Beleidsregels ontgrondingen in rijkswateren 2022

Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 09-04-2022 t/m heden

Beleidsregels ontgrondingen in rijkswateren 2022

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat

Gelet op artikel 8, eerste lid, van de Ontgrondingenwet en artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. (toepassingsbereik)

Deze beleidsregels zijn van toepassing op de verlening van een vergunning voor een ontgronding in een rijkswater.

Artikel 2. (afstandsbepalingen)

Bij de ontgronding worden de in de tabel genoemde afstanden in acht genomen.

Type kunstwerk of project

Locatie rijkswater

 

Noordzee

Waddenzee

IJsselmeergebied

Rivieren, kanalen en havens

Grote Zeeuwse en Zuid-Hollandse wateren

Waterkeringen

Primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk

500 m

100 m

Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk beschermde monumenten van archeologische vondsten, locaties met melding van archeologische vondsten en wrakken

100 m

100 m

100 m

100 m

100 m

Overige objecten

Olie- en gasleidingen in de bodem van het betreffende rijkswater

500 m

500 m

500 m

100 m

500 m

In gebruik zijnde telecommunicatie-kabels in de bodem van of boven het betreffende rijkswater

500 m

500 m

500 m

100 m

500 m

Overige vaste objecten van het Rijk of van derden

500 m

500 m

500 m

100 m

500 m

§ 2. Schelpenwinning

Artikel 3. (ontgrondingsvergunning voor schelpenwinning)

  • 1 Een ontgrondingsvergunning voor schelpenwinning kan alleen worden verleend voor winning die plaatsvindt dieper dan vijf meter beneden NAP:

    • a. in de in onderdelen A en B van de bijlage aangewezen gedeelten van het Marsdiep, de Vlie, het Friesche Zeegat en de Voordelta;

    • b. in de in onderdeel B van de bijlage aangewezen gedeelten van de Westerschelde en de Vlakte van de Raan, met het oog op de kustverdediging; of

    • c. in de overige delen van de Noordzee vanaf 3 mijl uit de kust gemeten bij het laagst mogelijke, tijdens springtij optredend laagwater tot 50 km uit de kust.

  • 2 Voor de verlening van een ontgrondingsvergunning voor de winning van schelpen in de gebieden, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, gelden kwantitatieve beperkingen. De ten hoogste in de vergunning toegestane hoeveelheid te winnen schelpen wordt bepaald op grond van door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat vastgestelde maximale hoeveelheden.

  • 3 Voor de verlening van een ontgrondingsvergunning voor de winning van schelpen in de gebieden, bedoeld in het eerste lid, onder c, geldt geen kwantitatieve beperking.

  • 4 Een ontgrondingsvergunning voor schelpenwinning wordt verleend voor ten hoogste drie jaar.

§ 3. Overige ontgrondingen

Artikel 4. (Waddenzee)

In de Waddenzee wordt geen vergunning verleend voor andere ontgrondingen dan voor die voor schelpenwinning.

Artikel 5. (Noordzee)

  • 1 Zeewaarts van de doorgaande NAP -20 meter dieptelijn in de Noordzee kan een ontgrondingsvergunning worden verleend, met dien verstande dat:

    • a. voor een ontgronding met een winhoeveelheid van 10 miljoen m3 of meer per vergunningaanvraag; of

    • b. voor een ontgronding met een windiepte van meer dan twee meter beneden de oorspronkelijke zeebodem of op een plek waar al eerder tot twee meter ontgrond is,

    uitsluitend een vergunning kan worden verleend indien de ontgronding ten minste 2 kilometer zeewaarts van de doorgaande NAP -20 meter dieptelijn plaatsvindt.

  • 2 Landwaarts van de doorgaande NAP -20 meter dieptelijn in de Noordzee kan alleen een vergunning worden verleend voor:

    • a. de zandwinning uit de vaargeulen;

    • b. het aanleggen van overslagputten voor zover ze zeewaarts van de NAP -7 meter dieptelijn worden aangelegd;

    • c. de zandwinning waarbij het verwijderen van zand uit de winlocatie bijdraagt aan de kustverdediging of het in oorspronkelijke staat brengen van de zeebodem van voormalige stortgebieden.

