Subsidieregeling strategisch belangrijke onderzoeksprogramma’s (SBO)

[Regeling vervalt per 03-11-2027.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 03-11-2022 t/m 07-12-2023

Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 28 oktober 2022, nr. WJZ/ 22086636, houdende regels voor het verstrekken van subsidies door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan strategisch belangrijke onderzoeksprogramma’s van onderzoeksinstituten (Subsidieregeling strategisch belangrijke onderzoeksprogramma’s (SBO))

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

  • arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

  • daadwerkelijke samenwerking: daadwerkelijke samenwerking als bedoeld in artikel 2, onderdeel 90, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel h, van het O&O&I-steunkader;

  • experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel k, van het O&O&I-steunkader;

  • fundamenteel onderzoek: fundamenteel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 84, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel n, van het O&O&I-steunkader;

  • industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 85, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel r, van het O&O&I-steunkader;

  • kostendrager: een product dat, of een in economisch opzicht homogene groep van producten die, als voorwerp van calculatie wordt gekozen;

  • minister: Minister van Economische Zaken en Klimaat;

  • O&O&I-steunkader: Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (C(2022) 7388 final);

  • onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • onderzoeksinfrastructuur: onderzoeksinfrastructuur als bedoeld in artikel 2, onderdeel 91, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel gg, van het O&O&I-steunkader;

  • onderzoeksinstituut: een rechtspersoon die:

  • samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten, niet zijnde een vennootschap.

Artikel 2. Subsidieverstrekking aan strategisch belangrijke onderzoeksprogramma’s van reguliere en niet-reguliere onderzoeksinstituten

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een in Nederland gevestigd onderzoeksinstituut voor het uitvoeren van een onderzoeksprogramma dat gericht is op:

    • a. de ontwikkeling en toepassing van kennis ten behoeve van het oplossen van maatschappelijke vraagstukken op één of meer beleidsterreinen genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

    • b. het vergroten van de innovatiekracht van Nederland via het, eventueel in overleg of in samenwerking met in Nederland gevestigde ondernemingen, kennisinstellingen, overheden, of maatschappelijke organisaties, ontwikkelen van producten en diensten die vernieuwend zijn ten opzichte van de internationale stand van onderzoek of techniek; en

    • c. het breed verspreiden van kennis ten behoeve van de brede implementatie en toepassing van de ontwikkelde producten of diensten, bedoeld in onderdeel b.

  • 2 Een onderzoeksprogramma als bedoeld in het eerste lid omvat een samenhangend geheel van activiteiten, bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, eventueel aangevuld met de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur ten behoeve hiervan, waarbij deze activiteiten kunnen worden onderverdeeld in:

    • a. niet-economische activiteiten, onafhankelijk uitgevoerd door een onderzoeksinstituut met het oog op meer kennis en een beter inzicht;

    • b. economische activiteiten, uitgevoerd door een onderzoeksinstituut die voor het uitvoeren van deze activiteiten als onderneming kwalificeert.

  • 3 De subsidieontvanger, bedoeld in het eerste lid, is een onderzoeksinstituut dat kwalificeert als:

    • a. een regulier onderzoeksinstituut, dat door de minister is aangewezen als reguliere uitvoerder van strategisch belangrijke onderzoeksprogramma’s vanwege de belangrijke, substantiële of langdurige bijdrage die door dit onderzoeksinstituut met de uitvoering van onderzoeksprogramma’s geleverd is of naar verwachting geleverd zou kunnen worden aan de doelstellingen, bedoeld in het eerste lid; of

    • b. een niet-regulier onderzoeksinstituut, dat na toepassing van de artikelen 4, 8 en 9 door de minister incidenteel geselecteerd is voor het uitvoeren van een bepaald strategisch belangrijk onderzoeksprogramma vanwege de belangrijke en substantiële bijdrage die door dit onderzoeksinstituut met de uitvoering van dit onderzoeksprogramma naar verwachting ten minste eenmalig geleverd zou kunnen worden aan de doelstellingen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3. Subsidieverstrekking aan strategisch belangrijke onderzoeksprogramma’s van reguliere onderzoeksinstituten

  • 1 De minister kan op grond van deze regeling uitsluitend subsidie verstrekken aan een regulier onderzoeksinstituut voor een bepaald strategisch belangrijk onderzoeksprogramma, voor zover de minister de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag om subsidieverlening voor de uitvoering van dit programma in bijlage 1 van deze regeling heeft opengesteld.

  • 2 De minister verstrekt geen subsidie aan een regulier onderzoeksinstituut voor het uitvoeren van een strategisch belangrijk onderzoeksprogramma indien aan dit reguliere onderzoeksinstituut voor het uitvoeren van een onderzoeksprogramma eerder subsidie verleend is op grond van deze regeling en de aanvraag om subsidieverlening niet vergezeld gaat van een verslag als bedoeld in artikel 10, vierde lid, onderdeel e, waaruit volgt dat dit onderzoeksprogramma heeft geleid tot kwalitatief hoogwaardig onderzoek.

Artikel 4. Subsidieverstrekking aan strategisch belangrijke onderzoeksprogramma’s van niet-reguliere onderzoeksinstituten

  • 1 De minister kan op grond van deze regeling uitsluitend subsidie verstrekken aan een niet-regulier onderzoeksinstituut voor zover de minister de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag om subsidieverlening voor de uitvoering van een strategisch belangrijk onderzoeksprogramma op het gebied van een bepaald thema in bijlage 1 van deze regeling heeft opengesteld.

  • 2 Het subsidieplafond voor onderzoeksprogramma’s op het gebied van een bepaald thema als bedoeld in het eerste lid wordt achtereenvolgens verdeeld:

    • a. op volgorde van rangschikking van de aanvragen om subsidieverlening; en

    • b. voor zover bij de rangschikking, bedoeld in onderdeel a, dit subsidieplafond wordt overschreden, op volgorde van loting van de aanvragen om subsidieverlening die bij de beoordeling op grond van onderdeel a gelijk zijn gerangschikt.

