Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het [...] misdrijven, gesloten te Straatsburg op 8 november 1990, Londen, 15-09-1993

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 02-06-1994 t/m heden

Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland ter aanvulling en vergemakkelijking van de werking van de Overeenkomst van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, gesloten te Straatsburg op 8 november 1990

Authentiek : NL

Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland ter aanvulling en vergemakkelijking van de werking van de Overeenkomst van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, gesloten te Straatsburg op 8 november 1990

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, hierna te noemen de Partijen;

Geleid door de wens regels vast te stellen ter aanvulling en vergemakkelijking van de werking, in hun onderlinge betrekkingen, van de Overeenkomst van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven van 8 november 1990;

Gelet op artikel 39, tweede lid, van bovengenoemde Overeenkomst;

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel I

In dit Verdrag wordt onder „Overeenkomst" verstaan de Overeenkomst van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, gesloten te Straatsburg op 8 november 1990, met inachtneming van de door de Partijen gemaakte voorbehouden en afgelegde verklaringen.

Artikel II. Ad artikel 1 van de Overeenkomst

Onder „confiscatie" wordt mede verstaan een rechterlijke beslissing waarbij de delinkwent wordt verplicht een geldbedrag te betalen dat de geschatte waarde van het geheel of een gedeelte van zijn opbrengsten van strafbare feiten vertegenwoordigt, met inbegrip van feiten die hem niet formeel ten laste zijn gelegd, maar die door de rechter van een Partij wel in aanmerking zijn genomen bij het geven van de beslissing tot confiscatie overeenkomstig haar nationale wetgeving.

Artikel III. Ad afdeling 2 van hoofdstuk III van de Overeenkomst

Rechtshulp ten behoeve van onderzoeken omvat mede rechtshulp bij het identificeren en opsporen van alle voorwerpen waarop een beslissing tot confiscatie van opbrengsten kan worden verhaald, ongeacht het verband met het strafbare feit of de strafbare feiten waarvoor de confiscatie wordt of is gelast.

Artikel IV. Ad afdeling 3 van hoofdstuk III van de Overeenkomst

Voorlopige maatregelen omvatten mede de bevriezing of inbeslagneming, ter voorkoming van de verhandeling, overdracht of vervreemding van voorwerpen waarop een beslissing tot confiscatie van opbrengsten kan worden verhaald, ongeacht het verband met het strafbare feit of de strafbare feiten waarvoor de confiscatie wordt of is gelast.

Artikel V. Ad artikel 12, tweede lid, van de Overeenkomst

Een Partij stelt de andere Partij onverwijld in kennis van elke gerechtelijke procedure die binnen haar rechtsmacht is ingeleid ter verkrijging van een rechterlijke beslissing tot opheffing van een voorlopige maatregel die is genomen naar aanleiding van een verzoek van de andere Partij. Deze kennisgeving dient de naam en het adres van het desbetreffende gerecht te bevatten, alsmede het dossiernummer en de naam, het adres, het telefoonnummer en het faxnummer van de bevoegde ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij dat gerecht. Laatstbedoelde Partij tracht haar eventuele standpunten ten aanzien van de zaak zo spoedig mogelijk na ontvangst van de kennisgeving schriftelijk kenbaar te maken aan de bevoegde ambtenaar van het Openbaar Ministerie van eerstbedoelde Partij.

Artikel VI. Ad artikel 15 van de Overeenkomst

Afspraken waarbij wordt overeengekomen af te wijken van de regel dat de aangezochte Partij over de geconfisqueerde voorwerpen beschikt in overeenstemming met haar nationale wetgeving, worden per geval gemaakt en uitsluitend tussen de centrale autoriteiten van de Partijen in de zin van artikel 23 van de Overeenkomst.

Artikel VII. Ad artikel 24 van de Overeenkomst

In spoedeisende gevallen en onverminderd artikel 18, derde lid, van de Overeenkomst kunnen verzoeken om rechtshulp ten behoeve van onderzoeken en eventuele onmiddellijke reacties daarop, alsook uit eigen beweging verstrekte informatie overeenkomstig afdeling 2 van hoofdstuk III van de Overeenkomst, rechtstreeks worden uitgewisseld tussen de bevoegde politie-autoriteiten van de Partijen of via verbindingsofficieren van de politie die elke Partij eventueel heeft gedetacheerd op het grondgebied van de andere Partij.

