voor dat de centrale database wordt voorzien van de relevante informatie wanneer betalingen van het gebruiksrecht worden ontvangen.

  • De centrale database wordt met betrekking tot iedere betaling van het gebruiksrecht voorzien van de volgende informatie:

    • 1) plaats, datum en tijdstip van de boeking,

    • 2) geldigheidsduur,

    • 3) aantal assen en Euroklasse van het voertuig,

    • 4) bedrag van het gebruiksrecht in Euro’s, Deense of Zweedse Kronen,

    • 5) kentekennummer en nationaliteit van het voertuig.

    Tegelijk met de betaling van het gebruiksrecht voorziet het systeem in een bewijs van betaling.

Artikel 10. Terugbetaling bij niet-gebruik

  • 1 De verdragsluitende partijen voorzien in een terugbetaling van het gebruiksrecht wanneer de aanvraag tot terugbetaling is ingediend vóór het einde van de periode waarvoor het recht is voldaan.

  • 2 Voor de behandeling van het verzoek tot terugbetaling worden administratiekosten in rekening gebracht ad 25 euro.

  • 3 Verdragsluitende Partijen die alleen een jaarlijks gebruiksrecht heffen voor op hun grondgebied geregistreerde voertuigen, kunnen ten aanzien van deze voertuigen afzien van terugbetaling.

Artikel 11. Toezicht op de naleving

  • 1 Elke Verdragsluitende Partij ziet op eigen verantwoordelijkheid toe op de naleving van de voorschriften inzake de betaling van het gebruiksrecht; zij wijst de voor het toezicht verantwoordelijke autoriteiten aan respectievelijk stelt deze in.

  • 2 Zij deelt de overige Verdragsluitende Partijen alsmede de Europese Commissie de hiertoe door haar uitgevaardigde wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften mede, en deelt hun ook mede welke autoriteiten en organisaties binnen haar onderscheiden grondgebied verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de naleving van de voorschriften inzake de betaling van het gebruiksrecht.

  • 3 De Verdragsluitende Partijen en de door hen aangewezen autoriteiten en organisaties werken ten behoeve van het toezicht samen.

Artikel 12. Sancties

De verdragsluitende partijen verzekeren dat niet-nakoming van de verplichting tot het betalen van het gebruiksrecht wordt gestraft.

Artikel 13. Verdeling van inkomsten uit het gebruiksrecht

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1998. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Inkomsten uit het gebruiksrecht die worden verworven binnen het grondgebied van een Verdragsluitende Partij waar het gemeenschappelijk gebruiksrecht wordt geheven, vallen toe aan deze Verdragsluitende Partij.

    De inkomsten die afkomstig zijn van de vervoersondernemingen van de Verdragsluitende Partijen binnen wier grondgebied het gemeenschappelijk gebruiksrecht wordt geheven, worden tussen deze Verdragsluitende Partijen gecorrigeerd overeenkomstig het tweede lid.

    Inkomsten uit het gebruiksrecht die afkomstig zijn van voertuigen die geregistreerd staan buiten het grondgebied van de Verdragsluitende Partijen waar het gemeenschappelijk gebruiksrecht wordt geheven, worden overeenkomstig het derde lid vastgesteld en tussen deze Verdragsluitende Partijen verdeeld.

  • 2 Inkomsten uit het gebruiksrecht die afkomstig zijn van de vervoersondernemingen van de Verdragsluitende Partijen waar het gemeenschappelijk gebruiksrecht wordt geheven, worden tussen twee Verdragsluitende Partijen gecorrigeerd op basis van de hoogte van het gebruiksrecht, het gemiddelde aantal afgelegde kilometers per motorvoertuig en het aantal kilometers dat de vervoersondernemingen van de ene Verdragsluitende Partij in 1992 hebben afgelegd binnen het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij. De Verdragsluitende Partijen verstrekken elkaar hiertoe de vereiste statistische gegevens. Twee of meer Verdragsluitende Partijen kunnen besluiten af te zien van correctie van de inkomsten uit het gemeenschappelijk gebruiksrecht.