  • 3 De aanvragen om subsidieverlening voor een onderzoeksprogramma waarop niet afwijzend is beslist worden op grond van het tweede lid, onderdeel a, hoger gerangschikt naarmate hieraan in totaal meer punten worden toegekend vanwege de omstandigheid dat:

    • a. het onderzoeksprogramma meer bijdraagt aan de doelen, bedoeld in artikel 2, eerste lid;

    • b. de kwaliteit van het onderzoeksplan beter is, blijkend uit de uitwerking van de aanpak en methodiek, de omgang met risico’s voor de succesvolle uitvoering van het onderzoeksprogramma, de uitvoerbaarheid en de mate waarin de beschikbare middelen effectiever en efficiënter worden ingezet;

    • c. de subsidieaanvrager die het onderzoeksprogramma uitvoert meer geschikt is om een onderzoeksprogramma uit te voeren, blijkend uit:

      • 1°. de mate waarin de daarvoor benodigde competenties binnen de aanvrager aanwezig zijn;

      • 2°. de mate waarin er draagvlak bestaat voor het onderzoeksprogramma bij binnen Nederland gevestigde ondernemingen, maatschappelijke organisaties of overheden;

      • 3°. de mate waarin de subsidieaanvrager succesvolle ervaring heeft met de uitvoering van soortgelijke onderzoeksprogramma’s;

      • 4°. de kwaliteit van de projectorganisatie die aanwezig is bij de subsidieaanvrager.

  • 4 De minister kent per onderdeel van het derde lid ten minste één en ten hoogste tien punten toe.

  • 5 De minister verstrekt geen subsidie aan een niet-regulier onderzoeksinstituut voor het uitvoeren van een strategisch belangrijk onderzoeksprogramma indien aan het desbetreffende onderzoeksprogramma na toepassing van het derde lid, onderdelen a tot en met c, en vierde lid, minder dan zes punten per criterium zijn toegekend.

Artikel 5. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt:

    • a. voor niet-economische onderzoeksactiviteiten van een strategisch belangrijk onderzoeksprogramma 100% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;

    • b. voor economische onderzoeksactiviteiten van een strategisch belangrijk onderzoeksprogramma:

      • 1°. 100% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

      • 2°. 50% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

      • 3°. 25% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling;

    • c. 50% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur.

  • 2 De subsidie bedraagt niet meer dan is aangevraagd, doch ten hoogste:

    • a. € 20.000.000 per subsidieaanvrager per strategisch belangrijk onderzoeksprogramma, voor zover de activiteiten overwegend bestaan uit fundamenteel onderzoek of industrieel onderzoek;

    • b. € 15.000.000 per subsidieaanvrager per strategisch belangrijk onderzoeksprogramma, voor zover de activiteiten overwegend bestaan uit experimentele ontwikkeling.

  • 3 Onverminderd het eerste en tweede lid kan ten hoogste 25% van de totale subsidie van het desbetreffende strategisch belangrijke onderzoeksprogramma bestemd zijn voor de investering in de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur ten behoeve van dit strategisch belangrijke onderzoeksprogramma.

  • 4 Indien reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten van een onderzoeksprogramma of een deel daarvan, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat krachtens de toepasselijke Europese steunkaders kan worden verstrekt.

Artikel 6. Soorten subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen uitsluitend in aanmerking de redelijk gemaakte kosten die verbonden zijn met de uitvoering van een niet-economische of economische activiteit waarvoor op grond van deze regeling subsidie is verstrekt en die bestaan uit:

    • a. de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;

    • b. de kosten, bedoeld in artikel 26, vijfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover deze betrekking hebben op de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur.

  • 2 Indien voor de uitvoering van een onderzoeksprogramma dat op grond van deze regeling gefinancierd wordt met subsidie apparatuur wordt aangeschaft, maakt de eventuele restwaarde van deze apparatuur geen deel uit van de subsidiabele kosten voor dat onderzoeksprogramma.

  • 3 Winstopslagen of continuïteitsopslagen bij transacties binnen een groep worden alleen in aanmerking genomen voor zover het gebruikelijk is die ook bij soortgelijke transacties buiten de groep in rekening te brengen.

  • 4 Afschrijvingskosten van apparatuur en gebouwen worden lineair berekend als fractie van de aanschafprijs op basis van bedrijfseconomische grondslagen en normen.

  • 5 De subsidiabele kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt, omzetbelasting niet in aftrek kan brengen.

  • 6 Niet voor subsidie komen in aanmerking de kosten die gemaakt worden in verband met de inzet van een natuurlijk persoon die een arbeidsovereenkomst heeft met een instituut als bedoeld in artikel 1 van de Subsidieregeling instituten voor toegepast onderzoek of de organisatie, bedoeld in artikel 1 van de TNO-wet, indien het desbetreffende instituut of de desbetreffende organisatie:

    • a. de overwegende zeggenschap heeft over het reguliere of niet-reguliere onderzoeksinstituut; of

    • b. preferente toegang heeft tot de onderzoeksresultaten of onderzoeksfaciliteiten van het reguliere of niet-reguliere onderzoeksinstituut.

Artikel 7. Berekeningsmethoden subsidiabele kosten

  • 1 De subsidiabele kosten worden berekend op basis van een voor het onderzoeksinstituut gebruikelijke en controleerbare methode, die is gebaseerd op bedrijfseconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die het onderzoeksinstituut stelselmatig toepast.

  • 2 De kosten van aangeschafte apparatuur en verbruikte materialen en hulpmiddelen worden berekend op basis van historische aanschafprijzen.

  • 3 Het onderzoeksinstituut bepaalt de subsidiabele kosten met behulp van:

    • a. de integrale kostensystematiek, door:

      • 1°. de directe en indirecte kosten per kostendrager in een tarief per eenheid van deze kostendrager te berekenen; en

      • 2°. de subsidiabele kosten te berekenen door het aantal eenheden van de kostendragers te vermenigvuldigen met het ingevolge subonderdeel 1° berekende tarief, vermeerderd met de aan derden betaalde kosten voor zover deze geen deel uitmaken van het ingevolge subonderdeel 1° vastgestelde tarief;

    • b. de loonkosten plus vaste-opslag-systematiek, door de directe loonkosten per uur te vermenigvuldigen met het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt, vermeerderd met:

      • 1°. een vaste opslag voor indirecte kosten van 50 procent van de loonkosten of, voor zover geen loonkosten worden gemaakt, maar niettemin arbeid wordt verricht, een vast uurtarief van € 60;

      • 2°. de kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn;

      • 3°. de aan derden betaalde kosten;

    • c. de vaste-uurtarief-systematiek, door het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt te vermenigvuldigen met een uurtarief van € 60 waarin zowel de directe loonkosten als daaraan toegerekende indirecte kosten zijn begrepen, vermeerderd met:

      • 1°. de kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn;

      • 2°. de aan derden betaalde kosten.

