Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Peru inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen, Lima, 27-12-1994

Geraadpleegd op 16-04-2024.
Geldend van 01-02-1996 t/m heden

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Peru inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen

Authentiek : NL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Peru inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en

de Regering van de Republiek Peru,

hierna aangeduid als de Verdragsluitende Partijen,

Geleid door de wens de van oudsher tussen hun landen bestaande vriendschapsbanden te versterken, de economische betrekkingen tussen hen uit te breiden en te intensiveren, met name wat investeringen door de onderdanen van de ene Verdragsluitende Partij op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij betreft,

In het besef dat overeenstemming omtrent de aan dergelijke investeringen toe te kennen behandeling het kapitaalverkeer en de overdracht van technologie tussen, alsmede de economische ontwikkeling van de Verdragsluitende Partijen zal stimuleren, en dat een eerlijke en rechtvaardige behandeling van investeringen wenselijk is,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

Voor de toepassing van dit Verdrag:

  • a. omvat de term „investeringen" alle soorten vermogensbestanddelen en in het bijzonder, doch niet uitsluitend:

    • i. roerende en onroerende zaken, alsmede alle andere zakelijke rechten met betrekking tot alle soorten vermogensbestanddelen;

    • ii. rechten ontleend aan aandelen, obligaties en andere soorten belangen in ondernemingen en gezamenlijke ondernemingen;

    • iii. recht op geld, op andere vermogensbestanddelen of op iedere prestatie die economische waarde heeft;

    • iv. rechten op het gebied van de intellectuele en de industriële eigendom (zoals auteursrechten, octrooien, industriële ontwerpen en modellen, handelsmerken of dienstmerken, en handelsnamen), technische werkwijzen, goodwill en know-how;

    • v. rechten verleend krachtens het publiekrecht, met inbegrip van rechten tot het opsporen, exploreren, ontginnen en winnen van natuurlijke rijkdommen;

  • b. omvat de term „onderdanen" met betrekking tot elk van beide Verdragsluitende Partijen:

    • i. natuurlijke personen die de nationaliteit van die Verdragsluitende Partij hebben in overeenstemming met haar recht;

    • ii. onverminderd de bepalingen van iii. hieronder, rechtspersonen die zijn opgericht krachtens het recht van die Verdragsluitende Partij;

    • iii. rechtspersonen, ongeacht waar zij gelegen zijn, die onder al dan niet rechtstreeks toezicht staan van onderdanen van die Verdragsluitende Partij;

  • c. omvat de term „grondgebied" mede de zeegebieden grenzend aan de kust van de betrokken Staat, voor zover die Staat overeenkomstig zijn grondwet en het internationale recht soevereine rechten of rechtsmacht in deze gebieden uitoefent.

Artikel 2

Elke Verdragsluitende Partij bevordert, binnen het kader van haar wetten en voorschriften, de economische samenwerking door middel van de bescherming op haar grondgebied van investeringen van onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij. Met inachtneming van het recht van elke Verdragsluitende Partij de door haar wetten of voorschriften verleende bevoegdheden uit te oefenen, laat elke Verdragsluitende Partij dergelijke investeringen toe.

Artikel 3

  • 1 Elke Verdragsluitende Partij waarborgt een eerlijke en rechtvaardige behandeling van de investeringen van onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij en belemmert niet, door onredelijke of discriminatoire maatregelen, de werking, het beheer, de instandhouding, het gebruik, het genot of de vervreemding daarvan door deze onderdanen.

  • 2 Meer in het bijzonder kent elke Verdragsluitende Partij aan dergelijke investeringen volledige zekerheid en bescherming toe, die in elk geval niet minder gunstig is dan die welke wordt toegekend aan investeringen van haar eigen onderdanen of aan investeringen van onderdanen van derde Staten, naar gelang van wat het gunstigst is voor de betrokken onderdaan.

