Besluit vaststelling beleidsregels en subsidieplafond voor subsidiëring op grond van [...] Sectorale Samenwerking IMVO 2022–2025)

[Regeling vervalt per 01-01-2026.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 30-09-2022 t/m heden

Besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 19 september 2022, Min-BuZa.2022.12321-35, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Subsidieprogramma Sectorale Samenwerking IMVO 2022–2025)

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,

Gelet op artikel 6 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;

Gelet op de artikelen 5.1 en 7.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006;

Besluit:

Artikel 1

Voor subsidieverlening op grond van de artikelen 5.1 en 7.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 met het oog op subsidiëring van sectorale activiteiten ten behoeve van het toepassen van gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen op het gebied van mensenrechten, arbeidsomstandigheden en milieu die strekken tot het verduurzamen van waardeketens, gelden voor de periode vanaf inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2025 de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.

Artikel 2

  • 1 Aanvragen voor subsidie in de eerste openstelling van het Subsidieprogramma Sectorale Samenwerking IMVO 2022–2025 worden ingediend vanaf 10 oktober 2022 tot en met 26 september 2023, 12.00 uur Nederlandse tijd.

  • 2 Voor aanvragen voor subsidie in de tweede openstelling van het Subsidieprogramma Sectorale Samenwerking IMVO 2022–2025 geldt een nader bekend te maken openstellingsperiode.

  • 3 Aanvragen voor een subsidie in het kader van het Subsidieprogramma Sectorale Samenwerking IMVO 2022–2025 worden ingediend aan de hand van het daartoe door de Minister vastgestelde aanvraagformulier en voorzien van de op het aanvraagformulier vermelde bescheiden.1

Artikel 3

  • 1 Voor subsidieverlening in het kader van het Subsidieprogramma Sectorale Samenwerking IMVO 2022–2025 geldt voor de periode vanaf inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2025 voor aanvragen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, een subsidieplafond van:

    • a. € 9 miljoen voor activiteiten van ondernemingen en maatschappelijke organisaties om hun internationale waardeketens te verduurzamen (eerste pijler), waarbij € 6 miljoen beschikbaar is voor ondernemingen en € 3 miljoen voor maatschappelijke organisaties.

    • b. € 2,3 miljoen voor ondersteuning van maatschappelijke organisaties voor hun rol bij de implementatie van IMVO-convenanten (tweede pijler).

  • 2 Indien na toepassing van het eerste lid een deel van het subsidieplafond resteert, wordt dit toegevoegd aan het subsidieplafond voor de tweede openstelling als bedoeld in artikel 2, tweede lid.

  • 3 Voor subsidieverlening in het kader van het Subsidieprogramma Sectorale Samenwerking IMVO 2022–2025 gelden voor aanvragen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, nader bekend te maken subsidieplafonds.

Artikel 4

De aanvragen worden beoordeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, waarbij geldt dat er maximaal drie subsidies per sector kunnen worden verleend. Indien het subsidieplafond op enige dag dreigt te worden overschreden, bepaalt de Minister de volgorde van behandeling van deze aanvragen door middel van loting.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2026, met dien verstande dat het besluit van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Dit besluit zal met de bijlage en de daarbij behorende annex in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,

E.N.A.J. Schreinemacher

Bijlage

I. Inleiding

I.1. Achtergrond

Nederland onderschrijft de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UN Guiding Principles) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen). Hierin zijn internationale normen op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (hierna: IMVO) vastgelegd. Kernelement van deze normen is dat ondernemingen risico’s in hun internationale ketens in kaart brengen, deze risico’s voorkomen, aanpakken of stoppen en hierover communiceren. Dat noemen we ‘gepaste zorgvuldigheid’ of ‘due diligence’. Het gaat dan om risico’s op mensenrechtenschendingen, zoals gedwongen arbeid en uitbuiting, maar ook risico’s op milieuvervuiling. IMVO is cruciaal voor inclusieve groene groei. Het zorgt dat de positieve effecten van bedrijvigheid, zoals werkgelegenheid, blijven bestaan, terwijl de negatieve effecten worden voorkomen. IMVO draagt daarmee voor een belangrijk deel bij aan het behalen van de duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties (Sustainable Development Goals, hierna: SDG’s).

Nederland kent een IMVO-beleid2 dat bestaat uit een mix van elkaar versterkende maatregelen die tezamen leiden tot effectieve gedragsverandering bij koplopers, achterblijvers en ondernemingen in het peloton. De beleidsmix voorziet erin dat maatwerk wordt geleverd en dat maatregelen verplichten, voorwaarden stellen, verleiden, vergemakkelijken en voorlichten (conform het zogenaamde 5V-model).

Met de invoering van een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting neemt de overheid de regierol om ondernemingen te verplichten om verantwoord te ondernemen en in het bijzonder achterblijvers in beweging te krijgen. Bij overheidsinkoop en bij het bedrijfsleveninstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden IMVO-voorwaarden gesteld waarmee ondernemingen worden gestimuleerd om gepaste zorgvuldigheid te gaan toepassen. De overheid wil ook door middel van verleiding, vergemakkelijking en voorlichting ondernemingen ondersteunen bij IMVO.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wil sectorale initiatieven ten behoeve van het toepassen van gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen en impact binnen specifieke thema’s of ketens blijven stimuleren en ondersteunen. De stimulering en ondersteuning van sectorale samenwerking is een belangrijk element in het vergemakkelijken van IMVO; onder andere door bedrijven in de sector te verbinden en zo hun invloed te vergroten. De Sociaal Economische Raad (SER) wijst erop dat sectorale samenwerking ook instrumenteel is bij het invullen van de beleidsmix van IMVO-maatregelen. Het kabinet wil sectorale samenwerking, gericht op alle ondernemingen die collectieve gepaste zorgvuldigheid willen toepassen, stimuleren met als doel een gezamenlijke oplossing te bieden voor problemen op dit vlak die ondernemingen zelf niet geheel op kunnen lossen. Met het oog daarop wordt met het Subsidieprogramma Sectorale Samenwerking IMVO 2022–2025 (hierna: subsidieprogramma) financiering mogelijk gemaakt voor activiteiten van sectorale samenwerkingsverbanden. Deze sectorale aanpak is ook bedoeld voor initiatieven die opvolging geven aan (reeds) afgelopen IMVO-convenanten.

Voorts wordt met dit subsidieprogramma een vervolg gegeven aan de tweede pijler van het Subsidieprogramma Fonds Verantwoord Ondernemen (FVO)3 dat met ingang van 1 januari 2023 zal komen te vervallen. De tweede pijler van het FVO was bedoeld ter ondersteuning van het maatschappelijk middenveld voor deelname aan IMVO-convenanten.4 In de periode 2023 tot en met 2024 zal nog een aantal IMVO-convenanten doorlopen. Met het onderbrengen van een vervolg op de tweede pijler van het FVO in de tweede pijler van dit subsidieprogramma blijft de mogelijkheid voor maatschappelijke organisaties om financiële ondersteuning te krijgen voor activiteiten in het kader van de convenanten waarin ze actief zijn.

Dit subsidieprogramma bestaat dus uit twee pijlers. De eerste pijler is gericht op stimulering van activiteiten gericht op samenwerking tussen ondernemingen ten behoeve van het toepassen van gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen; deze samenwerking krijgt vorm in sectorbrede samenwerkingsverbanden om het toepassen van gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen te blijven stimuleren en ondersteunen. Ondernemingen kunnen daarnaast veel van elkaar leren, ongeacht hoe ver zij al gevorderd zijn met gepaste zorgvuldigheidsprocessen. Zie verder over deze eerste pijler paragraaf II. De tweede pijler ondersteunt maatschappelijke organisaties bij het ontsluiten van hun kennis en ervaring ten behoeve van gepaste zorgvuldigheid in de implementatiefase van de IMVO-convenanten; zie paragraaf III.

De bepalingen in paragraaf I gelden voor zowel de eerste als de tweede pijler.

In de beleidsmix wordt ook een IMVO-steunpunt opgezet. Het nieuwe IMVO-steunpunt zal een spilfunctie (‘one stop shop’) vervullen voor ondernemingen in het toepassen van IMVO. Het steunpunt zal individuele ondernemingen voorlichten over, en ondersteunen bij het toepassen van gepaste zorgvuldigheid. Via het steunpunt kunnen ondernemingen worden doorverwezen naar het subsidieprogramma sectorale samenwerking.