  • 4 Onverminderd het derde lid worden, indien de subsidie bestemd is voor economische activiteiten:

    • a. de in aanmerking komende kosten berekend en gestaafd met bewijsstukken, overeenkomstig artikel 7, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b. de in aanmerking komende kosten gedisconteerd overeenkomstig artikel 7, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, indien de steun in meerdere tranches wordt uitgekeerd.

Artikel 8. Europeesrechtelijke afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidieverlening voor zover de subsidie bestemd is voor economische activiteiten en:

  • a. de subsidieverstrekking:

    • 1°. niet zou voldoen aan de eis van transparantie van steun, bedoeld in artikel 5 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • 2°. zou leiden tot een overschrijding van de aanmeldingsdrempels, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen i of j, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • 3°. zou leiden tot een overschrijding van de maximale steunintensiteit, die van toepassing is op de specifieke steuncategorie op grond van artikel 25 of artikel 26 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • 4°. in strijd zou zijn met het bepaalde bij of krachtens artikel 5, vierde lid, of een bepaling betreffende het cumuleren van steun als bedoeld in artikel 8 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • 5°. in strijd zou zijn met de eisen inzake het stimulerend effect, bedoeld in artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • 6°. zou bestaan uit steun die een effect zou hebben op de in- en uitvoer dat niet is toegestaan op grond van artikel 1, tweede lid, onderdelen c en d, van de algemene groepsvrijstellingsverordening; of

    • 7°. zou leiden tot een daarmee onlosmakelijk verbonden schending van het Unierecht als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • b. de subsidie bestemd is voor een onderzoeksinstituut dat kwalificeert als:

    • 1°. een onderneming tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • 2°. een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening; of

    • 3°. een onderneming die actief is in een sector waarvoor het op grond van artikel 1, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening niet is toegestaan steun te verlenen, tenzij deze onderneming tevens werkzaam is in een andere sector en zij er, met passende middelen zoals een scheiding van de activiteiten of een uitsplitsing van de kosten, voor zorgt dat de activiteiten in de uitgesloten sector geen voor de andere sector bestemde subsidie genieten.

Artikel 9. Nationaalrechtelijke afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidieverlening indien:

  • a. het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen de termijn, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel b, kunnen worden voltooid;

  • b. het onderzoeksprogramma voor meer dan 50 procent bestaat uit fundamenteel onderzoek;

  • c. de subsidiabele kosten minder dan € 4.000.000 per onderzoeksprogramma bedragen;

  • d. de aanvraag betrekking heeft op activiteiten waarvoor al subsidie verleend is op grond van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies; of

  • e. de aanvraag niet voldoet aan de in deze regeling gestelde regels.

Artikel 10. Indiening aanvraag om subsidieverlening

  • 1 Een aanvraag om subsidieverlening wordt ingediend met gebruikmaking van een middel, dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2 Een aanvraag om subsidieverlening bevat ten minste de gegevens, bedoeld in

    artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3 Onverminderd het tweede lid bevat een aanvraag om subsidieverlening ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder het post- en bezoekadres, het rekeningnummer en, voor zover van toepassing, het nummer waarmee de aanvrager is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. kerngegevens over het onderzoeksprogramma, die bestaan uit een samenvatting van het onderzoeksprogramma en, voor zover van toepassing, een lijst van de eventueel bij het onderzoeksprogramma betrokken partijen of samenwerkingspartners.

  • 4 De aanvraag om subsidieverlening, bedoeld in het tweede en derde lid, gaat vergezeld van ten minste:

    • a. een onderzoeksplan met een omschrijving van het onderzoeksprogramma, inclusief een beschrijving van de doelstellingen, beoogde tussenresultaten en de werkzaamheden binnen het onderzoeksprogramma;

    • b. een financieringsplan met daarin een liquiditeitsbegroting waarin een omschrijving wordt gegeven van:

      • 1°. de omvang van de gevraagde subsidie;

      • 2°. de totale kosten van het onderzoeksprogramma, inclusief een beschrijving van welk deel van de kosten betrekking heeft op één of meer van de activiteiten als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

      • 3°. informatie over de wijze waarop de subsidieaanvrager zijn eigen aandeel in de kosten van het onderzoeksprogramma financiert;

    • c. een plan dat betrekking heeft op de wijze waarop de kennisverspreiding zal plaatsvinden;

    • d. voor zover van toepassing, documenten met daarin een beknopte omschrijving van de eventueel bij het onderzoeksprogramma betrokken partijen en samenwerkingspartners;

    • e. voor zover van toepassing, een verslag van een door een onafhankelijk adviesbureau uitgevoerd onderzoek betreffende de kwaliteit van een eerder op grond van deze regeling gesubsidieerd onderzoeksprogramma, indien de aanvraag om subsidieverlening is ingediend door een regulier onderzoeksinstituut;

    • f. documenten met daarin een beknopte beschrijving van de projectorganisatie en de kennis, ervaring en capaciteiten van de bij de uitvoering van het onderzoeksprogramma betrokken organisaties of personen, die relevant zijn om de geschiktheid van de subsidieaanvrager, bedoeld in artikel 4, derde lid, onderdeel c, te kunnen beoordelen, indien de aanvraag om subsidieverlening is ingediend door een niet-regulier onderzoeksinstituut.

Artikel 11. Beschikking op de aanvraag om subsidieverlening

  • 1 De minister geeft een beschikking op een aanvraag om subsidieverlening:

    • a. binnen acht weken na ontvangst van deze aanvraag, indien de aanvraag om subsidieverlening is ingediend door een regulier onderzoeksinstituut;

    • b. binnen dertien weken na sluiting van de desbetreffende openstellingsperiode zoals deze wordt opgenomen in bijlage 1 van deze regeling, indien de aanvraag om subsidieverlening is ingediend door een niet-regulier onderzoeksinstituut.

  • 2 Indien een beschikking op een aanvraag om subsidieverlening niet kan worden gegeven binnen de toepasselijke termijn, genoemd in het eerste lid, onderdelen a of b, dan kan deze termijn eenmaal met acht weken respectievelijk met dertien weken worden verlengd.