    De correctie geschiedt aan de hand van de volgende formule:

    C (D-E) = F, waarbij C = A/B

    A = jaarlijks gebruiksrecht ad 1.250 euro,

    B = gemiddeld afgelegde afstand van 130.000 km per jaar,

    C = hoogte van het gemeenschappelijk gebruiksrecht per afgelegde kilometer,

    D = aantal kilometers afgelegd in Verdragsluitende Partij A door voertuigen uit Verdragsluitende Partij B,

    E = aantal kilometers afgelegd in Verdragsluitende Partij B door voertuigen uit Verdragsluitende Partij A,

    F = te corrigeren bedrag.

  • 3 Ten behoeve van de verdeling stellen de Verdragsluitende Partijen waar het gemeenschappelijk gebruiksrecht wordt geheven, eerst de hoogte vast van de aan hen betaalde gebruiksrechten voor voertuigen die geregistreerd staan buiten het grondgebied van deze Verdragsluitende Partijen. De vaststelling geschiedt steeds aan het eind van het lopende kalenderjaar, voor het eerst op 31 december 1995, voor het afgelopen jaarlijkse betalingstijdvak. Zij doen hiervan binnen drie maanden een mededeling toekomen aan de andere Verdragsluitende Partijen waar het gemeenschappelijk gebruiksrecht wordt geheven.

    Deze Verdragsluitende Partijen controleren gezamenlijk de opgestelde mededelingen en stellen gezamenlijk de juistheid ervan vast.

    De aldus vastgestelde inkomsten uit het gebruiksrecht worden als volgt onder de verdragsluitende partijen verdeeld:

    • Het Koninkrijk Denemarken ontvangt 20,456 % van de inkomsten.

    • Het Groothertogdom Luxemburg ontvangt 5,226 % van de inkomsten.

    • Het Koninkrijk der Nederlanden ontvangt 45,989 % van de inkomsten.

    • Het Koninkrijk Zweden ontvangt 28,329 % van de inkomsten.

    Bij unaniem besluit van de Verdragsluitende Partijen kunnen deze percentages worden veranderd op basis van statistische gegevens waaruit blijkt in hoeverre de desbetreffende vervoersondernemingen gebruik hebben gemaakt van de infrastructuur van iedere Verdragsluitende Partij die het gemeenschappelijk stelsel van gebruiksrechten toepast. In dat geval verstrekken de Verdragsluitende Partijen elkaar hiertoe de vereiste statistische gegevens.

  • 4 De Verdragsluitende Partijen stellen de volgens de hierboven beschreven methoden berekende verrekeningsbedragen unaniem vast en voeren de verrekening uit binnen een maand na de vaststelling van de verrekeningsbedragen.

Artikel 14. Instelling van een coördinatiecommissie

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Voor de uitvoering van de in dit Verdrag genoemde gemeenschappelijke werkzaamheden ten behoeve van de gemeenschappelijke heffing van het gebruiksrecht stellen de Verdragsluitende Partijen een coördinatiecommissie in. Deze heeft in het bijzonder de volgende taken:

    • 1. de toepassing van de correctie- en verdeelsleutel overeenkomstig dit Verdrag;

    • 2. het toezicht op en de afrekening van rechten die worden geïnd in staten waar het gemeenschappelijk gebruiksrecht niet wordt geheven;

    • 3. de coördinatie tussen de nationale toezichthoudende autoriteiten van de Verdragsluitende Partijen waar het gemeenschappelijk gebruiksrecht wordt geheven.

  • 2 De coördinatiecommissie stelt haar eigen reglement op, waarin de bijzonderheden worden geregeld van de werkwijze en de in dit Verdrag genoemde te nemen beslissingen.

  • 3 De coördinatiecommissie houdt ten minste eens per jaar zitting op uitnodiging van een Verdragsluitende Partij. Op verzoek van een Verdragsluitende Partij dient de coördinatiecommissie te worden bijeengeroepen.

  • 4 De Europese Commissie wordt uitgenodigd bij alle zittingen van de coördinatiecommissie.