  • 3 Indien een Verdragsluitende Partij aan onderdanen van derde Staten bijzondere voordelen toekent uit hoofde van verdragen tot oprichting van douane-unies, economische unies of soortgelijke instellingen, dan wel op grond van interim-verdragen die tot zodanige unies of instellingen leiden, is die Verdragsluitende Partij niet verplicht zodanige voordelen toe te kennen aan onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij.

  • 4 Elke Verdragsluitende Partij komt alle verplichtingen na die zij is aangegaan met betrekking tot investeringen van onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij.

  • 5 Indien naast dit Verdrag de wettelijke bepalingen van één van beide Verdragsluitende Partijen of verplichtingen krachtens het internationale recht die thans tussen de Verdragsluitende Partijen bestaan of op een later tijdstip worden aangegaan een algemene of bijzondere regeling bevatten op grond waarvan investeringen door onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij aanspraak kunnen maken op een behandeling die gunstiger is dan in dit Verdrag is voorzien, heeft een dergelijke regeling, in zoverre zij gunstiger is, voorrang boven dit Verdrag.

Artikel 4

Met betrekking tot belastingen, heffingen, lasten en verminderingen en vrijstellingen van belasting kent elke Verdragsluitende Partij aan onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij die zich op haar grondgebied met economische activiteiten bezighouden, een behandeling toe die niet minder gunstig is dan die welke wordt toegekend aan haar eigen onderdanen of aan die van derde Staten, naar gelang van wat het gunstigst is voor de betrokken onderdanen. Hierbij wordt evenwel geen rekening gehouden met bijzondere belastingvoordelen door die Partij toegekend krachtens een verdrag ter vermijding van dubbele belasting, uit hoofde van haar deelneming aan een douane-unie, economische unie of soortgelijke instelling, of op basis van wederkerigheid met een derde Staat.

Artikel 5

De Verdragsluitende Partijen waarborgen dat betalingen die verband houden met een investering kunnen worden overgemaakt. De overmakingen geschieden in vrij inwisselbare valuta, zonder onnodige beperking of vertraging. Deze overmakingen omvatten in het bijzonder, doch niet uitsluitend:

  • a. winsten, rente, dividenden en andere lopende inkomsten;

  • b. gelden nodig

    • i. voor het verwerven van grondstoffen of hulpmaterialen, halffabrikaten of eindprodukten, of

    • ii. om kapitaalgoederen te vervangen ten einde de continuïteit van een investering te waarborgen;

  • c. bijkomende gelden nodig voor de ontwikkeling van een investering;

  • d. gelden voor de terugbetaling van leningen;

  • e. royalty's of honoraria;

  • f. inkomsten van natuurlijke personen;

  • g. de opbrengst van de verkoop of liquidatie van de investering;

  • h. betalingen ingevolge artikel 7 van dit Verdrag.

Artikel 6

Geen der Verdragsluitende Partijen neemt maatregelen waardoor direct of indirect aan onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij hun investeringen worden ontnomen, tenzij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de maatregelen worden genomen in het algemeen belang en met inachtneming van een behoorlijke rechtsgang;

  • b. de maatregelen zijn niet discriminatoir of in strijd met enige verbintenis die de eerstbedoelde Verdragsluitende Partij is aangegaan;

  • c. de maatregelen gaan vergezeld van een regeling voor de betaling van een billijke schadeloosstelling. Deze schadeloosstelling dient overeen te komen met de werkelijke waarde van de desbetreffende investeringen en dient, wil zij doeltreffend zijn voor de gerechtigden, zonder onnodige vertraging te worden betaald en te kunnen worden overgemaakt naar het door de betrokken gerechtigden aangewezen land en in de valuta van het land waarvan de gerechtigden onderdaan zijn of in een door de gerechtigden aanvaarde vrij inwisselbare valuta.