Artikel 12. Algemene verplichtingen betreffende het onderzoeksprogramma

  • 1 Een op grond van deze regeling gesubsidieerd onderzoeksprogramma wordt uitgevoerd conform het ingediende onderzoeksplan en financieringsplan, bedoeld in artikel 10, vierde lid, onderdeel a respectievelijk onderdeel b, met dien verstande dat:

    • a. met de uitvoering van het onderzoeksprogramma wordt gestart binnen twee maanden na de subsidieverlening; en

    • b. het onderzoeksprogramma wordt afgerond binnen vijf jaar na subsidieverlening.

  • 2 De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk mededeling aan de minister:

    • a. indien de subsidiabele activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht dan wel met vertraging of essentiële wijzigingen kunnen worden verricht conform de wijze zoals omschreven in het onderzoeksplan, bedoeld in artikel 10, vierde lid, onderdeel a;

    • b. indien de subsidiabele kosten meer dan 25% afwijken van:

      • 1°. de liquiditeitsbegroting die voor het desbetreffende kalenderjaar is opgenomen in het financieringsplan, bedoeld in artikel 10, vierde lid, onderdeel b, indien de verstrekte liquiditeitsbegroting, bedoeld in artikel 10, vierde lid, onderdeel b, geen mijlpalen bevat; of

      • 2°. de liquiditeitsbegroting die voor de mijlpalen in het desbetreffende kwartaal is opgenomen in het financieringsplan, bedoeld in artikel 10, vierde lid, onderdeel b, indien de verstrekte liquiditeitsbegroting, bedoeld in artikel 10, vierde lid, onderdeel b, mijlpalen bevat;

    • c. indien niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen of overige bij deze regeling gestelde regels zal worden voldaan;

    • d. op het moment waarop bij de rechtbank een verzoek is ingediend tot het op hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem.

  • 3 De minister kan op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger ontheffing verlenen van de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, indien er sprake is van het vertragen of het essentieel wijzigen van de wijze van uitvoering van de activiteiten of de wijziging van de aanverwante subsidiabele kosten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, respectievelijk onderdeel b, tenzij hierdoor afbreuk wordt gedaan aan de doelstellingen als omschreven in het onderzoeksplan, bedoeld in artikel 10, vierde lid, onderdeel a.

  • 4 Aan de ontheffing, bedoeld in het derde lid, kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 13. Verplichtingen betreffende activiteiten in een samenwerkingsverband

  • 1 Indien in het onderzoeksprogramma onafhankelijk fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling door een onderzoeksinstituut wordt verricht in een samenwerkingsverband:

    • a. wordt voorafgaand aan de start van het onderzoeksprogramma een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen de deelnemers aan het samenwerkingsverband over de wijze waarop wordt omgegaan met de bijdrage in de kosten, het delen in de risico’s en uitkomsten, de verspreiding van de resultaten en de toegang tot en de regels voor de toewijzing van intellectuele eigendomsrechten;

    • b. worden de projectactiviteiten door het onderzoeksinstituut uitgevoerd in daadwerkelijke samenwerking met ondernemingen; en

    • c. draagt het onderzoeksinstituut er zorg voor dat:

      • 1°. de deelnemende ondernemingen de volledige kosten van de activiteiten dragen;

      • 2°. de resultaten van de activiteiten waaraan geen intellectuele eigendomsrechten kunnen worden ontleend, ruim mogen worden verspreid en eventuele intellectuele eigendomsrechten die uit de activiteiten van het onderzoeksinstituut voortvloeien, volledig aan haar worden toegekend;

      • 3°. uit de activiteiten ontstane intellectuele eigendomsrechten, alsmede daarmee verband houdende toegangsrechten, aan de verschillende samenwerkende deelnemers worden toegekend op een wijze die een passende afspiegeling is van hun werkpakketten, bijdragen en respectieve belangen; of

      • 4°. het van de deelnemende ondernemingen een vergoeding ontvangt die overeenstemt met de marktprijs voor de intellectuele eigendomsrechten die voortvloeien uit het samenwerkingsproject die worden overgedragen aan de deelnemende ondernemingen.

  • 2 Het absolute bedrag van financiële en niet-financiële bijdragen van de deelnemende ondernemingen in de kosten van de activiteiten van het onderzoeksinstituut die de betrokken intellectuele eigendomsrechten hebben opgeleverd, kan op de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 4°, in mindering worden gebracht.

  • 3 De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 4°, stemt overeen met de marktprijs indien:

    • a. het bedrag van de vergoeding is vastgesteld via een publieke, open en transparante concurrerende verkoopprocedure;

    • b. een taxatie van een onafhankelijke deskundige bevestigt dat de prijs overeenstemt met de marktprijs;

    • c. het onderzoeksinstituut als verkoper kan aantonen dat zij heeft onderhandeld over de vergoeding, om rekening houdende met haar algemene doelstellingen, maximaal economisch voordeel te behalen op het tijdstip dat de overeenkomst betreffende de vergoeding wordt afgesloten; of

    • d. in de gevallen waarin de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid onderdeel a, de onderneming een voorkeursrecht geeft ten aanzien van het door het onderzoeksinstituut gegenereerde intellectuele eigendomsrecht, wanneer hieraan voor het onderzoeksinstituut het recht is gekoppeld derden te verzoeken om economisch meer voordelige aanbiedingen, zodat de onderneming haar aanbod daaraan moet aanpassen

  • 4 De voorwaarden van een overeenkomst, gesloten ingevolge het derde lid, onderdeel c, wijken niet af van voorwaarden die onafhankelijke ondernemingen overeen zouden komen en behelzen geen enkele vorm van heimelijke verstandhouding.

Artikel 14. Verplichtingen betreffende onderzoeksinfrastructuur

  • 1 Indien in het onderzoeksprogramma activiteiten betreffende de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur door een onderzoeksinstituut worden verricht draagt het onderzoeksinstituut er zorg voor dat:

    • a. de toegang tot deze onderzoeksinfrastructuur openstaat voor meerdere gebruikers en dat deze op transparante en niet-discriminerende basis verleend wordt;

    • b. de vergoedingen die voor de exploitatie of het gebruik van de onderzoeksinfrastructuur worden berekend, overeenstemmen met de marktprijs.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, kunnen ondernemingen die ten minste 10 procent van de investeringskosten van de onderzoeksinfrastructuur hebben gefinancierd preferente toegang krijgen op gunstigere voorwaarden, indien deze toegang evenredig is aan de bijdrage van de onderneming in de investeringskosten en deze gunstigere voorwaarden publiek beschikbaar worden gesteld.