I.2. Uitvoerder

De Minister heeft de uitvoering van dit subsidieprogramma opgedragen aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), agentschap van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. RVO zal het subsidieprogramma uitvoeren namens de Minister op grond van een aan RVO verleend mandaat.

I.3. Begrippen

In het subsidieprogramma wordt verstaan onder:

  • Brancheorganisatie: stichting of vereniging die krachtens haar statuten de belangen behartigt van haar leden, bestaande uit ondernemingen die tot eenzelfde bedrijfstak behoren;

  • De-minimisverordening: Verordening EU 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352/1), met inbegrip van eventueel in de toekomst vast te stellen wijzigingen;

  • Gepaste zorgvuldigheid (due diligence): in lijn met de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen wordt onder dit begrip verstaan een proces waarmee ondernemingen daadwerkelijke en potentiële ongunstige effecten van hun activiteiten voor mens en milieu kunnen identificeren, voorkomen en verminderen, en waarmee zij verantwoording kunnen afleggen over hun aanpak van die effecten als integraal onderdeel van hun besluitvormingsproces en risicobeheerssystemen. Due diligence kan opgenomen worden in de bredere risicobeheerssystemen van ondernemingen, mits het verder reikt dan het enkel in kaart brengen en beheersen van materiële risico’s voor de onderneming zelf, door ook de risico’s op ongunstige effecten op zaken die in de OESO-richtlijnen aan de orde komen mee te nemen. De OESO heeft handvatten opgesteld voor de inrichting van het due diligence proces, de ‘OECD Due Diligence Guidance for Responsible Business Conduct’; 5

  • Economische activiteit: iedere activiteit waarbij goederen of diensten op een markt worden aangeboden; 6

  • IMVO-convenant: set van afspraken tussen Nederlandse bedrijfssectoren, maatschappelijke organisaties en de rijksoverheid, waaronder ten minste de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en over hoe zij gezamenlijk specifieke IMVO-risico’s en daadwerkelijke misstanden op het gebied van mensenrechten, arbeidsrechten en milieu kunnen voorkomen en mitigeren 7;

  • Maatschappelijke organisatie: een niet op winst gerichte, niet aan een overheidsinstantie statutair of feitelijk verbonden organisatie met een maatschappelijk oogmerk, beschikkend over rechtspersoonlijkheid naar burgerlijk recht in het land waar de maatschappelijke organisatie statutair gevestigd is, die niet door een overheidsinstantie is opgericht, dan wel die na oprichting door een overheidsinstantie geheel verzelfstandigd is. Deze organisatie is ook als zodanig geregistreerd; 8

  • Minister: de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;

  • OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen: algemene beginselen voor internationaal ondernemen die een belangrijk uitgangspunt zijn voor het IMVO-beleid van de Nederlandse regering. De OESO-richtlijnen bieden handvatten voor ondernemingen om om te gaan met zaken zoals ketenverantwoordelijkheid, mensenrechten, kinderarbeid, milieu en corruptie. In de OESO-richtlijnen worden deze en andere begrippen nader gedefinieerd en uitgewerkt; 9

  • Onderneming: een rechtspersoon, niet zijnde een maatschappelijke organisatie, die economische activiteiten uitvoert, ongeacht de wijze waarop zij wordt gefinancierd; 10

  • Outreach: activiteiten gericht op communicatie naar andere (internationale) organisaties en initiatieven binnen de sector ten einde meer gezamenlijke invloed uit te kunnen oefenen;

  • Penvoerder: de partner in een samenwerkingsverband die namens het samenwerkingsverband de subsidie aanvraagt. Indien de aanvraag wordt gehonoreerd, is de penvoerder de subsidieontvanger en als zodanig volledig aanspreekbaar en verantwoordelijk jegens de Minister voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en de naleving van de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen;

  • Productielanden: de landen opgenomen op de List of Recipients of Official Development Assistance van het Development Assistance Committee (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO); 11

  • Samenwerkingsverband: een niet over rechtspersoonlijkheid beschikkend contractueel samenwerkingsverband bestaande uit partners met eigen rechtspersoonlijkheid gericht op de realisering van gezamenlijk onderschreven doelstellingen door uitvoering van activiteiten op een zodanige wijze dat elk van de partners een deel van de daartoe benodigde inspanningen levert en een deel van de daarmee gepaard gaande risico’s draagt;

  • Sectorale samenwerking: afspraken tussen Nederlandse ondernemingen en indien relevant maatschappelijke organisaties om (delen van) een of meer stappen van het gepaste zorgvuldigheidproces gezamenlijk te zetten;

  • Sociale dialoog: alle vormen van onderhandeling, raadpleging of uitwisseling van informatie tussen vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en eventueel overheden over kwesties van gemeenschappelijk belang. Sociale dialoog kan bestaan als bipartite proces tussen werknemers en management (of vakbonden en werkgeversorganisaties), maar ook als tripartite proces met directe of indirecte betrokkenheid van de overheid. Het kan informeel of geïnstitutionaliseerd zijn en binnen waardeketens plaatsvinden op lokaal, nationaal, regionaal, internationaal of grensoverschrijdend niveau; 12

  • Stakeholders: mensen of groepen met belangen die geschaad (kunnen) worden door de activiteiten van een onderneming (zie definitie OESO-richtlijnen); 13

  • UN Guiding Principles on Business and Human Rights: evenals de OESO-richtlijnen zijn de UN Guiding Principles 14 algemene beginselen voor internationaal ondernemen die een belangrijk uitgangspunt zijn voor het IMVO-beleid van de Nederlandse regering. De UN Guiding Principles zijn breed gedragen richtsnoeren voor overheid en bedrijfsleven hoe inbreuken op mensenrechten, rechtstreeks of in productieketens, te voorkomen en aan te pakken.

I.4. Subsidiabele kosten

I.4.1. Uitgangspunten

Voor het bepalen van (de omvang van) de kosten die in aanmerking kunnen worden genomen bij het bepalen van de hoogte van de te verlenen subsidie gelden de volgende uitgangspunten:

  • voor kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd wordt geen subsidie verleend;

  • voor kosten die niet direct zijn gerelateerd aan de uitvoering van de activiteiten wordt geen subsidie verleend;

  • voor kosten gemaakt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag wordt geen subsidie verleend;

  • voor kosten voor projectmanagement, zijnde enkel de coördinatie van de uitvoering van de activiteiten, geldt een maximum van 10% van het totaal aantal opgevoerde dagen, van de subsidiabele activiteiten, onder tijdsbesteding in Nederland en het buitenland;

  • voor de inhuur van externe medewerkers, bijvoorbeeld zzp-ers, wordt een maximum uurtarief van € 87,50 gehanteerd;

  • de interne kosten (eigen uren en, in geval van hardware, de kostprijs) van de penvoerder en zijn partners worden zonder winstopslag in aanmerking genomen;

  • kosten in landen buiten Europa worden aan lokale maatstaven getoetst;

  • direct uit de projectactiviteiten verkregen inkomsten worden in mindering gebracht op de subsidie, bijvoorbeeld inkomsten uit training en advies.

I.4.2. Subsidiabele kosten

  • a. De subsidiabele kosten betreffen loonkosten, welke worden berekend als volgt: het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken medewerkers in loondienst bij de penvoerder en/of partners ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt, vermenigvuldigd met maximaal een vast uurtarief van € 87,50 waarin zowel de directe loonkosten als de daaraan toegerekende indirecte kosten zijn begrepen. In afwijking van dit vaste uurtarief wordt het uurtarief voor personeel van de penvoerder en/of partners in landen buiten Europa naar lokale maatstaven vastgesteld tot maximaal dit vaste uurtarief.

  • b. Deze kosten worden vermeerderd met:

    • Kosten van derden waarvoor een factuur wordt ontvangen.

    • Reiskosten: internationale reiskosten en interlokale reiskosten buiten Nederland op basis van economy class met een maximum van 10% van de totale subsidiabele kosten.

    • Verblijfkosten: de maximale vergoeding voor verblijfkosten is het aantal overnachtingen maal de logies- en overige kosten conform de Daily Subsistence Allowance Rates (DSA-lijsten) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, geldend op de startdatum van de activiteiten: Bijlage I behorende bij artikel 3, eerste lid, van de Reisregeling buitenland.15

    • In aanvulling op de hierboven genoemde reis- en verblijfkosten kunnen ook extra reis- en verblijfkosten vanwege de risico’s, verzekering en negatief reisadvies subsidiabel zijn, mits goed onderbouwd in de aanvraag.