Artikel 7

Aan onderdanen van de ene Verdragsluitende Partij die verliezen lijden met betrekking tot hun investeringen op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij wegens oorlog of een ander gewapend conflict, revolutie, een nationale noodtoestand, opstand, oproer of rellen, wordt door de laatstbedoelde Verdragsluitende Partij wat restitutie, schadevergoeding, schadeloosstelling of een andere regeling betreft, geen minder gunstige behandeling toegekend dan die welke die Verdragsluitende Partij toekent aan haar eigen onderdanen of aan onderdanen van derde Staten, naar gelang van wat het gunstigst is voor de betrokken onderdanen.

Artikel 8

Indien de investeringen van een onderdaan van de ene Verdragsluitende Partij verzekerd zijn tegen niet-commerciële risico's krachtens een bij wet ingesteld stelsel, wordt de subrogatie van de verzekeraar of de herverzekeraar in de rechten van de bedoelde onderdaan ingevolge de voorwaarden van deze verzekering door de andere Verdragsluitende Partij erkend.

Artikel 9

Geschillen tussen de ene Verdragsluitende Partij en onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij betreffende investeringen van die onderdanen op het grondgebied van de eerstbedoelde Verdragsluitende Partij worden, indien mogelijk, in der minne geschikt. Elke Verdragsluitende Partij stemt ermee in dergelijke geschillen, indien ze niet kunnen worden beslecht binnen een tijdvak van 3 maanden na de datum waarop een van beide partijen om een minnelijke schikking heeft verzocht, voor te leggen aan het Internationale Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen ter beslechting door bemiddeling of arbitrage krachtens het Verdrag inzake de beslechting van investeringsgeschillen tussen Staten en onderdanen van andere Staten, dat op 18 maart 1965 te Washington werd opengesteld voor ondertekening.

Een rechtspersoon die is opgericht of gesticht krachtens het op het grondgebied van de ene Verdragsluitende Partij geldende recht en waarin, voordat een dergelijk geschil ontstaat, het merendeel van de aandelen eigendom is van onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij, wordt in overeenstemming met artikel 25, tweede lid, letter b, van het Verdrag van Washington voor de toepassing van dat Verdrag behandeld als een onderneming van de andere Verdragsluitende Partij.

Artikel 10

De bepalingen van dit Verdrag zijn vanaf de datum van inwerkingtreding van het Verdrag ook van toepassing op alle investeringen van onderdanen van de ene Verdragsluitende Partij op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij die, voor dan wel na de inwerkingtreding van het Verdrag, zijn gedaan in overeenstemming met de wetten en voorschriften van de laatstbedoelde Partij zoals van kracht op het tijdstip waarop de investeringen werden gedaan.

Artikel 11

Wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden is dit Verdrag van toepassing op het deel van het Rijk in Europa, de Nederlandse Antillen en Aruba, tenzij anders is bepaald in de in artikel 14, eerste lid, bedoelde mededeling.

Artikel 12

Elk der Verdragsluitende Partijen kan aan de andere Partij voorstellen overleg te plegen over een aangelegenheid betreffende de uitlegging of toepassing van dit Verdrag. De andere Partij staat welwillend tegenover en biedt passende gelegenheid voor een dergelijk overleg.

Artikel 13

  • 1 Geschillen tussen de Verdragsluitende Partijen betreffende de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag die niet binnen een redelijke tijdspanne door middel van diplomatieke onderhandelingen kunnen worden beslecht, worden, tenzij de Partijen anders zijn overeengekomen, op verzoek van één van beide Partijen voorgelegd aan een uit drie leden samengesteld scheidsgerecht. Elke Partij benoemt één scheidsman en de aldus benoemde scheidsmannen benoemen te zamen een derde scheidsman, die geen onderdaan van een der Partijen is, tot hun voorzitter.

  • 2 Indien één van beide Partijen nalaat haar scheidsman te benoemen en indien zij geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek van de andere Partij binnen twee maanden tot deze benoeming over te gaan, kan de laatstbedoelde Partij de President van het Internationale Gerechtshof verzoeken de noodzakelijke benoeming te verrichten.