Artikel 15. Verplichtingen betreffende voortgangsrapportages en kennisverspreiding

  • 1 Op verzoek van de minister verleent de subsidieontvanger medewerking aan het verspreiden van de resultaten van de op grond van deze regeling gesubsidieerde activiteiten.

  • 2 De subsidieontvanger verstrekt gedurende de looptijd van het onderzoeksprogramma jaarlijks een voortgangsrapportage over het onderzoeksprogramma die de minister kan gebruiken voor:

    • a. het monitoren van de voortgang van het onderzoeksprogramma; en

    • b. de brede verspreiding van de niet-bedrijfsgevoelige kennis en informatie die met het onderzoeksprogramma worden opgedaan.

  • 3 De subsidieontvanger maakt de niet bedrijfsgevoelige kennis en informatie die met het onderzoeksprogramma wordt opgedaan na afloop van het onderzoeksprogramma openbaar in een, naar het oordeel van de minister, kwalitatief voldoende verslag.

  • 4 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

  • 5 De informatie, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt verstrekt met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 6 In afwijking van het tweede en derde lid kan de minister, in overeenstemming met de minister die het mede aangaat, voor zover dit noodzakelijk is voor de bescherming van wezenlijke belangen voor de veiligheid van de staat, de openbare orde en de openbare veiligheid:

    • a. besluiten dat resultaten niet bekend gemaakt worden of aan derden beschikbaar gesteld worden; of

    • b. op aanvraag van de subsidieontvanger ontheffing verlenen van de verplichtingen, bedoeld in het tweede of derde lid.

Artikel 16. Administratieve verplichtingen

  • 1 Het onderzoeksinstituut voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden

    • a. de aard, inhoud en voortgang van de verrichte activiteiten;

    • b. de rechtstreeks aan de activiteiten toe te rekenen kosten;

    • c. het aantal eenheden dat per kostendrager is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • d. het aantal uren dat per persoon is besteed aan de activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen; en

    • e. de berekening en samenstelling van het tarief, bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a.

  • 2 De inrichting van de administratie sluit aan bij de bij de aanvraag ingediende begroting en onderzoeksplan.

  • 3 Ter zake van de loonkosten is een door middel van een urenadministratie vastgestelde urenverantwoording aanwezig.

  • 4 In de administratie wordt een onderscheid gemaakt tussen economische en niet-economische activiteiten die het onderzoeksinstituut uitoefent en de kosten en de financiering hiervan.

  • 5 De administratie, bedoeld in het eerste lid, wordt bewaard:

    • a. tot tien jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling;

    • b. in geval van een gerechtelijke procedure, tot ten minste tien jaar na de datum van de afhandeling van deze gerechtelijke procedure.

  • 6 De subsidieontvanger verleent de auditautoriteit, de Europese Commissie of de Europese Rekenkamer alle medewerking die deze redelijkerwijs kunnen vorderen bij de uitoefening van hun taken.

Artikel 17. Bevoorschotting

  • 1 De minister verstrekt het eerste voorschot ambtshalve uiterlijk binnen twee weken na subsidieverlening en de daarop volgende voorschotten gedurende de looptijd van het onderzoeksprogramma binnen twee weken na 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober voor de in het desbetreffende kwartaal te maken kosten.

  • 2 Het voorschot bedraagt 90% van het bedrag dat in het desbetreffende kwartaal maximaal voor subsidie in aanmerking komt:

    • a. berekend door 90% van het maximale subsidiebedrag te delen door het aantal voorschotmomenten tijdens de gehele subsidieperiode, indien de verstrekte liquiditeitsbegroting, bedoeld in artikel 10, vierde lid, onderdeel b, geen mijlpalen bevat; of

    • b. berekend door de hoogte van het maximaal voor subsidie in aanmerking komende bedrag door de in de periode tussen twee mijlpalen te maken subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met 90 procent en te delen door het aantal voorschotmomenten in deze periode, indien de verstrekte liquiditeitsbegroting, bedoeld in artikel 10, vierde lid, onderdeel b, mijlpalen bevat.

Artikel 18. Indiening aanvraag tot subsidievaststelling

  • 1 De aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2 De subsidieontvanger vraagt binnen dertien weken na afronding van het onderzoeksprogramma de vaststelling van de subsidie aan.

  • 3 Een aanvraag tot subsidievaststelling bevat ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder het post- en bezoekadres, het rekeningnummer en, voor zover van toepassing, het nummer waarmee de aanvrager is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. de omvang van de vast te stellen subsidie;

    • d. de kerngegevens voor de onderbouwing van de subsidievaststelling.

  • 4 De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van:

    • a. een eindverslag, met daarin ten minste:

      • 1°. een omschrijving van de resultaten van het onderzoeksprogramma;

      • 2°. een omschrijving van op welke wijze het onderzoeksprogramma heeft bijgedragen aan de doelen, bedoeld in artikel 2, eerste lid;

      • 3°. voor zover van toepassing, een omschrijving van de wijze waarop voldaan is aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 12, 13 en 14;

    • b. een financieel eindverslag, met daarin ten minste:

      • 1°. een overzicht waarin de totale kosten van de subsidiabele activiteiten zijn opgenomen, inclusief een kostenopbouw die is toegespitst op de verschillende kostencomponenten;

      • 2°. een overzicht van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee het desbetreffende strategisch belangrijke onderzoeksprogramma is gefinancierd;

    • c. indien de subsidiabele kosten worden berekend overeenkomstig de methode, genoemd in artikel 7, derde lid, onderdeel a, een afschrift van een rapport van feitelijke bevindingen betreffende de uitkomst van het onderzoek van een accountant betreffende de door de subsidieontvanger gehanteerde integrale kostensystematiek dat is opgesteld overeenkomstig het protocol, opgenomen in bijlage 2 van deze regeling; en

    • d. een controleverklaring van een accountant of accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die informatie bevat waaruit blijkt dat met de aanvraag tot subsidievaststelling wordt voldaan aan de voorschriften, genoemd in artikel 4:45 van de Algemene wet bestuursrecht, en is opgesteld overeenkomstig de voorschriften uit het protocol, opgenomen in bijlage 3 van deze regeling.

  • 5 De minister kan ten behoeve van de vaststelling van de subsidie bij de subsidieontvanger aanvullende informatie of bewijsstukken opvragen die nodig zijn om te beoordelen of voldaan is aan de in deze regeling gestelde eisen.