I.4.3. Niet-subsidiabele kosten

Niet subsidiabel zijn in ieder geval de volgende kosten:

  • kosten voor het ontwikkelen van de aanvraag en het aanvragen van subsidie en andere kosten die voor indiening van de aanvraag zijn gemaakt;

  • financieringskosten en rentevergoedingen;

  • omzetbelasting (btw) voor zover dit geen kostenpost is;

  • kosten veroorzaakt door inflatie en wisselkoersschommelingen;

  • kosten gerelateerd aan promotionele of verkoopactiviteiten of promotiemateriaal;

  • algemene vertaalkosten;

  • kosten van tenaamstelling en instandhouding van rechten van intellectueel eigendom;

  • kosten voor aanschaf of afschrijvingskosten van machines en apparatuur.

I.5. Afwijzingsgronden

Naast het bepaalde in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een aanvraag voor subsidie afgewezen als er niet voldaan wordt aan het bepaalde in de beleidsregels voor dit subsidieprogramma of indien het beschikbare budget ontoereikend is.

I.6. Verplichtingen

In de subsidieverleningsbeschikking zal aan de subsidieverlening een aantal verplichtingen worden verbonden. Deze hebben in elk geval betrekking op de zogenaamde meldplicht: de subsidieontvanger heeft de plicht om aan RVO te melden wanneer hij niet (geheel) aan de verplichtingen van de subsidie kan voldoen en/of de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet (geheel/tijdig) kan uitvoeren. Daarnaast zullen er verplichtingen worden opgenomen over het (tussentijds) rapporteren van de resultaten en de effecten van de gesubsidieerde activiteiten.

I.7. Handhaving

RVO zal aan de hand van de door de subsidieontvangers in te dienen rapportages middels steekproefsgewijze controles toezien op het correcte gebruik van de subsidie waarbij op grond van de afgegeven beschikkingen wordt gecontroleerd op rechtmatigheid en doelmatigheid.

I.8. Administratieve lasten

Ter verantwoording van de administratieve lasten waarmee de subsidieaanvrager te maken krijgt is een toets uitgevoerd volgens een standaard kostenmodel. Daarbij is rekening gehouden met de indiening van een aanvraag voor subsidie, de beheerfase, de vaststelling van de subsidie en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures. Uit de berekening blijkt dat het totale percentage administratieve lasten ten opzichte van het totaal beschikbare subsidiebudget 4% bedraagt voor de eerste pijler en 2,47% voor de tweede pijler.

II. Eerste pijler: sectorale samenwerkingsverbanden

II.1. Doel(groep) en activiteiten

II.1.1. Doel

Het doel van de subsidieverlening in het kader van de eerste pijler van dit subsidieprogramma is het voor Nederlandse ondernemingen te vergemakkelijken om te ondernemen in lijn met de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles (toepassen van gepaste zorgvuldigheid) ten einde hen risico’s op het gebied van mensenrechten, arbeid en milieu in hun waardeketen te laten aanpakken en verminderen, te beginnen bij de meest ernstige en meest waarschijnlijke risico’s. Het gaat daarbij om IMVO-thema’s die in de OESO-richtlijnen aan de orde komen. De eerste pijler van het subsidieprogramma beoogt bij te dragen aan de verduurzaming van internationale waardeketens en draagt daarmee tevens bij aan verschillende SDG’s van de Verenigde Naties, waaronder Gender equality (SDG 5), Decent work and economic growth (SDG 8), Responsible Production and Consumption (SDG 12) en Partnerships to achieve the goals (SDG 17).

In het kader van de eerste pijler kan subsidie worden verstrekt (via penvoerders) aan sectorale samenwerkingsverbanden voor activiteiten gericht op het collectief invullen van een of meerdere stappen van het gepaste zorgvuldigheidsproces waarbij het gehele proces in ogenschouw moet worden genomen. De zes stappen van gepaste zorgvuldigheid16 zijn als volgt:

  • 1. Integreer maatschappelijk verantwoord ondernemen in beleid en managementsystemen;

  • 2. Identificeer en beoordeel negatieve gevolgen in activiteiten, toeleveringsketens en zakelijke relaties;

  • 3. Stop, voorkom of beperk negatieve gevolgen;

  • 4. Monitor praktische toepassing en resultaten;

  • 5. Communiceer hoe gevolgen worden aangepakt;

  • 6. Zorg voor herstelmaatregelen of werk hieraan mee, indien van toepassing.

Door sectoraal samen te werken aan deze stappen bundelen ondernemingen hun krachten voor verduurzaming van hun waardeketen. Door het uitvoeren van gezamenlijke activiteiten als onderdeel van gepaste zorgvuldigheid binnen een waardeketen, voorkomen en verminderen ondernemingen gezamenlijk daadwerkelijke of potentiële ongunstige effecten voor mens en milieu. Het betrekken van stakeholders is hierbij van belang om de verbinding te maken met de lokale context.

Daarnaast leren ondernemingen veel van elkaar. Het deelnemen in een sectoraal samenwerkingsverband genereert leereffecten die leiden tot verbeterde gepaste zorgvuldigheid bij deelnemende ondernemingen in een waardeketen of met betrekking tot een specifiek IMVO-risico. Ondernemingen kunnen dit proces vervolgens toepassen op andere waardeketens en andere IMVO-risico’s. Tevens kan er spill-over van best practices plaatsvinden naar andere ondernemingen in de sector als gevolg van de gezamenlijke activiteiten. Dit leidt tot meer bewustwording van en onderlinge kennisuitwisseling over gepaste zorgvuldigheid binnen sectoren en verbeterde relaties met ketenpartners.

Deelname aan een samenwerkingsverband vervangt niet de verantwoordelijkheid van individuele ondernemingen om te voldoen aan wetgeving. Dit subsidieprogramma heeft dan ook niet tot doel om deze individuele verantwoordelijkheid te vervangen. Wel kan het subsidieprogramma helpen om invulling te geven aan deze individuele verantwoordelijkheid.

In annex I zijn voorbeelden van subsidiabele activiteiten opgenomen, alsmede de outputs en outcomes die ermee behaald kunnen worden.

II.1.2. Doelgroep

De activiteiten van een sectoraal samenwerkingsverband worden primair door ondernemingen uitgevoerd aangezien zij volgens de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles hoofdzakelijk belast zijn met de toepassing van gepaste zorgvuldigheid. Dit subsidieprogramma staat zowel open voor ondernemingen die aan de toekomstige wet17 moeten voldoen als voor alle andere ondernemingen die aan de slag willen gaan met gepaste zorgvuldigheid. Samenwerking met maatschappelijke organisaties wordt gestimuleerd om gezamenlijk invloed te vergroten en stakeholderengagement te bevorderen.

II.1.3. Wie kunnen in aanmerking komen voor een subsidie

Subsidies in het kader van de eerste pijler zijn bedoeld voor sectorale samenwerkingsverbanden, namens welke een penvoerder een subsidie aanvraagt. Elke partner van het samenwerkingsverband moet beschikken over rechtspersoonlijkheid.

Aan de (partners van de) samenwerkingsverbanden worden de volgende eisen gesteld:

  • Tot de partners van het samenwerkingsverband behoren in elk geval vijf of meer in Nederland gevestigde ondernemingen, niet zijnde brancheorganisaties, die collectieve gepaste zorgvuldigheid willen toepassen en onderdeel zijn van dezelfde sector of waardeketen. Ondernemingen van wie bedrijfsactiviteiten hoofdzakelijk uit advisering bestaan kunnen geen partner zijn.

  • De in het samenwerkingsverband deelnemende Nederlandse ondernemingen:

    • zijn actief in een waardeketen die een link heeft met de Nederlandse markt;

    • voeren hun bedrijfsactiviteiten hoofdzakelijk uit in of gericht op Nederland.

  • Naast minimaal vijf ondernemingen kunnen ook brancheorganisaties en maatschappelijke organisaties als partner deelnemen in een samenwerkingsverband. Brancheorganisaties kunnen niet namens ondernemingen deelnemen in een samenwerkingsverband, omdat gepaste zorgvuldigheid door een individuele onderneming moet worden toegepast. Zij kunnen ook pas deelnemen als partner als er al minimaal vijf ondernemingen in het samenwerkingsverband deelnemen.