  • 3 Indien de beide scheidsmannen niet binnen twee maanden na hun benoeming tot overeenstemming kunnen geraken over de keuze van de derde scheidsman, kan elk der Partijen de President van het Internationale Gerechtshof verzoeken de noodzakelijke benoeming te verrichten.

  • 4 Indien in de in het tweede en derde lid van dit artikel bedoelde gevallen de President van het Internationale Gerechtshof verhinderd is genoemde functie uit te oefenen, of onderdaan is van één van beide Verdragsluitende Partijen, wordt de Vice-President verzocht de noodzakelijke benoemingen te verrichten. Indien de Vice-President verhinderd is genoemde functie uit te oefenen, of onderdaan is van één van beide Partijen, wordt het lid van het Gerechtshof dat het hoogst in anciënniteit is, beschikbaar is en geen onderdaan is van één der Partijen, verzocht de noodzakelijke benoemingen te verrichten.

  • 5 Het scheidsgerecht doet uitspraak op basis van eerbiediging van het recht. Alvorens uitspraak te doen, kan het scheidsgerecht in elke fase van het geding een minnelijke schikking van het geschil aan de Partijen voorstellen. De voorgaande bepalingen doen geen afbreuk aan de bevoegdheid van het scheidsgerecht in het geschil een uitspraak ex aequo et bono te doen, indien de Partijen daarmee instemmen.

  • 6 Tenzij de Partijen anders beslissen, stelt het scheidsgerecht zijn eigen procedureregels vast.

  • 7 Het scheidsgerecht doet zijn uitspraak bij meerderheid van stemmen. Een zodanige uitspraak is onherroepelijk en bindend voor de Partijen.

  • 8 Geen van beide Verdragsluitende Partijen verleent diplomatieke bescherming of stelt een internationale vordering in met betrekking tot een geschil dat door een van haar onderdanen en de andere Verdragsluitende Partij worden voorgelegd aan een bevoegd internationaal scheidsgerecht zoals voorzien in artikel 9 van dit Verdrag, tenzij die andere Verdragsluitende Partij zich niet schikt naar de in een dergelijk geschil gedane uitspraak en deze niet naleeft.

Artikel 14

  • 1 Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum waarop de Verdragsluitende Partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan de in hun onderscheiden landen vereiste grondwettelijke procedures is voldaan, en blijft van kracht voor een tijdvak van vijftien jaar.

  • 2 Tenzij ten minste zes maanden voor de datum van het verstrijken van de geldigheidsduur door een van beide Verdragsluitende Partijen mededeling van beëindiging is gedaan, wordt dit Verdrag telkens stilzwijgend verlengd voor een tijdvak van tien jaar, waarbij elke Verdragsluitende Partij zich het recht voorbehoudt dit Verdrag te beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste zes maanden voor de datum van het verstrijken van de lopende termijn van geldigheid.

  • 3 Ten aanzien van investeringen die zijn gedaan voor de datum van beëindiging van dit Verdrag, blijven de voorgaande artikelen van kracht gedurende een tijdvak van vijftien jaar vanaf die datum.

  • 4 Met inachtneming van de in het tweede lid van dit artikel genoemde termijn is de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden gerechtigd de toepassing van dit Verdrag ten aanzien van elk deel van het Koninkrijk afzonderlijk te beëindigen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende vertegenwoordigers, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Lima op 27 december 1994 in de Nederlandse, de Spaanse en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. In geval van verschil in uitlegging is de Engelse tekst doorslaggevend.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) JAAP WALKATE

J. A. Walkate

Buitengewoon en Gevolmachtigd Ambassadeur

Voor de Regering van de Republiek Peru

(w.g.) EFRAIN GOLDENBERG SCHREIBER

E. Goldenberg Schreiber

Minister-President en Minister van Buitenlandse Zaken

Naar boven