Artikel 15. Arbitrageprocedure

Ieder geschil dat tussen de Verdragsluitende Partijen ontstaat betreffende de uitlegging of toepassing van dit Verdrag en de hiertoe gemaakte aanvullende afspraken, en dat niet door rechtstreekse onderhandelingen binnen het kader van de coördinatiecommissie kan worden beslecht, wordt op verzoek van een der Verdragsluitende Partijen overeenkomstig artikel 273 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Artikel 16. Toetreding

Iedere Lid-Staat van de Europese Unie kan tot dit Verdrag toetreden. De toetreding wordt geregeld in een Verdrag tussen die Staat en de Verdragsluitende Partijen.

Artikel 17. Afzien van heffing van het gebruiksrecht

  • 1 Iedere Verdragsluitende Partij kan afzien van heffing van het gemeenschappelijk gebruiksrecht of besluiten de heffing van het gemeenschappelijk gebruiksrecht binnen haar grondgebied te beëindigen. Zij kan echter geen nationaal aan een tijdvak gebonden gebruiksrecht invoeren, en voor 1 januari 1998 geen nationaal algemeen aan een afstand gebonden stelsel van gebruiksrechten invoeren.

  • 2 Van beëindiging van heffing van het gebruiksrecht dient negen maanden van tevoren schriftelijk kennisgeving te worden gedaan aan de Depositaris. Met ingang van hetzelfde tijdstip kunnen andere Verdragsluitende Partijen de heffing van het gebruiksrecht eveneens beëindigen met een tot zes maanden bekorte kennisgevingstermijn.

  • 3 In deze gevallen passen de Verdragsluitende Partijen op voorstel van de in artikel 14 beschreven coördinatiecommissie de in artikel 13, derde lid, genoemde verdeelsleutel aan. De aanneming van deze aanpassing geschiedt door middel van diplomatieke-notawisseling.

Artikel 18. Opzegging

  • 1 Dit Verdrag kan voor het eerst per 31 december 1997 door middel van een aan de Depositaris gerichte schriftelijke verklaring worden opgezegd, met een opzegtermijn van negen maanden. Na dit tijdstip kan het Verdrag met inachtneming van bovengenoemde termijn aan het eind van ieder kalenderjaar worden opgezegd.

    Indien een Verdragsluitende Partij gebruik maakt van haar opzeggingsrecht, dan kunnen de overige Verdragsluitende Partijen hunnerzijds het Verdrag opzeggen met inachtneming van een tot zes maanden bekorte opzegtermijn.

    De Verdragsluitende Partij die gebruik maakt van haar opzeggingsrecht, mag geen nationaal tijdgebonden gebruiksrecht invoeren.

  • 2 In geval van een opzegging overeenkomstig het eerste lid passen de overgebleven Verdragsluitende Partijen de in artikel 13, derde lid, genoemde verdeelsleutel aan. De aanneming van deze aanpassing geschiedt door middel van diplomatieke-notawisseling

Artikel 19. Inwerkingtreding

  • 1 Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin alle Verdragsluitende Partijen de Commissie van de Europese Gemeenschappen langs diplomatieke weg schriftelijk hebben medegedeeld dat aan de binnen hun staten geldende voorwaarden voor de inwerkingtreding van het Verdrag is voldaan.

  • 2 De Depositaris doet de Regeringen van alle Verdragsluitende Partijen de in het eerste lid bedoelde mededelingen toekomen en deelt hun de datum van de inwerkingtreding van het Verdrag mede.

  • 3 Indien een of meer Verdragsluitende Partijen de in het eerste lid bedoelde mededeling niet voor 1 januari 1995 kunnen doen, kunnen de overige Verdragsluitende Partijen of zelfs slechts één van hen het onderhavige Verdrag vanaf die datum voorlopig toepassen.

Artikel 20. Geldigheidsduur

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het overzicht van wijzigingen]

Dit Verdrag geldt tot 31 december 2029. Het kan worden verlengd indien twee of meer Verdragsluitende Partijen zulks overeenkomen.

GEDAAN te Brussel op 9 februari 1994 in de Deense, de Duitse, de Franse en de Nederlandse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, in één oorspronkelijk exemplaar, dat wordt nedergelegd en bewaard in het archief van de Commissie van de Europese Gemeenschappen; deze doet iedere Verdragsluitende Partij een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift toekomen.

Naar boven