  • Alle partners van het samenwerkingsverband moeten toegevoegde waarde hebben voor het behalen van de doelstelling(en) van een samenwerkingsverband dat een subsidie aanvraagt.

  • Het samenwerkingsverband moet gevormd zijn voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.

Brancheorganisaties en maatschappelijke organisaties kunnen overigens ook anderszins, zonder dat ze als partner deelnemen in het samenwerkingsverband, worden betrokken bij de uitvoering van de activiteiten van een samenwerkingsverband. Brancheorganisaties kunnen namelijk een belangrijke rol spelen in outreach binnen de sector, bijvoorbeeld door het organiseren van workshops en het delen van tools. Maatschappelijke organisaties kunnen hun kennis en expertise inzetten om ondernemingen te helpen bij hun gepaste zorgvuldigheidsproces, bijvoorbeeld als het gaat om stakeholderengagement.

De rol van penvoerder wordt vervuld door:

  • een onderneming met een statutaire zetel in Nederland, of

  • een onderneming met een statutaire zetel in het buitenland en een vestiging of vaste inrichting in Nederland.

De penvoerder en partners in het samenwerkingsverband moeten een integriteitsbeleid hebben vastgesteld. Hij en zijn partners moeten tevens procedures hebben ingevoerd om aan dat beleid invulling te kunnen geven binnen de eigen organisatie. Indien de penvoerder en partners dit integriteitsbeleid nog niet of beperkt hebben opgesteld en geïmplementeerd binnen hun eigen organisatie, moet dit onderdeel uitmaken van de activiteiten in fase A (zie sectie II.1.4. Subsidiabele activiteiten); hierover zal indien aan de orde een verplichting worden opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking. Dit integriteitsbeleid en deze procedures zijn er om ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag, daaronder begrepen seksuele misdragingen, jegens medewerkers en derden bij de uitvoering van de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft, door de penvoerder, zijn partners en de door hen ingeschakelde partijen, zo veel mogelijk te voorkomen, in voorkomend geval te onderzoeken, met passende maatregelen zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en de gevolgen daarvan te mitigeren. De procedures zijn zodanig ingericht dat een tijdige melding van incidenten aan RVO (als uitvoerder voor de Minister van dit subsidiebeleidskader)is gewaarborgd.

II.1.4. Subsidiabele activiteiten

Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie in het kader van de eerste pijler moeten de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd gericht zijn op het collectief toepassen van gepaste zorgvuldigheid in sectoraal verband bij één of meerdere stappen uit het zes stappenplan van de OESO-richtlijnen. De activiteiten dienen onderdeel te zijn van het gehele gepaste zorgvuldigheidsproces van de ondernemingen in het sectorale samenwerkingsverband. In Annex I staat een lijst met voorbeelden van subsidiabele activiteiten per stap. Deze lijst is niet uitputtend maar laat zien welke collectieve activiteiten ondernomen kunnen worden.

Activiteiten dienen altijd een directe relatie te hebben met het gepaste zorgvuldigheidsproces en daarmee een directe relatie hebben met de risico’s en omstandigheden in de productielanden voor de sector in kwestie waaromheen het proces is ingericht.

In lijn met de OESO-richtlijnen dient het proces van gepaste zorgvuldigheid gebaseerd te zijn op betrokkenheid van stakeholders. Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie moeten de activiteiten van het sectorale samenwerkingsverband betrekking hebben op een of meerdere stappen en thema’s van de OESO-richtlijnen (mensenrechten, arbeid en milieu) en moet bij die activiteiten sprake zijn van het betekenisvol betrekken van stakeholders zoals voorgeschreven in de OESO due diligence handreiking18:

‘Niet alle personen en groepen die worden aangemerkt als stakeholders hebben belangen die geschaad kunnen worden door een specifieke activiteit van een onderneming. Het is daarom van belang dat de onderneming de personen en groepen met belangen identificeert met wie rekening moet worden gehouden bij een specifieke activiteit (relevante stakeholders). Due diligence heeft bovendien betrekking op stakeholders die geschaad zijn in hun belangen (getroffen stakeholders) en stakeholders bij wie dat niet is gebeurd maar alsnog kan gebeuren (potentieel getroffen stakeholders). Overigens wegen niet alle belangen even zwaar en hoeven niet alle stakeholders op dezelfde manier te worden behandeld. Stakeholders verschillen dus al naar gelang de onderneming en haar activiteiten.’

Niet-subsidiabele activiteiten zijn:

  • activiteiten gericht op het schrijven van een aanvraag;

  • activiteiten waarvoor reeds subsidie is verleend in het kader van het Subsidieprogramma Fonds Verantwoord Ondernemen of het Subsidieprogramma Fonds Bestrijding Kinderarbeid19 komen niet in aanmerking voor subsidie in het kader van dit subsidieprogramma;

  • activiteiten van een organisatie waaraan reeds een instellingssubsidie is verleend door het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor een looptijd die het tijdvak van de gevraagde subsidie (deels) beslaat;

  • activiteiten waarvoor reeds een subsidie of een bijdrage is verstrekt door het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Het samenwerkingsverband behoort een plan van aanpak te hebben met betrekking tot de voorziene activiteiten gericht op het uitvoeren van collectieve gepaste zorgvuldigheid in sectoraal verband voor één of meerdere van de zes stappen van de OESO-richtlijnen.

Er kan subsidie worden aangevraagd door een sectoraal samenwerkingsverband voor een aanpak gericht op collectieve gepaste zorgvuldigheid bestaande uit een fase A en een fase B. Onder de fasen wordt verstaan:

  • Fase A – Bestendiging van het plan van aanpak van het sectoraal samenwerkingsverband in lijn met OESO-richtlijnen.

  • Fase B – Uitvoering van activiteiten van een of meerdere stappen van gepaste zorgvuldigheid door het sectoraal samenwerkingsverband.

Fase A betreft activiteiten gericht op het op een gestructureerde en professionele wijze verder uitwerken en bestendigen van een (reeds bestaand) plan van aanpak voor één of meerdere stappen van gepaste zorgvuldigheid door een sectoraal samenwerkingsverband in lijn met internationaal erkende IMVO-normen. Binnen het plan van aanpak moet worden ingezet op ambitieuze afspraken waarin ondernemingen concreet de OESO-richtlijnen, UN Guiding Principles en waar relevant andere internationale breed gedragen IMVO-normen, omzetten in concrete en aantoonbare stappen en betrokkenheid en deze implementeren.

Het uitwerken en bestendigen van het plan van aanpak van een sectoraal samenwerkingsverband in lijn met de OESO-richtlijnen behelst een gepaste zorgvuldigheidsinventarisatie inclusief een risico- en stakeholderanalyse in de sector. Aan het einde van fase A moet in het plan zijn meegenomen:

  • Welke samenwerkingsverbanden en producten ten aanzien van gepaste zorgvuldigheid in de sector al zijn ontwikkeld en of het (nieuw) gevormde samenwerkingsverband toegevoegde waarde heeft.

  • Welke reeds ontwikkelde tools en handreikingen binnen de OESO20, IMVO-convenanten of andere initiatieven gebruikt gaan worden om de voorgenomen activiteiten voor een of meerdere stappen van gepaste zorgvuldigheid in lijn te brengen met de OESO-richtlijnen.

  • Welke sectorspecifieke risico’s er zijn en waarom die mogelijk afwijken van de risico’s genoemd in het KPMG-rapport ‘MVO Sector Risico Analyse’ of vergelijkbare risicoanalyse. Aandachtspunten voor dialoog’,21 waarbij geldt dat de meest ernstige en waarschijnlijke risico’s worden aangepakt.

  • Welke externe stakeholders, op een betekenisvolle manier, worden betrokken bij de voorgenomen activiteiten op één of meerdere stappen van gepaste zorgvuldigheid, in lijn met de OESO-richtlijnen. Daarbij wordt gekeken naar een mogelijk verband met programma’s die met behulp van BZ-ondersteuning door maatschappelijke organisaties in productielanden worden uitgevoerd.

  • Hoe sociale dialoog binnen de waardeketen een onderdeel vormt van de voorgenomen activiteiten op een of meerdere stappen van de OESO-richtlijnen. Als een samenwerkingsverband er voor kiest zich niet te richten op sociale dialoog, moet dit worden beargumenteerd.