Artikel 19. Beschikking tot subsidievaststelling

  • 1 De minister geeft een beschikking op een aanvraag tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn, bedoeld in artikel 18, tweede lid, is verstreken.

  • 2 Indien een beschikking tot subsidievaststelling niet binnen de in het eerste lid genoemde termijn kan worden gegeven, kan deze termijn eenmaal met dertien weken worden verlengd.

Artikel 20. Evaluatie

De subsidieontvanger verleent gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

Artikel 21. Staatssteun

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, bevat, met uitzondering van de subsidie voor het verrichten van niet-economische activiteiten, bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel a, staatssteun en wordt gerechtvaardigd door:

    • a. artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover de subsidiabele activiteiten betrekking hebben op economisch fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel b;

    • b. artikel 26 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover de subsidiabele activiteiten betrekking hebben op de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur.

  • 2 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die door de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening bekend.

  • 3 De gegevens, bedoeld in het tweede lid, blijven voor ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.

Artikel 22. Overgangsrecht

Op aanvragen om subsidieverlening die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van een wijziging van deze regeling, op subsidies die voor dat tijdstip zijn verleend en op subsidies die voor dat tijdstip zijn vastgesteld, blijft deze regeling van toepassing zoals deze luidde voor dat tijdstip tenzij de wijziging met terugwerkende kracht in werking treedt.

Artikel 23. Vervaldatum

Deze regeling vervalt met ingang van 3 november 2027, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

Artikel 24. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 3 november 2022.

Artikel 25. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling strategisch belangrijke onderzoeksprogramma’s (SBO).

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 28 oktober 2022

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

M.A.M. Adriaansens

Bijlage 1. Aanvraagperiode en vastgestelde subsidieplafonds, behorende bij de artikelen 3, eerste lid en 4, eerste lid

Openstelling voor reguliere onderzoeksinstituten als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel a

De perioden waarin subsidieaanvragen kunnen worden ingediend door de in kolom 1 genoemde reguliere onderzoeksinstituten voor de in kolom 2 omschreven onderzoeksprogramma’s zijn opgenomen in kolom 3. De subsidieplafonds zijn opgenomen in kolom 4.

1

2

3

4

Naam onderzoeksinstituut

Onderzoeksprogramma

Openstellingsperiode

Subsidieplafond

Stichting Holst Centre

Twee onderzoeksprogramma’s

1. Onderzoeksprogramma ‘Gezondheid en vitaliteit’, betreffende de ontwikkeling van draagbare draadloze systemen of wearables voor het bemeten van vitale functies van het lichaam, met name door (a) de ontwikkeling van slimme systemen (ingestibles en implantables) die het lichaam ingaan om relevante informatie te ontsluiten en nieuwe behandelingen mogelijk te maken en (b) het ontwikkelen van slimme systemen voor buiten het lichaam (invisibles) die naast een aantal (voor wearables) gebruikelijke parameters ook informatie over de omgeving verzamelen waarin men zich bevindt.

2. Onderzoeksprogramma ‘Edge’ betreffende de ontwikkeling van technologieën die nodig zijn voor slimme draadloze sensorsystemen met minder energie gebruikende communicatie en data verwerking (EdgeAI) waarmee data gemeten en verwerkt kan worden die zich dichtbij de gebruiker of relevante omgeving bevindt om zo sneller te kunnen acteren op de daaruit voortkomende relevante informatie, waaronder de ontwikkeling van sensor functionaliteit en methoden voor afstand/locatie bepaling.

van 03-11-2022 9.00 uur tot en met 10-11-2022 17.00 uur

€ 10,000.000

Stichting Wetsus, European centre of excellence for water technology

Onderzoeksprogramma ‘Kennisbasis watertechnologie’

Op het gebied van de thema’s:

(1) ‘Duurzaam water’, (gericht op de ontwikkeling van duurzame watertechnologie, bijvoorbeeld het verminderen van het gebruik van chemicaliën bij zuiveringsprocessen in de waterketen);

(2) ‘Gezonde omgeving’ (betreffende onder meer een betere grip op betrouwbaarheid van waterzuiverings-processen en waterinfrastructuur met behulp van onder meer Artificial Intelligence (AI));

(3) ‘Herwinning grondstoffen’ (gericht op het mogelijk maken van terugwinning van onder meer polymeren, macro- en micronutriënten, energie en metalen vanuit water- en afvalstromen); en

(4) ‘Weerbaarheid tegen droogte’ (betreffende het herstel van balans in de watercyclus).

van 03-11-2022 9.00 uur tot en met 10-11-2022 17.00 uur

€ 13,600.000

Openstelling voor niet-reguliere onderzoeksinstituten als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b

In de komende periode wordt geen openstelling van de SBO voor niet-reguliere onderzoeksinstituten verwacht. Wanneer een dergelijke openstelling zal plaatsvinden, zal onderstaande tabel hierop worden aangepast.

1

2

3

4

soort niet-regulieronderzoeksinstituut

Thema van het onderzoeksprogramma

Openstellingsperiode

Subsidieplafond

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

€ 0

Bijlage 2. Een protocol voor het opstellen van een rapport van feitelijke bevindingen, behorende bij artikel 18, vierde lid, onderdeel c

Deze bijlage bevat voorschriften waaraan een rapport van feitelijke bevindingen moet voldoen, waarvan een afschrift wordt verstrekt aan het ministerie dat subsidie heeft verstrekt op grond van de Subsidieregeling strategisch belangrijke onderzoeksprogramma’s (SBO)1. Het rapport van feitelijke bevindingen wordt opgesteld in overeenstemming met de Nederlandse Standaard 4400N ‘Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden’. In het rapport van feitelijke bevindingen rapporteert de accountant over de hieronder genoemde aspecten en aandachtspunten van de integrale kostensystematiek.

1. Beschrijving integrale kostensystematiek

Opzet systematiek

  • 1.1 Welke kostendragers gebruikt de organisatie in de integrale kostensystematiek?

  • 1.2 Hoe worden de indirecte kosten toegerekend aan de kostendragers?