Artikel VIII. Ad artikel 27, tweede lid, van de Overeenkomst

Naast de ingevolge artikel 27 van de Overeenkomst vereiste informatie dient bij verzoeken om voorlopige maatregelen te worden gevoegd:

  • a. in geval van een verzoek afkomstig uit het Verenigd Koninkrijk, een verklaring waaruit blijkt dat er een rechtszaak aanhangig is gemaakt of binnenkort zal worden gemaakt en, zo ja, wanneer;

  • b. in geval van een verzoek afkomstig uit het Koninkrijk der Nederlanden, een verklaring waaruit blijkt dat:

    • i. er een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld;

    • ii de voorlopige maatregel is gelast door een rechter-commissaris;

    • iii. een officier van justitie heeft gevorderd dat er een gerechtelijk vooronderzoek wordt ingesteld door een rechter-commissaris; of

    • iv. een officier van justitie een dagvaarding heeft doen uitgaan of zulks binnenkort zal doen.

Artikel IX. Ad artikel 27, derde lid, van de Overeenkomst

Naast de ingevolge artikel 27 van de Overeenkomst vereiste informatie dienen verzoeken om confiscatie informatie te bevatten waaruit blijkt:

  • a. in geval van geld, dat het ingevolge de beslissing tot confiscatie verschuldigde bedrag op het tijdstip van het verzoek nog niet is betaald of verhaald of, indien dit gedeeltelijk is betaald of verhaald, het bedrag dat nog moet worden voldaan;

  • b. dat de persoon op wie de beslissing betrekking heeft, voor de rechter is verschenen of zich heeft doen vertegenwoordigen of, zo niet, dat hij daartoe een oproep heeft ontvangen, overeenkomstig de wetgeving van de verzoekende Partij, zulks voldoende tijdig om zijn verweer te kunnen voeren.

Artikel X. Ad artikel 31, tweede lid, van de Overeenkomst

De verzoekende Partij licht de Partij die is aangezocht een voorlopige maatregel te nemen, op verzoek onmiddellijk in over de voortgang die wordt gemaakt bij het voeren en voltooien van de rechtszaak.

Artikel XI. Ad artikel 42 van de Overeenkomst

De Partijen komen overeen regelmatig ontmoetingen tussen vertegenwoordigers van hun centrale autoriteiten te houden ten einde van gedachten te wisselen over de praktische uitvoering van de Overeenkomst en dit Verdrag en om hieruit voortvloeiende aangelegenheden van wederzijds belang te bespreken.

Artikel XII. Ad artikel 38 van de Overeenkomst

Dit Verdrag is voor wat het Verenigd Koninkrijk betreft van toepassing op Engeland en Wales, Schotland en Noord-Ierland en op elk gebied voor de internationale betrekkingen waarvan het Verenigd Koninkrijk verantwoordelijk is en waartoe dit Verdrag is uitgebreid, door middel van een akkoord bij notawisseling tussen Partijen, met inachtneming van daarbij overeengekomen wijzigingen.

Dit Verdrag is voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft van toepassing op het deel van het Rijk in Europa. Het kan worden uitgebreid tot de Nederlandse Antillen en Aruba, door middel van een akkoord bij notawisseling tussen Partijen, met inachtneming van daarbij overeengekomen wijzigingen.

Artikel XIII

Elke Partij stelt de andere Partij in kennis van de vervulling van de constitutionele vereisten die noodzakelijk zijn voor de inwerkingtreding van dit Verdrag. Dit Verdrag treedt in werking dertig dagen na de datum van de laatste kennisgeving.

Een uitbreiding van dit Verdrag ingevolge artikel XII treedt in werking dertig dagen na de daartoe strekkende notawisseling.

Artikel XIV

Elk van beide Partijen kan dit Verdrag te allen tijde beëindigen door middel van een kennisgeving langs diplomatieke weg aan de andere Partij. De beëindiging wordt van kracht zes maanden na de datum van ontvangst van deze kennisgeving, tenzij de kennisgeving inmiddels is ingetrokken.

Een uitbreiding van het Verdrag als bedoeld in artikel XII kan door elk van beide Partijen worden beëindigd door middel van een schriftelijke kennisgeving langs diplomatieke weg aan de andere Partij met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden.

Dit Verdrag treedt buiten werking zonder formele kennisgeving tussen de Partijen indien de Overeenkomst op enig tijdstip één van de Partijen niet meer bindt.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun onderscheiden Regeringen, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Londen op 15 september 1993 in de Nederlandse en de Engelse taal, beide teksten gelijkelijk rechtskracht hebbend.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden:

(w.g.) E. M. H. HIRSCH BALLIN

Voor de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland:

(w.g.) MICHAEL HOWARD

Naar boven