  • Hoe een gender-perspectief betrokken wordt in lijn met de OESO-richtlijnen.22

  • Hoe de collectieve activiteiten voor een of meerdere stappen van gepaste zorgvuldigheid binnen het gehele gepaste zorgvuldigheidsproces uitgevoerd gaan worden, alsmede welke maatregelen de ondernemingen en het samenwerkingsverband al hebben genomen ten aanzien van gepaste zorgvuldigheid en de effectiviteit van deze maatregelen (een nulmeting).

  • Een beschrijving hoe de activiteiten onder stap 3 (het aanpakken van risico’s) binnen de invloedsfeer van (deelnemende) ondernemingen en het samenwerkingsverband vallen.

  • Hoe de activiteiten onder stap 6 zijn ingericht op basis van artikel 30 van de UN Guiding Principles.23

Voor de in fase A te uit te voeren activiteiten is het noodzakelijk een expert te betrekken die tot onafhankelijke oordeelsvorming in staat is, aantoonbare kennis heeft van de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles alsmede van het praktisch toepassen van gepaste zorgvuldigheid.

Fase A wordt afgesloten met een plan van aanpak in lijn met de OESO-richtlijnen voor de uitvoering van activiteiten in fase B. Pas als de RVO (als uitvoerder van dit subsidiebeleidskader optredend namens de Minister) dit plan van aanpak goedkeurt, kunnen de begrote kosten voor de activiteiten voor fase B daadwerkelijk subsidiabel worden. Dit is het zogenoemde ‘go/no-go’ moment.

Tevens kan uit fase A voortkomen dat er meer ondernemingen kunnen of moeten worden betrokken bij de uitvoering van het plan van aanpak. Een uitbreiding van het samenwerkingsverband is mogelijk, maar de hoogte van het verleende subsidiebedrag blijft ongewijzigd.

Fase B betreft collectieve activiteiten voor een of meerdere stappen van gepaste zorgvuldigheid als onderdeel van het gehele gepaste zorgvuldigheidsproces dat moet leiden tot structurele inbedding bij de aangesloten ondernemingen in een sector. De ontwikkelde tools en best practices worden aan het einde van fase B gedeeld met de sector en publiek toegankelijk gemaakt voor zover die uit de subsidie bekostigd zijn.

Aan het einde van fase B dient er een beschrijving te zijn waaruit blijkt hoe het samenwerkingsverband de aanpak van één of meerdere stappen van gepaste zorgvuldigheid als onderdeel van het gehele gepaste zorgvuldigheidsproces heeft uitgevoerd. In de beschrijving komt in elk geval terug:

  • De resultaten voor de aangesloten ondernemingen. Het samenwerkingsverband beschrijft hoe het plan van aanpak is gerealiseerd en welke effecten dit voor de ondernemingen heeft gehad.

  • Het effect op de waardeketen. Het samenwerkingsverband beschrijft hoe het plan van aanpak is gerealiseerd en welke resultaten dit voor mens en milieu in de waardeketen heeft opgeleverd.

  • Hoe de ondernemingen verder gaan (samen)werken aan het continue proces van gepaste zorgvuldigheid.

II.1.5. Duur activiteiten

De activiteiten in het kader van de eerste pijler moeten in minimaal 2 en maximaal 3 jaar worden uitgevoerd, waarbij geldt dat de uitvoering uiterlijk 6 maanden na subsidieverlening van start moet gaan. De activiteiten worden afgerond uiterlijk 31 augustus 2028.

II.1.6. Omvang van de subsidie

De subsidie bedraagt per aanvraag:

  • voor ondernemingen en brancheorganisaties maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 200.000 per samenwerkingsverband per jaar;

  • voor maatschappelijke organisaties niet zijnde brancheorganisaties, als partner in een samenwerkingsverband, maximaal 100% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 100.000 per jaar voor de aangesloten maatschappelijke organisaties tezamen.

Het deel van de totale subsidiabele kosten waarvoor geen subsidie wordt verstrekt moet door de aanvragers van de subsidie zelf worden gefinancierd, dit wordt ook wel de eigen bijdrage genoemd. Dit mag niet worden gefinancierd met middelen die verkregen zijn door middel van een directe of indirecte subsidie of bijdrage ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

II.1.7. Staatssteun

De subsidie aan ondernemingen, waaronder mogelijk ook maatschappelijke organisaties24 die als partner in een samenwerkingsverband deelnemen, kan staatssteun betreffen en geoorloofd worden verstrekt door toepassing van de De-minimisverordening. Dit houdt in dat onder voorwaarden een maximale subsidie van € 200.000,- per onderneming per 3 belastingjaren kan worden verleend. Hiervoor dient door elke onderneming in het samenwerkingsverband die subsidie ontvangt een De-minimisverklaring te worden ingevuld en bij de subsidieaanvraag opgenomen te worden.

II.2. Aanvraag

II.2.1. Vereisten

De aanvraag wordt in de Engelse taal ingediend door de penvoerder met gebruikmaking van een daartoe op www.rvo.nl/sectorale-samenwerking beschikbaar gesteld middel en voorzien van de daarin genoemde bijlagen waarvoor modellen beschikbaar worden gesteld door RVO.

De aanvraag bevat in ieder geval:

  • voor welke sector er wordt aangevraagd; te kiezen uit: bouw, chemie, elektronica, energie, financiële sector, hout en papier, metaal, olie en gas, toerisme en scheepsbouw, land- en tuinbouw, textiel & kleding en voedingsmiddelen. Als een samenwerkingsverband niet onder een van deze sectoren valt, dan moet onderbouwd worden waarom de aanvraag niet kan worden gezien als behorend bij een van de opgesomde sectoren;

  • partnerformulieren;

  • plan van aanpak;

  • ingevulde en ondertekende de-minimisverklaring per onderneming, dus onderneming zijnde partners;

  • begroting waarbij ook de financiering van de eigen bijdrage per partner inzichtelijk wordt gemaakt;

  • ondertekende samenwerkingsovereenkomst die op hoofdlijnen de medewerking van de partners aan de uitvoering van de activiteiten en de naleving van de gemaakte afspraken waarborgt, evenals de naleving van de aan een subsidieverlening te verbinden verplichtingen.

Tevens moeten de penvoerder en de partners verklaren dat zij op de hoogte zijn van en zullen handelen naar de OESO-richtlijnen en dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd niet op de FMO Uitsluitingslijst, onderdelen 02 tot en met 08 (www.fmo.nl/exclusion-list) voorkomen. Tevens moet worden verklaard dat geaccepteerd wordt dat sectorale samenwerking geen vervanging is van de individuele verantwoordelijkheid om gepaste zorgvuldigheid toe te passen.

II.2.2. Herstelperiode

In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de Minister (met gebruikmaking van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht) vragen om een aanvulling. Als datum en tijd van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden de datum en tijd waarop de aanvulling is ontvangen. Daarnaast geldt in het algemeen dat het niet volledig indienen van aanvragen of onvoldoende onderbouwen van (onderdelen van) de aanvraag mogelijk leidt tot afwijzing van een subsidieaanvraag op basis van het niet of niet in voldoende mate voldoen aan de aan aanvragen gestelde vereisten en criteria.

Kortheidshalve verwijzen naar andere onderdelen van de aanvraag, websites of bijlagen is niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten uitdrukkelijk is aangegeven dat daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan. Indien onderdelen van de aanvraagdocumenten niet worden ingevuld, loopt de penvoerder het risico op afwijzing van de aanvraag.

II.3. Beoordeling en verdeling beschikbare middelen

II.3.1. Beoordeling

De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke subsidieverstrekking in het kader van de eerste pijler. De aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de maatstaven die in het subsidieprogramma met betrekking tot de eerste pijler zijn neergelegd.

Vanaf het moment dat aannemelijk is dat de middelen op basis van de beoordeling van eerder binnengekomen aanvragen zullen worden uitgeput, wordt de behandeling van later binnengekomen aanvragen aangehouden. Indien blijkt dat eerdere aanvragen worden afgewezen, zullen de latere aanvragen in behandeling worden genomen, op volgorde van binnenkomst.

Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen dient de aanvraag te voldoen aan de hiervoor, in het bijzonder in paragraaf I, II.1 en II.2, opgenomen vereisten. Slechts de aanvragen die daaraan voldoen worden inhoudelijk beoordeeld op kwaliteit aan de hand van de hierna volgende criteria. Aan deze criteria moet eveneens (in voldoende mate) worden voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie. Bij de beoordeling van aanvragen op grond van de criteria wordt gewerkt met een systeem van puntentoekenning.

De volgende criteria zijn van toepassing:

  • 1. De ondernemingen binnen het samenwerkingsverband zijn actief in dezelfde sector; indien dit niet het geval is, maakt het samenwerkingsverband aannemelijk waarom er toch samenwerking nodig is op deze specifieke waardeketens.

  • 2. In de aanvraag is SMART beschreven voor welke gepaste zorgvuldigheidsstappen de gevraagde subsidie zal worden aangewend, wat de inspanningen, te behalen gezamenlijke doelstellingen en resultaten zijn, en wie hiervoor verantwoordelijk zijn. Hierbij is het van belang afspraken te formuleren in lijn met de OESO-richtlijnen (zoals beschreven in sectie II.1.4. Subsidiabele activiteiten).

  • 3. Indien andere relevante nationale, Europese en internationale samenwerkingsverbanden bestaan heeft het sectorale samenwerkingsverband ten opzichte daarvan toegevoegde waarde voor het behalen van de doelstelling.

  • 4. Het samenwerkingsverband betrekt middels outreach andere organisaties in de sector bij het samenwerkingsverband of de uitvoering daarvan.

  • 5. Indien maatschappelijke organisaties partner zijn van een samenwerkingsverband hebben zij een toegevoegde waarde voor het behalen van de doelstelling.

RVO kan bij de beoordeling extern advies inwinnen.

II.3.2. Verdeling beschikbare middelen

Voor elke openstelling in de eerste pijler geldt dat de voor de betreffende openstelling beschikbare middelen worden verdeeld door behandeling van ontvangen aanvragen in volgorde van binnenkomst, waarbij per openstelling geldt dat er maximaal 3 subsidies per sector kunnen worden verleend. Indien het plafond dreigt te worden overschreden door gelijktijdig ontvangen volledige aanvragen, wordt de volgorde van behandeling van deze aanvragen bepaald door loting.

III. Tweede pijler: maatschappelijke organisaties in convenanten

III.1. Doel(groep) en activiteiten

III.1.1. Doel

De tweede pijler biedt ondersteuning voor maatschappelijke organisaties om hun kennis te ontsluiten en zo een belangrijke rol te kunnen spelen bij de implementatie van de IMVO-convenanten. Maatschappelijke organisaties dragen bij aan de vermindering van IMVO-risico’s in waardeketens zoals deze zijn afgesproken in de IMVO-convenanten.

III.1.2. Doelgroep

De doelgroep betreft maatschappelijke organisaties die deelnemen aan IMVO-convenanten. De werkzaamheden voor het convenant sluiten aan bij de kernactiviteiten van de maatschappelijke organisaties.

III.1.3. Wie kunnen in aanmerking komen voor een subsidie

Subsidies zijn bedoeld voor samenwerkingsverbanden van maatschappelijke organisaties per IMVO-convenant, namens welke een penvoerder een subsidie aanvraagt. De penvoerder is een statutair in Nederland gevestigde maatschappelijke organisatie en heeft over de afgelopen 2 jaar een minimale jaarbegroting van € 0,5 miljoen en kan dit aantonen aan de hand van een jaarverslag.

Dit samenwerkingsverband bestaat alleen uit maatschappelijke organisaties die partij zijn bij en deelnemen aan de implementatie van een reeds ondertekend IMVO-convenant. De Minister is partij bij het betreffende convenant.

Geen partner bij het samenwerkingsverband mogen zijn: maatschappelijke organisaties waaraan reeds een instellingssubsidie is verleend door het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor een looptijd die het tijdvak van de gevraagde subsidie (deels) beslaat. Als er maatschappelijke organisaties onderdeel uitmaken van het convenant, die niet in aanmerking (willen) komen voor de subsidie, dan verklaart de penvoerder dat zij de subsidieaanvraag wel ondersteunen.

Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie moet de penvoerder aantonen dat hij en zijn partners een integriteitsbeleid hebben vastgesteld en dat hij en zijn partners procedures hebben ingevoerd om aan dat beleid toepassing te kunnen geven. Dit integriteitsbeleid en deze procedures zijn er om ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag, daaronder begrepen seksuele misdragingen, jegens medewerkers en derden bij de uitvoering van de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft, door de penvoerder, zijn partners en de door hen ingeschakelde partijen, zo veel mogelijk te voorkomen, in voorkomend geval te onderzoeken, met passende maatregelen zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en de gevolgen daarvan te mitigeren. De procedures zijn zodanig ingericht dat een tijdige melding van incidenten aan RVO (als uitvoerder voor de Minister van dit subsidiebeleidskader) is gewaarborgd.

III.1.4. Subsidiabele activiteiten

Er kan subsidie worden aangevraagd voor:

  • a. basisactiviteiten; of

  • b. extra activiteiten die voortvloeien uit de convenanten.

Basisactiviteiten

Subsidiabel zijn activiteiten gericht op het behalen van de doelstellingen van het IMVO-convenant. Het kan gaan om eenmalige overkoepelende activiteiten per convenant (zoals inzet in een stuurgroep, communicatie, rapportage) en/of om thematische activiteiten (zoals uren in werkgroepen en andere project gerelateerde activiteiten).

Extra activiteiten

Subsidiabel zijn activiteiten die voortvloeien uit het IMVO-convenant, die direct gelinkt zijn aan een concrete afspraak (conform een artikel) in het convenant, die zijn beschreven in een projectplan, die meetbare resultaten opleveren en die zijn goedgekeurd door alle geledingen binnen het convenant.

Activiteiten waarvoor reeds een subsidie of een bijdrage is verstrekt door het Ministerie van Buitenlandse Zaken komen niet in aanmerking voor een subsidie in het kader van dit subsidieprogramma.

III.1.5. Duur activiteiten

De activiteiten in het kader van de tweede pijler moeten binnen 3 jaar uitgevoerd worden, tenzij de looptijd van het IMVO-convenant korter is, en zijn uiterlijk per 31 december 2025 afgerond. De uitvoering van de activiteiten moet uiterlijk 6 maanden na indiening van de aanvraag van start gaan.

III.1.6. Omvang van de subsidie

Elke aanvraag dient betrekking te hebben op ofwel basisactiviteiten ofwel extra activiteiten. Het maximale subsidiebedrag dat voor elk van de soorten subsidiabele activiteiten kan worden verkregen is € 150.000 op jaarbasis aan inzet per IMVO-convenant voor de resterende programmaperiode van het convenant, en uiterlijk tot en met 31 december 2025. De subsidie wordt per soort activiteit apart aangevraagd.

Het totale subsidiebedrag per activiteitensoort is maximaal € 150.000 op jaarbasis. Bij een looptijd van minder dan 1 jaar geldt dat de hoogte van het maximale subsidiebedrag wordt bepaald naar rato van het aantal maanden waarin de activiteiten waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft worden uitgevoerd.

III.1.7. Staatssteun

De subsidie aan maatschappelijke organisaties25 kan staatssteun betreffen en geoorloofd worden verstrekt door toepassing van de De-minimisverordening. Zie verder paragraaf II.1.7.

III.2. Aanvraag

III.2.1. Vereisten

De aanvraag voor de tweede pijler wordt ingediend door de penvoerder met gebruikmaking van een daartoe op www.rvo.nl/sectorale-samenwerking beschikbaar gesteld middel en voorzien van de daarin genoemde bijlagen waarvoor modellen beschikbaar worden gesteld door RVO.

De aanvraag bevat in ieder geval cv’s van medewerkers, een activiteitenplan en een begroting. Daarnaast geeft de aanvraag een duidelijke omschrijving van de rolverdeling tussen de maatschappelijke organisaties die partij zijn bij het convenant.

Bij de aanvraag voor de extra activiteiten moet ook een (ondertekende) verklaring toegevoegd worden waaruit blijkt dat de activiteiten gedragen worden door alle geledingen van het convenant.