  • 1.3 Worden de jaarlijkse tarieven op basis van de integrale kostensystematiek voorcalculatorisch vastgesteld? Als de subsidieontvanger jaarlijks vooraf de tarieven vaststelt, is aan het begin van het jaar duidelijk wat de tarieven van dat jaar zijn. Deze tarieven worden gehanteerd bij begroting en ook bij de vaststelling van projecten. Als de subsidieontvanger niet met voorcalculatorische tarieven werkt dan toelichten.

  • 1.4 Hoe worden de uitgangscijfers bepaald die voor de jaarlijkse berekening van de tarieven gebruikt worden?

  • 1.5 Sinds wanneer wordt deze integrale kostensystematiek door de organisatie toegepast?

  • 1.6 Is er een wijziging van de integrale kostensystematiek gepland en zo ja wanneer?

Over personeelskosten

  • 1.7 Is het personeel ingedeeld in tariefgroepen? Zo ja, welke?

  • 1.8 Hoe wordt het aantal direct productieve uren per voltijd werknemer berekend en wat is het aantal direct productieve uren per voltijd werknemer? Is dit aantal gelijk voor alle personen? Zo nee, licht toe.

Over machines en apparatuur

  • 1.9 Zijn de kosten voor machines en apparatuur onderdeel van de integrale kostensystematiek? Zo ja, geldt dat voor alle machines en apparatuur of zijn er ook machines en apparaten die in projecten als aparte post worden begroot?

2. Basisvoorwaarden integrale kostensystematiek

  • 2.1 De toerekeningssystematiek en -principes (verdeelsleutels en -mechanismen van indirecte kosten; normen voor percentages, etc.) worden in de hele organisatie stelselmatig toegepast.

  • 2.2 Kosten worden op een bedrijfseconomische aanvaardbare en stelselmatige wijze aan kostendragers toegerekend. Deze toerekening is transparant en controleerbaar.

  • 2.3 Specifieke indirecte kosten van bepaalde activiteiten worden niet toegerekend aan andere activiteiten. Bijvoorbeeld: specifieke indirecte kosten van onderwijsactiviteiten worden niet toegerekend aan onderzoeksactiviteiten en specifieke indirecte kosten van de marketingafdeling worden niet toegerekend aan R&D activiteiten.

  • 2.4 Toerekenbare indirecte kosten worden evenredig omgeslagen over de activiteiten.

  • 2.5 Directe kosten worden niet nogmaals meegenomen in de indirecte kosten.

  • 2.6 In de systematiek zijn geen winstopslagen opgenomen2.

  • 2.7 In de systematiek zijn geen toeslagen voor risico’s opgenomen.

3. Niet in de integrale kostensystematiek op te nemen kostencomponenten

  • 3.1 Kosten van algemene research3.

  • 3.2 Kosten die al door de overheid of derden zijn of worden gefinancierd. Bijvoorbeeld afschrijvingskosten van reeds gefinancierde gebouwen, installaties en apparatuur.

  • 3.3 Kosten die het gevolg zijn van buitensporige of roekeloze uitgaven4.

  • 3.4 Kosten die door crediteuren in rekening worden gebracht bij te laat betalen.

  • 3.5 Kosten van incourante voorraden.

  • 3.6 Kosten van vaste activa als gevolg van leegstand buiten de normale bezetting.

  • 3.7 Kosten van externe subsidie-adviseurs voor zover deze specifiek betrokken zijn bij de aanvraag van individuele projecten.

  • 3.8 Voorzieningen en reserveringen voor verliezen en schulden5.

  • 3.9 Alle indirecte belastingen, waaronder BTW, voor zover die kunnen worden teruggevorderd of verrekend.

  • 3.10 Bemiddelingskosten, transactiekosten en provisies bij het afsluiten van leningen.

  • 3.11 Bemiddelingskosten, transactiekosten en provisies bij het beleggen van geld.

  • 3.12 Rentekosten, met uitzondering van rente voor gebouwen en technische installaties, mits toerekenbaar aan de subsidiabele activiteiten.

  • 3.13 Rekenrente op met eigen vermogen gefinancierde activa.

  • 3.14 Wisselkoersverliezen.

Bijlage 3. Een controleprotocol voor een accountant of accountant-administratiefconsulent voor het controleren en vaststellen van de controleverklaring, behorende bij artikel 18, vierde lid, onderdeel d

1. Uitgangspunten

1.1. Doelstelling

Dit protocol heeft als doel het geven van aanwijzingen over de reikwijdte en de diepgang van de controle aan de accountant, belast met de controle van de door de subsidieontvanger bij het subsidieverstrekkende ministerie in te dienen financieel eindverslag dat op grond van artikel 18, vierde lid, onderdeel b, van de Subsidieregeling strategisch belangrijke onderzoeksprogramma’s (SBO) bij de aanvraag om subsidievaststelling gevoegd wordt (hierna: het financieel eindverslag). Financiële afrekening door het desbetreffende ministerie vindt plaats op basis van het bij de aanvraag tot subsidievaststelling gevoegde financieel eindverslag, voorzien van een controleverklaring van de accountant.

1.2. Definities

-Accountant: een registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aan wie de subsidieontvanger de opdracht heeft toegekend de aanvraag tot subsidievaststelling te controleren;

  • Subsidieontvanger: een natuurlijke of rechtspersoon of diens gemachtigde aan wie namens het desbetreffende ministerie een subsidie is verstrekt;

  • Controleverklaring: een schriftelijke verklaring van de accountant omtrent de naleving van de verplichtingen en voorwaarden uit de SBO, voor zover die een financieel effect op het financieel verslag hebben.

1.3. Wet- en regelgeving

Voor de controle van het financieel eindverslag is de volgende wet- en regelgeving van toepassing:

2. Controleaanpak

De controle moet voldoen aan de controlestandaarden die onderdeel zijn van de nadere voorschriften Controle- en overige standaarden (NV COS), die door de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) zijn vastgesteld en aan de aanwijzingen zoals opgenomen in dit accountantsprotocol.