  • 3 Aan een vergunning als bedoeld in het eerste of tweede lid worden de volgende voorschriften verbonden:

    • a. een overslagput die minder dan een jaar gebruikt wordt, wordt na gebruik in het winterseizoen binnen één maand en na gebruik in het zomerseizoen binnen twee maanden opgevuld met materiaal van buiten de doorgaande NAP -20 meter dieptelijn;

    • b. een overslagput die een jaar of langer in gebruik is geweest en naar verwachting gedurende ten minste zes maanden niet meer gebruikt wordt, wordt binnen twee maanden na beëindiging van het gebruik met materiaal van buiten de doorgaande NAP -20 meter dieptelijn opgevuld tot de oorspronkelijke zeebodemligging.

  • 4 Aan een vergunning als bedoeld in het tweede lid kunnen voorschriften worden verbonden ter behoud van de hoeveelheid van het ter plaatse verwijderde zand in het in de aanhef van dat lid bedoelde gebied.

Artikel 6. (IJsselmeergebied)

  • 1 Voor de ontgrondingen in het IJsselmeergebied geldt multifunctionaliteit.

  • 2 Voor de ontgrondingsvergunningen die primair betrekking hebben op de aanleg en verbetering van de vaargeulen in het IJsselmeergebied gelden de volgende windieptes.

    • a. IJsselmeer, Markermeer (met uitzondering van Gouwzee en Buiten-IJ) en Ketelmeer: maximaal NAP -30 meter;

    • b. de overige randmeren: maximaal NAP -8 meter.

  • 3 Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden die betrekking hebben op onder meer bodemtaluds, bodembreedtes, windieptes of opleverdieptes.

Artikel 7. (kanalen en rivieren)

Voor ontgrondingen in kanalen en in het zomerbedgedeelte van rivieren in beheer bij het Rijk, alsmede in de daarmee in open verbinding staande havens onder beheer van het Rijk kan een ontgrondingsvergunning worden verleend, waarbij de ontgronding in ieder geval:

  • a) geen ongewenste erosie of sedimentatie van het rivierbed tot gevolg heeft noch op de locatie van de ontgronding noch elders in het rivierbed;

  • b) het rivierkundig gewenste evenwicht in de bodemligging en de stabiliteit van infrastructuur niet verstoort;

  • c) niet leidt tot substantiële waterstandsverhogingen in maatgevende situaties als bedoeld in de Beleidsregels grote rivieren;

  • d) niet leidt tot een structurele beperking van de scheepvaart; en

  • e) niet leidt tot ongewenste grondwaterstandveranderingen.

Artikel 8. (Zeeuwse en Zuid-Hollandse wateren)

  • 1 Voor ontgrondingen in de Zeeuwse en Zuid-Hollandse wateren in beheer bij het Rijk en in de hiermee in open verbinding staande havens geldt multifunctionaliteit.

  • 2 Ontgrondingen in de in het eerste lid bedoelde wateren mogen alleen plaatsvinden:

    • a. buiten de NAP -5 meter dieptelijn; en

    • b. tot de in de vergunningvoorschriften voorgeschreven maximale diepte beneden de oorspronkelijke waterbodem, die afhangt van de lokale morfologie, stroomsnelheid en veiligheid.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op ontgrondingen ten behoeve van het mogelijk maken of verbeteren van scheepvaartfuncties.

  • 4 Aan een vergunning als bedoeld in het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden ter behoud van het totale sedimentvolume in het betreffende rijkswater.

Deze beleidsregels worden met toelichting in de Staatscourant geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

M.G.J. Harbers

Bijlage behorend bij artikel 3 van de Beleidsregels ontgrondingen in rijkswateren 2022

Bijlage 268262.png
Onderdeel A. Schelpenwingebieden in de Waddenzee en aangrenzende Noordzeekustzone.
Bijlage 268263.png
Onderdeel B. Schelpenwingebieden in de Westerschelde, Vlakte van de Raan en Voordelta.
Naar boven