III.2.2. Herstelperiode

In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de Minister (met gebruikmaking van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht) vragen om een aanvulling. Als datum en tijd van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden de datum en tijd waarop de aanvulling is ontvangen. Daarnaast geldt in het algemeen dat het niet volledig indienen van aanvragen of onvoldoende onderbouwen van (onderdelen van) de aanvraag mogelijk leidt tot afwijzing van een subsidieaanvraag op basis van het niet of niet in voldoende mate voldoen aan de aan aanvragen gestelde vereisten en criteria.

Kortheidshalve verwijzen naar andere onderdelen van de aanvraag, websites of bijlagen is niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten uitdrukkelijk is aangegeven dat daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan. Indien onderdelen van de aanvraagdocumenten niet worden ingevuld, loopt de penvoerder het risico op afwijzing van de aanvraag.

III.3. Beoordeling en verdeling beschikbare middelen

III.3.1. Beoordeling

De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke subsidieverstrekking in het kader van de tweede pijler. De aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de maatstaven die in dit subsidieprogramma met betrekking tot de tweede pijler zijn neergelegd.

Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen dient de aanvraag te voldoen aan de hiervoor, in het bijzonder de in paragraaf I, III.1 en III.2 opgenomen vereisten. Slechts de aanvragen die daaraan voldoen, worden inhoudelijk beoordeeld op het voldoen aan de hierna volgende criteria. Daaraan moet eveneens (in voldoende mate) worden voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie.

De inhoudelijke beoordeling van de aanvraag voor de basisactiviteiten en de extra activiteiten vindt plaats op basis van de volgende criteria:

  • a. (i) De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd dragen op een logische wijze bij aan het behalen van de doelstellingen van het convenant (voor deze doelstellingen kan verwezen worden naar het convenant); (ii) de deelnemende organisaties, en hun lokale kantorennetwerk, ontsluiten hun kennis: zij beschikken over voldoende relevante kennis en ervaring om een kwalitatief goede bijdrage te kunnen leveren.

  • b. De voorgestelde medewerkers, die zich namens de maatschappelijke organisaties inzetten voor de implementatie van het convenant, beschikken over voldoende relevante kennis en ervaring om een kwalitatief goede bijdrage te kunnen leveren.

  • c. (i) De voorgestelde activiteiten zijn haalbaar en (ii) de beschikbare (financiële) middelen worden op efficiënte wijze ingezet.

  • d. Er bestaat een logische rolverdeling tussen alle in het convenant deelnemende maatschappelijke organisaties, gebaseerd op expertise en netwerk.

III.3.2. Verdeling van beschikbare middelen

Voor elke openstelling in de tweede pijler geldt dat de voor de betreffende openstelling beschikbare middelen worden verdeeld door behandeling van ontvangen aanvragen in volgorde van binnenkomst. Indien het plafond dreigt te worden overschreden door gelijktijdig ontvangen volledige aanvragen, wordt de volgorde van behandeling van deze aanvragen bepaald door loting.

Annex I – Voorbeelden van subsidiabele activiteiten

Voorbeelden van collectieve gepaste zorgvuldigheidsactiviteiten van sectorale samenwerkingsverbanden staan hieronder opgenomen. Deze lijst is niet uitputtend.

Stap 1 – Integreer maatschappelijk verantwoord ondernemen in beleid en managementsystemen:

Ondernemingen in een samenwerkingsverband stellen individueel IMVO-beleid op, in afstemming met ketenpartners en stakeholders en publiceren dit.

Partijen in een samenwerkingsverband ontwikkelen een Code of Conduct voor het versterken van interne management processen van ondernemingen.

Partijen in een samenwerkingsverband zorgen voor een inventarisatie van due diligence processen per aangesloten onderneming en organiseren daarbij webinars voor en trainingen van bedrijfspersoneel.

Stap 2 – Identificeer en beoordeel daadwerkelijke en potentiële gevolgen van de activiteiten, producten of diensten van de onderneming:

Ondernemingen in een samenwerkingsverband maken samen met stakeholders een gezamenlijke risicoanalyse, identificeren overlap in risico’s en prioriteren deze.

Partijen maken een due diligence risk mapping tool & guidelines zoals een Supplier Self-assessment questionnaire.

Stap 3 – Stop, voorkom en beperk negatieve risico's:

Plan van aanpak om gezamenlijk invloed aan te wenden en daarmee de prioritaire risico’s aan te pakken. Consulteren hierbij lokale stakeholders, al dan niet via Nederlandse maatschappelijk organisaties.

Gezamenlijk organiseren van een lokale multi-stakeholderdialoog over het aanpakken van risico's.

Stap 4 – Monitor de praktische toepassing van resultaten:

Partijen in een samenwerkingsverband ontwikkelen een gezamenlijk reviewsysteem ter verbetering van de aanpak en nemen die in gebruik.

Partijen in een samenwerkingsverband organiseren gezamenlijk een lokale multi-stakeholderdialoog over het monitoren van de bestaande aanpak.

Partijen in een samenwerkingsverband ontwikkelen een roadmap voor herijking van de aanpak.

Stap 5 – Communiceer hoe negatieve gevolgen worden aangepakt:

Partijen in een samenwerkingsverband ontwikkelen een sectorspecifieke rapportagemethodiek.

Partijen in een samenwerkingsverband organiseren collectieve begeleiding bij de wijze van rapporteren.

Partijen in een samenwerkingsverband communiceren gezamenlijk over de behaalde resultaten; delen kennis en ervaringen.

Stap 6 – Zorg voor herstelmaatregelen of werk hieraan mee wanneer dit van toepassing is:

Partijen in een samenwerkingsverband doen onderzoek naar het oprichten van een collectief klachtenmechanisme in de sector.

Partijen in een samenwerkingsverband richten een collectief klachtenmechanisme op en dragen zorg voor een effectieve inwerkingtreding daarvan in de sector.

Outputs

De outputs zijn de directe producten van de gepaste zorgvuldigheidsactiviteiten en -processen. Het gaat om de volgende outputs die zijn opgesteld aan de hand van de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid.

 

Output

Indicator (# = aantal)

Stap 1

Ondernemingen integreren maatschappelijk verantwoord ondernemen in hun beleid en managementsystemen

– # publieke onderschrijvingen van de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles (op de website of in verslagen)

# ondernemingen dat tenminste één webinar of trainingen over due diligence heeft georganiseerd

Stap 2

Ondernemingen identificeren en beoordelen daadwerkelijke en potentiële gevolgen van de activiteiten, producten of diensten van de onderneming

– # ondernemingen dat zich heeft aangesloten bij een sectorassociatie of andere initiatieven

– # sessies gehouden voor het opstellen van gezamenlijke risicoanalyses

– # ondernemingen en stakeholders betrokken bij het maken van de gezamenlijke risicoanalyse

Stap 3

Ondernemingen ontwikkelen een aanpak voor het stoppen, voorkomen en beperken van negatieve risico's

– # ondernemingen dat een plan van aanpak heeft ontwikkeld

Stap 4

Ondernemingen monitoren de praktische toepassing van resultaten

– # stakeholders dat betrokken wordt bij het monitoren van de gekozen aanpak van het samenwerkingsverband

Stap 5

Ondernemingen communiceren en rapporteren over hoe zij negatieve gevolgen aanpakken

– # ondernemingen dat verantwoordingsrapportages opstelt over de individuele aanpak van mogelijke negatieve gevolgen

– # rapportages over samenwerking

Stap 6

Ondernemingen zorgen voor herstelmaatregelen of werken hieraan mee wanneer dit van toepassing is.

- Klachtenmechanisme met verschillende mogelijkheden voor stakeholders tot indienen klacht herstel opgericht

Outcomes

Outcomes zijn de veranderingen die optreden naar aanleiding van de activiteiten en outputs. De outcomes zijn geformuleerd op drie niveaus: korte, middellange en lange termijn.

 

Outcome

Indicator

Korte termijn

Stap 1

Aanspreekbaarheid en buy-in management en verschillende onderdelen onderneming (jurdisch, inkoop etc).

– # ondernemingen dat MVO beleid heeft opgesteld

– # ondernemingen dat een Code of Conduct heeft ontwikkeld voor het versterken van interne management processen.