Bij de uitvoering van de controle stelt de accountant vast dat:

  • a. de informatie in het financieel verslag een getrouw beeld geeft;

  • b. in het financieel verslag:

    • geen kosten als subsidiabel zijn opgenomen die niet voor subsidie in aanmerking komen op grond van het toetsingskader in de beschikking tot subsidieverlening;

    • uitsluitend kosten als subsidiabel zijn opgenomen die zijn gemaakt binnen de subsidiabele periode en voor rekening komen van de subsidieontvanger;

    • ingeval interne kosten als subsidiabele kosten zijn aangemerkt de verantwoorde uren te relateren zijn aan de prestatie, aansluiten op de urenregistratie, en er voldoende waarborgen zijn dat geen uren van andere projecten onder het gesubsidieerde project zijn geschoven. De subsidieverstrekker is zich ervan bewust dat hierbij een tolerantie van 2% niet altijd toepasbaar is, maar verwacht van de accountant specifieke aandacht voor dit verschuivingsrisico;

    • ingeval interne kosten voor het gebruik van specifieke apparatuur als subsidiabele kosten zijn aangemerkt de verantwoorde machine uurtarieven gebruikelijk zijn binnen de onderneming en geen kosten bevat die ook separaat in rekening zijn gebracht.

  • c. ingeval de subsidie strekt tot uitvoering van een project, kosten en opbrengsten aantoonbaar zijn gemaakt en in overeenstemming en vergelijkbaar zijn met de informatie verstrekt ten behoeve van de beschikking tot subsidieverlening, zoals het projectplan met bijbehorende projectbegroting. Daarbij geldt dat vastgesteld moet worden dat de prestatie aantoonbaar is geleverd maar dat niet beoordeeld wordt of het gewenste resultaat is bereikt;

  • d. de subsidieontvanger opgave doet van alle opbrengsten, waaronder subsidies (ook die van het subsidieverstrekkend departement), waarmee het programma/de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft, mede is gefinancierd;

  • e. ingeval de subsidieontvanger een aanbestedende dienst is, kosten aantoonbaar zijn gemaakt in overeenstemming met aanbestedingswet- en regelgeving. Voor de controle wordt de Handleiding subsidiecontroles van de SAC gehanteerd.

3. Betrouwbaarheid en materialiteit

Bij zijn oordeelsvorming over de naleving van de subsidievoorwaarden streeft de accountant naar een redelijke mate van zekerheid. Indien dit begrip voor het gebruik van statistische technieken gekwantificeerd moet worden, wordt een betrouwbaarheid van 95 procent gehanteerd.

Een controleverklaring met een goedkeurende strekking impliceert dat, gegeven eerder genoemde betrouwbaarheid, de som van de afwijking en de onzekerheid niet groter is dan twee procent van het totaalbedrag aan subsidiabele kosten dat in het financieel eindverslag wordt verantwoord. De hierna vermelde materialiteitsgrenzen zijn in dit kader van toepassing voor de bepaling van de strekking van de af te geven controleverklaring.

Materialiteitstabel

Goedkeurende controleverklaring

Verklaring met beperking

Verklaring van oordeelonthouding/

Afkeurende verklaring

Fouten (afwijkingen) in het financieel verslag en onzekerheden in de controle

≤ 2%

> 2% en ≤ 4%

> 4%

4. Verslaglegging

De accountant legt de uitkomsten van de controle vast in een controleverklaring. Hiervoor wordt de meest actuele NBA-voorbeeldtekst in de Handleiding Regelgeving Accountancy, deel 3, sectie II, hoofdstuk 10.3: ‘Controleverklaring bij een subsidiedeclaratie in de (semi)publieke sector’ als basis gehanteerd. In de verklaring dient te staan dat de accountant dit accountantsprotocol heeft gevolgd.

5. Reviewbeleid

De betreffende minister heeft als subsidieverstrekker te allen tijde de mogelijkheid een review uit te voeren of te laten uitvoeren bij de accountant belast met het onderzoek naar de informatie opgenomen in de aanvraag tot vaststelling teneinde na te gaan of het onderzoek met inachtneming van de relevante regelgeving van de NBA en dit accountantsprotocol is uitgevoerd. Deze reviews komen niet in de plaats van andere controles dan wel reviews uitgevoerd door de Algemene Rekenkamer.

De accountant belast met het onderzoek en verantwoordelijk voor het verstrekken van het accountantsproduct bij de aanvraag tot vaststelling stemt er mee in dat de onderzoeksdossiers ten behoeve van bovengenoemde reviews integraal aan de reviewers ter inzage worden gegeven. Voorts zal de accountant, schriftelijk dan wel mondeling, alle gevraagde gegevens verstrekken die in het kader van voornoemde reviews worden opgevraagd. In dit kader wordt verwezen naar de bepalingen in hoofdstuk 6, paragraaf 1, van de Comptabiliteitswet 2016.

  1. Als afschrift van het rapport van feitelijke bevindingen wordt aangewezen een afschrift van het rapport van feitelijke bevindingen van een externe accountant inzake de actueel gebruikte methode voor berekening van de personeelskosten en indirecte kosten dat is opgesteld in het kader van verordening (EG) nr. 1906/2006 van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 december 2006 tot vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma, en voor verspreiding van onderzoeksresultaten (2007–2013) (PbEU 2006, L 391) en, indien de subsidieontvanger daarover beschikt, een afschrift van de goedkeuring door de Europese Commissie van dat rapport. ^ [1]
  2. Winstopslagen bij transacties binnen een groep worden wel in aanmerking genomen, maar alleen voor zover het gebruikelijk is die winstopslagen ook bij soortgelijke transacties buiten de groep in rekening te brengen (artikel 6, derde lid, Subsidieregeling strategisch belangrijke onderzoeksprogramma’s (SBO). ^ [2]
  3. Onder algemene research valt basisonderzoek, waaronder het eerste geldstroom onderzoek van universiteiten. De directe kosten van algemene research mogen niet zonder meer deel uitmaken van de integrale kostensystematiek. De indirecte kosten die aan algemene research zijn verbonden kunnen wel deel uitmaken van de systematiek, mits deze kosten evenredig worden omgeslagen over alle activiteiten. ^ [3]
  4. Van buitensporige uitgaven is sprake als subsidieontvanger aanmerkelijk meer betaalt voor producten, diensten of personeel dan tegen de gangbare markttarieven, waardoor een vermijdbaar verlies wordt geleden of een vermijdbare hoge prijs wordt betaald. Roekeloze uitgaven betreffen het onzorgvuldig omgaan met het selecteren van producten, diensten of personeel waardoor eveneens een vermijdbaar verlies wordt geleden of een vermijdbare hoge prijs wordt betaald. ^ [4]
  5. Deze uitsluiting betreft reserveringen en voorzieningen die niet rechtstreeks aan kosten voor normale bedrijfsuitoefening verbonden zijn. Overlopende activa en passiva zijn dus niet uitgesloten. ^ [5]
Naar boven