Stap 2

Bewustwording van de meest voorkomende en ernstigste risico's binnen de sector inclusief de eigen en gezamenlijke invloed daarop

– # ondernemingen dat aangeeft meer kennis te hebben van MVO risico’s en kansen

– # ondernemingen dat MVO risico’s en kansen in bedrijfsactiviteiten, toeleveringsketens & zakelijke relaties heeft geïdentificeerd

- Beschrijving van veel voorkomende risico’s die de ondernemingen identificeren

Stap 3

Gezamenlijk meer invloed aanwenden voor het verminderen, voorkomen en mitigeren van negatieve gevolgen

– # ondernemingen dat het plan van aanpak uitvoert (verminderen, voorkomen en mitigeren van risico’s)

- Betekenisvolle inzet van kennis en netwerk

– # ondernemingen dat stakeholders in de keten en ontwikkelingslanden betrekt bij het verminderen, voorkomen en mitigeren van negatieve gevolgen

Stap 4

Bewustwording van voortgang en bijsturing aanpak op de risico's

– # ondernemingen dat stakeholders betrekt bij het monitoren van de gekozen aanpak van het samenwerkingsverband

– Betekenisvolle inzet van stakeholders

Stap 5

Vergrote transparantie en aanspreekbaarheid in relatie tot deze risico’s, ook richting stakeholders in de waardeketen

– # ondernemingen dat transparant communiceert over risico’s in de keten en aanpak negatieve gevolgen

– # ondernemingen dat zijn MVO beleid publiekelijk heeft gemaakt

Stap 6

Ondernemingen zorgen voor herstelmaatregelen of werken hieraan mee wanneer dit van toepassing is.

# ondernemingen dat een klachtenregeling heeft ingesteld

Middellange termijn

 

Ondernemingen passen collectieve due diligence toe en zetten daarbij stappen om hun keten te verduurzamen

# ondernemingen dat in de contracten met zijn leveranciers en/of onderaannemers MVO voorwaarden heeft opgenomen

# ondernemingen dat MVO vereisten stelt aan toeleveranciers in de waardeketen

 

Ondernemingen leren van elkaar bij het gezamenlijk toepassen van gepaste zorgvuldigheid

# ondernemingen dat gezamenlijk MVO risico’s en kansen in bedrijfsactiviteiten, toeleveringsketens & zakelijke relaties heeft geïdentificeerd

 

Er zijn betere contacten tussen Nederlandse ondernemingen en stakeholders zoals maatschappelijke organisaties in Nederland en ontwikkelingslanden

# partnerschappen aangegaan

– Omschrijving of voorbeelden van partnerschappen die zijn ontstaan

# ondernemingen dat zich heeft aangesloten bij een sectorassociatie of andere initiatieven

# dialogen dat is aangegaan tussen ondernemingen en stakeholders

 

Verbeterde (toegang tot) herstelmaatregelen voor mogelijke slachtoffers

– # stakeholders dat een klacht indient

– # klachten adequaat afgehandeld volgens klachtenprocedure

Lange termijn

 

Nederlandse ondernemingen ondernemen in lijn met de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles

# Nederlandse ondernemingen dat de OESO-richtlijnen naleeft

# Nederlandse ondernemingen dat MVO heeft geïntegreerd in de bedrijfsmissie en visie

# ondernemingen dat aangeeft een Business case op MVO te hebben geïdentificeerd

Impact

De beoogde impact van subsidieverstrekking voor sectorale samenwerking is vermindering van negatieve gevolgen voor mens en milieu in waardeketens van Nederlandse ondernemingen doordat ondernemingen gezamenlijk werken aan het identificeren, aanpakken of mitigeren van mogelijke negatieve gevolgen of toegang tot herstel bieden. Het proces van gepaste zorgvuldigheid schrijft voor dat de meest voorkomende en urgente (mogelijke) negatieve gevolgen worden aangepakt en dat ondernemingen daarbij samen meer invloed kunnen aanwenden dan individueel.

De zes stappen van gepaste zorgvuldigheid staan in samenhang en zullen ook in samenhang moeten worden bezien als er gewerkt wordt aan een of meerdere stappen van gepaste zorgvuldigheid. Afhankelijk van welke stappen ondernemingen gezamenlijk uitvoeren, welke mogelijke misstanden die ze gezamenlijk willen aanpakken en welke verantwoordelijkheid ze daarbij dragen volgens de internationale IMVO-kaders, kan er gesproken worden van impact. Ondernemingen kunnen mogelijke negatieve gevolgen veroorzaken, eraan bijdragen, of daar direct aan verbonden zijn via hun activiteiten, producten of diensten van zakelijke relaties. Een van de redenen om sectoraal samen te werken is het vergroten van invloed ten opzichte van die gezamenlijke zakelijke relaties.

Daarbij kan worden opgemerkt dat een veelheid van factoren van invloed is op de situatie in de waardeketen en dat Nederlandse ondernemingen lang niet altijd invloed hebben op deze factoren. Uit eerdere evaluaties26 blijkt ook dat impact van samenwerkingsverbanden, die zich richten op IMVO, moeilijk aangetoond kan worden. Dat belemmert de meetbaarheid van impact. Bij gevolg is het niet mogelijk aan te geven welke specifieke impact het financiële instrument voor sectorale samenwerking zal hebben, anders dan een vermindering van slechte omstandigheden voor mens en milieu in waardeketens van Nederlandse ondernemingen en verbeterde (toegang tot) herstelmaatregelen voor mogelijke slachtoffers.

  1. https://www.rvo.nl/sectorale-samenwerking. ^ [1]
  2. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/beleidsnotas/2020/10/16/van-voorlichten-tot-verplichten-een-nieuwe-impuls-voor-internationaal-maatschappelijk-verantwoord-ondernemerschap. ^ [2]
  3. Staatscourant 2019 nr. 12517 van 8 maart 2019. ^ [3]
  4. https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/internationaal-maatschappelijk-verantwoord-ondernemen-imvo/imvo-convenanten. ^ [4]
  5. OECD Due Diligence Guidance for Responsible Business Conduct, zie https://www.oecd.org/investment/due-diligence-guidance-for-responsible-business-conduct.htm. ^ [5]
  6. dergelijke activiteiten kunnen zowel door ondernemingen als maatschappelijke organisaties worden ondernomen. ^ [6]
  7. Op de website van de Sociaal Economische Raad (SER) staan de reeds afgesloten convenanten: https://www.imvoconvenanten.nl/nl. ^ [7]
  8. Zie ook voetnoot 7. ^ [8]
  9. Zie www.oesorichtlijnen.nl. ^ [9]
  10. Zie ook voetnoot 7. ^ [10]
  11. Zie https://www.oecd.org/dac/stats/daclist.htm. ^ [11]
  12. ILO: https://www.ilo.org/ifpdial/areas-of-work/social-dialogue/lang--en/index.htm)%20%20a. ^ [12]
  13. OESO Due Diligence Handreiking (p.18): https://www.oesorichtlijnen.nl/documenten/publicatie/2019/06/06/oeso-due-diligence-handreiking-voor-mvo-nls. ^ [13]
  14. https://www.ohchr.org/documents/publications/guidingprinciplesbusinesshr_en.pdf. ^ [14]
  15. Reisregeling Buitenland, https://wetten.overheid.nl/BWBR0006914. ^ [15]
  16. https://www.oesorichtlijnen.nl/documenten/publicatie/2019/06/06/oeso-due-diligence-handreiking-voor-mvo-nls pagina 19. ^ [16]
  17. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2022/01/10/coalitieakkoord-omzien-naar-elkaar-vooruitkijken-naar-de-toekomst pagina 41. ^ [17]
  18. OESO Due Diligence Handreiking voor IMVO | Publicatie | Nationaal Contactpunt OESO-richtlijnen (oesorichtlijnen.nl) p.52. ^ [18]
  19. https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2021-7494.html en https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2018-31870.html. ^ [19]
  20. https://mneguidelines.oecd.org/guidelines/. ^ [20]
  21. KPMG Advisory N.V. (2014). Rapport 'MVO Sector Risico Analyse. Aandachtspunten voor dialoog'. ^ [21]
  22. Bijvoorbeeld door het toepassen van het genderperspectief zoals beschreven op https://www.genderduediligence.org/. ^ [22]
  23. UN (2011). Guidinig Principles on Business and Human Rights ^ [23]
  24. Als maatschappelijke organisaties economische activiteiten uitvoeren. ^ [24]
  25. Als maatschappelijke organisaties economische activiteiten uitvoeren. ^ [25]
  26. KIT Royal Tropical Institute (2020, 8 juli). Evaluation of the Dutch RBC Agreements 2014–2020. ^ [26]
Naar boven